4.2.Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
Hij op 25 augustus 2021 te ’s-Gravenhage,
als werkgever,
bij het laten verrichten van arbeid voor [naam bedrijf] , bestaande –
zakelijk weergegeven – uit schilderwerkzaamheden en alle daarbij behorende
werkzaamheden zoals het verwijderen van oude verflagen en schuren,
opzettelijk handelingen heeft verricht en nagelaten
in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet en de daarop berustende bepalingen,
door in strijd met artikel 3 eerste lid van de Arbeidsomstandighedenwet
niet te zorgen voor de veiligheid en de gezondheid van een werknemer,
inzake alle met de arbeid verbonden aspecten en daartoe niet een beleid te
voeren dat is gericht op zo goed mogelijke arbeidsomstandigheden en daarbij
niet, gelet op de stand van de wetenschap en professionele dienstverlening, de
arbeid zodanig te organiseren dat daarvan geen nadelige invloed uitgaat op de
veiligheid of de gezondheid van die werknemer en de gevaren en risico’s voor
de veiligheid of de gezondheid van die werknemer niet zoveel mogelijk in eerste
aanleg bij de bron daarvan te voorkomen of te beperken, ,
immers heeft hij
- de arbeid niet zodanig georganiseerd, waardoor een werknemer, te weten [slachtoffer]
, ernstige schade aan de gezondheid heeft opgelopen in de vorm van
lichamelijk letsel en
- nagelaten om voldoende maatregelen te treffen om te voorkomen dat tijdens het
verrichten van de werkzaamheden aan de dakgoot/daklijst, op hoogte, op het
balkon, op een trap, een werknemer van de trap over de leuning van het
balkon zou kunnen vallen,
en
in strijd met artikel 5, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet
bij het voeren van zijn arbeidsomstandighedenbeleid nagelaten om in een
Risico-Inventarisatie en -evaluatie of soortgelijk document zoals een taak
risicoanalyse (TRA) schriftelijk vast te leggen welke risico’s het verrichten van
schilderwerkzaamheden op verschillende arbeidsplaatsen en het gebruik van
arbeidsmiddelen op die verschillende arbeidsplaatsen, met zich meebrengen en
in strijd met artikel 8, eerste lid en vierde lid van de Arbeidsomstandighedenwet
zijn werknemer niet of onvoldoende doeltreffend heeft ingelicht over de aan te
verrichten werkzaamheden verbonden risico’s en over de maatregelen die er op
gericht zijn deze risico’s te voorkomen of te beperken en er niet op toe gezien dat
de instructies en voorschriften gericht op het voorkomen of beperken van de in het
eerste lid genoemde risico’s werden nageleefd,
immers heeft hij, verdachte,
- nagelaten die werknemer doeltreffend in te lichten over de risico’s van het
werken op hoogte en over de maatregelen om die risico’s te beperken of te
voorkomen en
- de werknemer geen instructies gegeven die er voor moesten zorgen dat [slachtoffer]
niet van het balkon naar beneden zou vallen en
- niet of onvoldoende toegezien op de naleving van de instructies en voorschriften
gericht op het voorkomen of beperken van aan het werken op hoogte verbonden
risico’s,
en
in strijd met artikel 7.3, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit
nagelaten, bij de keuze van de arbeidsmiddelen die zij ter beschikking stelt,
rekening te houden met de specifieke kenmerken van de arbeid, met de
omstandigheden waaronder deze worden verricht, met de op de arbeidsplaats al
bestaande gevaren en met de gevaren die daaraan zouden kunnen worden
toegevoegd,
immers heeft hij, verdachte,
- bij het ter beschikking stellen van een arbeidsmiddel, te weten een trap,
nagelaten te beoordelen welke gevaren het gebruik van deze trap in relatie
tot de arbeidsplaats waar de werkzaamheden moesten worden verricht, te
inventariseren en te evalueren, immers werd de trap gebruikt om
werkzaamheden op hoogte te verrichten waarbij het slachtoffer zich boven het
aanwezige hekwerk van het balkon bevond, waarbij het gevaar bestond om over het
aanwezige hekwerk naar beneden te vallen en
in strijd met artikel 7.23 lid 2 jo. Lid 5 van het Arbeidsomstandighedenbesluit
nagelaten het gebruik van ladders en trappen als arbeidsplaats op hoogte te
beperken tot omstandigheden waarin het gebruik van andere, veiligere
arbeidsmiddelen niet gerechtvaardigd is en nagelaten ter minimalisering van de
aan dit arbeidsmiddel verbonden risico’s voor werknemers, de nodige maatregelen
te treffen zoals het aanbrengen van valbeveiligingen,
immers heeft hij, verdachte,
-
nagelaten om bij het gebruik van de trap, waarbij het risico bestond over het
aanwezige leuningwerk van het balkon naar beneden te vallen, maatregelen te
treffen in de vorm van het aanbrengen van valbeveiligingen, om het vallen van
hoogte te voorkomen, terwijl dit wel mogelijk was,
terwijl daardoor naar hij wist of redelijkerwijs had moeten weten telkens
levensgevaar en ernstige schade aan de gezondheid van een werknemer, te
weten [slachtoffer] , ontstond en te verwachten was;
2
hij op 25 augustus 2021 te ’s-Gravenhage,
grovelijk, onvoorzichtig, onachtzaam en nalatig heeft
gehandeld
door een werknemer, te weten [slachtoffer] , arbeid te laten verrichten op een
trap op een balkon op de tweede verdieping van een woning aan de
[adres 2] , waarbij gevaar bestond om 7,35 meter te vallen
en sprake was van valgevaar
en
in aanwezigheid van risico-verhogende omstandigheden, te weten de aanwezigheid
van een trap waardoor de werknemer zich op enig moment boven het
aanwezige hekwerk kon bevinden, terwijl zij de risico’s die die arbeid voor die
werknemer met zich meebracht niet, althans onvoldoende heeft geïnventariseerd
en in een werkplan heeft vastgelegd,
en
geen, in elk geval onvoldoende maatregelen heeft getroffen om dat valgevaar tegen
te gaan,
waardoor het aan zijn schuld te wijten is dat de werknemer [slachtoffer] over het
balkonhek naar beneden is gevallen en bij die val op de grond terecht is gekomen
en zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen, te weten: een
schedelbasisfractuur en
eenbloeding in de hersenen en
botbreuken in de rug;
3
hij in de periode van 29 juli 2016 tot en
met 25 augustus 2021 te ’s-Gravenhage, in elk geval in Nederland,
een persoon, te weten [slachtoffer] , met de Marokkaanse nationaliteit, uit winstbejag
behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, , terwijl hij, verdachte, wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat
verblijf wederrechtelijk was,
immers heeft hij, verdachte, bovengenoemde persoon arbeid laten verrichten in
zijn bedrijf [naam bedrijf] ,
hij in de periode van 29 juli 2016 tot en
met 25 augustus 2021 te ’s-Gravenhage, in elk geval in Nederland, een ander , te weten [slachtoffer] , die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in
Nederland heeft verschaft, krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid doet
verrichten,
-door die [slachtoffer] kluswerkzaamheden te laten verrichten voor [naam bedrijf]
en
-door die [slachtoffer] te betalen
terwijl hij, verdachte, wist of ernstige redenen had te vermoeden dat de toegang of
dat verblijf wederrechtelijk was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.