ECLI:NL:RBROT:2024:3793
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M.G.L. de Vette
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een dwangsom wegens niet tijdig beslissen op bezwaar in het bestuursrecht
In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 25 april 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van een dwangsom door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap beoordeeld. Eiser had een verzoek ingediend voor een dwangsom wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar tegen een eerder besluit van de minister. De rechtbank oordeelt dat de minister de beslissing op het bezwaar rechtmatig heeft verdaagd en dat de afwijzing van de dwangsom op goede gronden is gedaan. De rechtbank stelt vast dat de door eiser aangevoerde gronden niet voldoende zijn om te concluderen dat de verdagingsbeslissing geen werking heeft.
De rechtbank behandelt de argumenten van eiser, die stelt dat de verdagingsbeslissing onbevoegd is genomen en in strijd is met het beginsel van fair play. Eiser betoogt dat de minister structureel de beslistermijn verdaagt in zaken van studenten uit andere EU-lidstaten, wat leidt tot ongelijke behandeling. De rechtbank concludeert echter dat de minister niet in strijd handelt met het Unierecht en dat de verdagingsbeslissing rechtmatig is. De rechtbank wijst erop dat de minister geen motivering hoeft te geven voor de verdaging en dat de beslissing tot verdaging niet in strijd is met de zorgvuldigheidseisen.
Uiteindelijk komt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep van eiser ongegrond is, wat betekent dat de minister geen dwangsom aan eiser verschuldigd is. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.