In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 22 april 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser], vertegenwoordigd door mr. S.B. Epozdemir, en SDG Facilities & Services B.V., vertegenwoordigd door mr. Z.N. Aliar. De eiser, woonachtig in Spijkenisse, stelt dat er op 2 januari 2024 een mondelinge arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is gesloten met SDG, waarbij hij 40 uur per week zou werken tegen een uurloon van € 13,45 bruto. SDG betwist de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst en stelt dat, indien deze al tot stand is gekomen, deze op 10 januari 2024 is beëindigd.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat er voldoende aannemelijk is dat er een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen, maar niet voor onbepaalde tijd. De rechter oordeelt dat SDG de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig heeft beëindigd, omdat er geen schriftelijke overeenkomst is ondertekend en de beëindiging niet op de juiste wijze is gecommuniceerd. De rechter heeft SDG veroordeeld om [eiser] weer toe te laten tot zijn werkzaamheden als chauffeur en het minimumloon te betalen, met een wettelijke verhoging van 15% over het achterstallige salaris. Daarnaast moet SDG binnen veertien dagen salarisspecificaties verstrekken en de proceskosten betalen.
De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat [eiser] direct recht heeft op zijn loon en werk, ook al kan SDG in hoger beroep gaan. De kantonrechter heeft de belangen van [eiser] zwaarder laten wegen dan die van SDG, gezien het evidente belang van [eiser] bij inkomen en werk.