In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 5 april 2024 uitspraak gedaan in een kort geding over de ontruiming van een huurwoning. Eiseres, Stichting Hef Wonen, heeft ontruiming geëist van de woning die wordt gehuurd door [naam 1], omdat deze zonder recht of titel in de woning verblijft. Hef Wonen stelt dat de overeenkomst tussen partijen een gemengde overeenkomst van zorg en huur betreft, waarbij het zorgelement overheerst. Aangezien de zorg is beëindigd, zou de overeenkomst zijn geëindigd. De kantonrechter oordeelt dat [naam 1] zich niet als goed huurder heeft gedragen, wat leidt tot de conclusie dat de eis tot ontruiming kan worden toegewezen.
De bewindvoerder q.q. van [naam 1] heeft verweer gevoerd en betoogd dat in een eerdere procedure al was geoordeeld dat de huurovereenkomst mogelijk nog bestaat. De kantonrechter heeft echter geen aanleiding gezien om van dit eerdere oordeel af te wijken, aangezien er geen nieuwe feiten zijn gepresenteerd die een andere conclusie rechtvaardigen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [naam 1] tekort is geschoten in haar verplichtingen als huurder, onder andere door geen toegang te verlenen voor noodzakelijke herstelwerkzaamheden en de woning in vervuilde staat te laten.
De kantonrechter heeft de eis van Hef Wonen toegewezen en [naam 1] veroordeeld om binnen 14 dagen na betekening van het vonnis de woning te ontruimen. Tevens is de bewindvoerder q.q. veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 948,17. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de ontruiming kan plaatsvinden voordat eventuele hoger beroep procedures zijn afgerond.