ECLI:NL:RBROT:2024:3802

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
26 april 2024
Zaaknummer
10/068364-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige doorzoeking en bezit van vuurwapen en drugs

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 april 2024 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 8 maart 2023 in Dordrecht werd aangehouden. De verdachte werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen met bijbehorende munitie en het bezit van 19 pillen MDMA en/of 2C-B. De verdediging voerde aan dat de doorzoeking van de auto onrechtmatig was, omdat de verbalisanten niet gerechtigd waren om de auto te doorzoeken zonder dat er een noodzaak was om de identiteit van de verdachte vast te stellen. De rechtbank oordeelde echter dat de verbalisanten voldoende aanleiding hadden om de auto te onderzoeken, gezien de verdachte geen identiteitsbewijs bij zich had en eerder met een te hoge snelheid was gecontroleerd. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging en verklaarde de ten laste gelegde feiten bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 240 dagen, waarvan 195 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, en daarnaast een taakstraf van 180 uren, te vervangen door 90 dagen hechtenis. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die niet eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/068364-23
Datum uitspraak: 9 april 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] ,
raadsvrouw mr. C. Ihataren, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 26 maart 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.K. Nanhkoesingh heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van beide ten laste gelegde feiten (te weten (1) het voorhanden hebben van een vuurwapen met bijbehorende munitie, en (2) het bezit van negentien pillen MDMA en/of 2C-B);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Ten aanzien van feit 1: rechtmatigheid doorzoeking auto
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, wat dient te leiden tot bewijsuitsluiting en om die reden ook tot vrijspraak van feit 1. De verdediging voert daartoe aan dat de verbalisanten de auto van de verdachte hebben doorzocht om zijn identiteit te kunnen vaststellen, terwijl dat niet noodzakelijk was. De verdachte had immers aangegeven dat hij een vriend, respectievelijk zijn moeder, kon vragen om zijn identiteitsbewijs of paspoort te brengen. Subsidiair verzoekt de verdediging om aan het vormverzuim het rechtsgevolg strafvermindering te verbinden. Indien de rechtbank niet overgaat tot bewijsuitsluiting, refereert de verdediging zich als het gaat om de bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten aan het oordeel van de rechtbank.
4.1.2.
Beoordeling door de rechtbank
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen met nummer [proces-verbaalnummer] hebben de verbalisanten voldoende aanleiding gehad om het voertuig waarin de verdachte reed te onderwerpen aan een verkeerscontrole en vervolgens de auto te onderzoeken ter vaststelling van de identiteit van de verdachte. De rechtbank ziet geen concrete aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het voormeld ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van de verbalisanten en gaat uit van de juistheid daarvan.
De verdachte reed met een hogere snelheid dan was toegestaan en werd vervolgens gecontroleerd. De verdachte gaf aan dat hij niet wist waar zijn rijbewijs was en dat hij zijn paspoort en identiteitsbewijs niet bij zich had. Tijdens de identiteitsfouillering aan de kleding van de verdachte werd geen identiteitsbewijs aangetroffen. Om de identiteit van de verdachte vast te stellen hebben de verbalisanten vervolgens de auto onderzocht, waarbij het vuurwapen werd aangetroffen.
Op grond van de Wet op de identificatieplicht is de politie bevoegd om te vragen naar de identiteit van personen. Nu de verdachte daar niet aan kon voldoen en was gebleken dat de verdachte geen identiteitsbewijs in zijn zakken of elders aan zijn kleding had, waren de verbalisanten gerechtigd om op basis van artikel 55b van het Wetboek van Strafvordering de auto te onderzoeken. Dit was noodzakelijk teneinde de identiteit van de verdachte vast te stellen. Dat de verdachte heeft aangegeven dat hij zijn identiteitsbewijs of paspoort kon halen en/of door iemand kon laten brengen, maakt dat niet anders. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat in de auto het rijbewijs en identiteitsbewijs van de verdachte werden aangetroffen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank niet gebleken van de onrechtmatigheid van de doorzoeking van het voertuig. Er is geen sprake van een onherstelbaar vormverzuim. De rechtbank verwerpt het verweer.
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Omdat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft bekend, zullen deze zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1
hij op 8 maart 2023 te Dordrecht
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en
munitie,
te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van
een pistool van het merk/type Glock 45 Gen 5, kaliber 9mm
en
(daarbij) voor dat wapen geschikte munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op
artikel 2, lid 2 van Categorie III van de Wet wapens en munitie,
te weten tien kogelpatronen kaliber 9MM hollow point
voorhanden heeft gehad;
2
hij op 8 maart 2023 te Dordrecht
opzettelijk aanwezig heeft gehad
15 pillen (ongeveer 2,4 gram)
bevattende 2C-B en/of
4 pillen (ongeveer 1,4 gram)
bevattende MDMA,
zijnde 2C-B en/of MDMA
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
feit 1:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.1.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft op 8 maart 2023 een vuurwapen met bijbehorende munitie en 19 pillen MDMA en/of 2C-B voorhanden gehad. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens met munitie brengt in het algemeen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen mee, omdat het bezit van een vuurwapen al snel kan leiden tot het gebruik ervan, met alle gevolgen van dien. De rechtbank weegt in strafverzwarende zin mee dat de verdachte het vuurwapen op de openbare weg, onder de bestuurdersstoel van de auto, voorhanden had en dat het vuurwapen schietklaar (doorgeladen) was. Voor de verdovende middelen geldt dat het algemeen bekend is dat het gebruik daarvan gevaar oplevert voor de volksgezondheid en dat dit direct en indirect een oorzaak is van vele vormen van criminaliteit.
7.2.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Uit het strafblad van de verdachte blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Reclassering Nederland heeft twee rapporten over de verdachte opgemaakt, gedateerd
17 april 2023 en 15 februari 2024. Deze rapporten houden - kort samengevat - het volgende in:
“Betrokkene heeft gehandeld vanuit een financieel motief. In aanloop tot het wapendelict heeft hij zich laten beïnvloeden door een crimineel contact. Ondanks dat het om een financieel motief gaat, heeft hij geen geldproblemen. Het gedrag van betrokkene lijkt voort te komen uit een verkeerde inschatting van de ernst van zijn handelen en de gevolgen daarvan. Hij maakte een pro-criminele gedragskeuze. Er zijn geen aanwijzingen voor middelenproblemen en psychische problemen. De sociale steun vanuit de familie en de dagbesteding in de vorm van werk en het volgen van een opleiding kan een beschermende factor zijn. (…) [verdachte] heeft voldaan aan zijn bijzondere voorwaarden. De reclassering adviseert geen langdurig kader en aanvullende interventies.”
7.3.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van de feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank zal afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die langer is dan het reeds ondergane voorarrest, omdat de verdachte op de goede weg lijkt te zijn en hij de algemene en bijzondere voorwaarden die gekoppeld zijn aan de schorsing van de voorlopige hechtenis een jaar lang heeft nageleefd. De rechtbank houdt hierbij ook rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte en het feit dat hij niet eerder is veroordeeld voor een misdrijf. In plaats van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal de rechtbank een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen met een proeftijd van 3 jaren en daarnaast een taakstraf van na te noemen duur. Het voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 195 (honderdvijfennegentig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 3 (drie) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis, dat bij eerdere beslissing werd geschorst;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
90 (negentig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.P. Hameete, voorzitter,
en mrs. H.J. de Kraker en A.L. Pöll, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Blom-den Haan, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 8 maart 2023 te Dordrecht
tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en
munitie,
te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van
een pistool van het merk/type Glock 45 Gen 5, kaliber 9mm
en/of
(daarbij) voor dat wapen geschikte munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op
artikel 2, lid 2 van Categorie III van de Wet wapens en munitie,
te weten tien, althans een of meer kogelpatronen kaliber 9MM hollow point
voorhanden heeft gehad;
2
hij op of omstreeks 8 maart 2023 te Dordrecht
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
15 pillen (ongeveer 2,4 gram), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende 2C-B en/of
4 pillen (ongeveer 1,4 gram), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende MDMA,
zijnde 2C-B en/of MDMA
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.