ECLI:NL:RBROT:2024:3789

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
10/232479-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verkrachting wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs met niet-ontvankelijkheid benadeelde partij

Op 11 april 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verkrachting. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. De zaak betreft een aangifte van verkrachting door de ex-vriendin van de verdachte, die stelde dat de verdachte haar tegen haar wil had vastgehouden en gedwongen tot anale seks. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster en haar zus, die als getuige optrad, kritisch beoordeeld. Hoewel de aangeefster en haar zus aanvankelijk verklaringen hebben afgelegd die de beschuldigingen ondersteunden, bleek uit latere verklaringen dat deze mogelijk beïnvloed waren door onderlinge communicatie en tijdsverloop. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen niet voldoende betrouwbaar waren om tot een bewezenverklaring te komen.

De officier van justitie had gevorderd tot bewezenverklaring en een straf opgelegd, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De benadeelde partij, die schadevergoeding had gevorderd, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat de verdachte was vrijgesproken. De rechtbank heeft de kosten van de verdediging op nihil begroot, wat betekent dat de benadeelde partij geen recht heeft op schadevergoeding in deze procedure. De uitspraak benadrukt het belang van wettig en overtuigend bewijs in strafzaken, vooral in zedenzaken waar de verklaringen van de betrokkenen cruciaal zijn voor de beoordeling van de zaak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Jeugd
Parketnummer: 10/232479-22
Datum uitspraak: 11 april 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres],
raadsman mr. O.J. Much, advocaat in Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 28 maart 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd wat is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. S.M. Scheer, heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar, onder de algemene voorwaarde dat de verdachte voor het einde van de proeftijd niet opnieuw een strafbaar feit pleegt;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 60 uren, te vervangen door 30 dagen jeugddetentie als de verdachte de werkstraf niet naar behoren uitvoert.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt officier van justitie
Volgens de officier van justitie bevat het dossier voldoende wettig en overtuigend bewijs om bewezen te kunnen verklaren dat de verdachte zijn toenmalige vriendin heeft verkracht. Zij wijst op de verklaringen van de aangeefster, de verklaringen van de zus van de aangeefster en de schriftelijke uitwerking van de opname van een gesprek tussen de aangeefster en de verdachte.
4.2.
Standpunt verdediging
De verdachte ontkent de aangeefster te hebben verkracht. Zijn raadsman heeft aangevoerd – kort gezegd – dat geen sprake is geweest van dwang, maar van een miscommunicatie tussen de aangeefster en de verdachte, en dat de verdachte daarom moet worden vrijgesproken.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om tot een bewezenverklaring van verkrachting te kunnen komen. De rechtbank legt hierna uit waarom.
Op 19 december 2021 heeft de ex-vriendin van de verdachte, [slachtoffer], aangifte gedaan van verkrachting door de verdachte. Zij heeft tegenover de politie verklaard dat zij eerder dat jaar, van begin februari 2021 tot en met augustus 2021, een relatie heeft gehad met de verdachte en dat hij haar aan het begin van die relatie, op 10 februari 2021, anaal heeft verkracht. De verdachte zou haar tegen haar wil hebben beetgepakt, met kracht tegen een meubel hebben geduwd, haar broek uit hebben gedaan en haar benen uit elkaar hebben geduwd. Zij zou hebben gehuild en hebben gesmeekt dat hij moest stoppen. Dat zou in haar slaapkamer zijn gebeurd. Zij heeft verklaard dat zij daarna naar haar tweelingzus [naam] is gegaan, die ook thuis was, en dat zij toen het hele verhaal aan [naam] heeft verteld. [naam] heeft hierover een verklaring afgelegd bij de politie. Zij heeft verklaard dat zij zich herinnert dat zij in bad lag met oortjes in, dat zij lawaai hoorde vanuit de slaapkamer van [slachtoffer], dat zij wist dat [slachtoffer] met de verdachte op haar kamer was en dat zij op de muur heeft gebonkt, omdat zij het lawaai niet hoefde te horen. [naam] heeft verklaard dat [slachtoffer], toen [naam] na het bad op haar eigen kamer was, naar haar toekwam en zei: "Ik zei nee en ik wilde het niet", en dat [slachtoffer] toen begon te huilen. [naam] concludeerde dat [slachtoffer] was verkracht. [naam] heeft verklaard dat [slachtoffer] een paar dagen later de details van de verkrachting aan haar heeft verteld. [naam] heeft verder bij de politie verklaard dat het haar was opgevallen dat [slachtoffer] na de verkrachting gewoon aardig deed tegen de verdachte, en dat zij hem zoende toen hij wegging.
In juni 2023 zijn [slachtoffer] en [naam] door de rechter-commissaris gehoord. [slachtoffer] en [naam] verklaren beiden dat ze voorafgaand aan het verhoor met elkaar hebben gesproken over de gebeurtenissen op 10 februari 2021 en over wat er wel en niet is gebeurd. Ze geven ook beiden aan dat [naam] een verklaring op papier heeft gezet die ze aan [slachtoffer] heeft laten lezen. [naam] is bij de rechter-commissaris teruggekomen op de verklaring die zij bij de politie heeft afgelegd over het afscheid tussen [slachtoffer] en de verdachte. Zij verklaart dat het niet klopt dat [slachtoffer] de verdachte zoende toen hij wegging op 10 februari 2021. Dit aspect was ook door [slachtoffer] ontkend. Verder verklaart zij dat zij, toen zij in bad lag en zij vanuit de slaapkamer van [slachtoffer] geluiden hoorde, haar muziek harder had gezet zodat zij rustig in bad kon zitten. Zij verklaart dat zij het gevoel had dat er iets niet klopte, maar dat zij vaker had gehoord dat [slachtoffer] en de verdachte ruige dingen deden zoals stoeien.
De verdachte heeft steeds ontkend dat hij [slachtoffer] heeft verkracht. Bij de politie heeft hij verklaard dat zij een relatie hadden, dat ze seks hebben gehad en dat [slachtoffer] nooit heeft gezegd dat zij iets niet wilde, maar dat hij die dag op een gegeven moment iets zag in haar gezicht en dat hij toen direct is gestopt.
Zoals in veel zedenzaken, zijn de belangrijkste bewijsmiddelen de aangifte en een verklaring van “horen zeggen”, in dit geval van de tweelingzus van de aangeefster. Dat brengt mee dat de rechtbank zich een oordeel dient te vormen over de juistheid en de betrouwbaarheid van die verklaringen. Daarbij is van belang dat uit de verklaringen van [naam] en [slachtoffer] blijkt dat zij meerdere keren met elkaar hebben gesproken over de gebeurtenissen op 10 februari 2021 en hun herinneringen daaraan. De verklaring die [naam] bij de politie heeft afgelegd kan daardoor (al dan niet onbewust) zijn beïnvloed. Daarnaast is die verklaring meer dan een jaar na 10 februari 2021 afgelegd. Ook dat kan de verklaring van [naam] hebben beïnvloed. Dit geldt des te sterker voor de verklaring die [naam] bij de rechter-commissaris heeft afgelegd, nu deze meer dan twee jaar na het feit is afgelegd en uit die verklaring blijkt dat [naam] deze geheel heeft afgestemd met [slachtoffer]. Dit alles doet de rechtbank twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaringen van [naam]. Die twijfel wordt versterkt doordat de verklaring die [naam] bij de rechter-commissaris heeft afgelegd op onderdelen afwijkt van de verklaring die zij eerder bij de politie heeft afgelegd en ook van die van [slachtoffer]. Dit alles maakt dat de rechtbank de verklaringen van [naam] onvoldoende betrouwbaar acht om als bewijs te kunnen dienen.
Het voorgaande betekent dat naast de aangifte alleen “een kort geluidsfragment” mogelijk als steunbewijs zou kunnen dienen. Hoewel uit dit fragment en de verklaring van de verdachte zelf wel aanwijzingen volgen dat er op 10 februari 2021 een seksuele gebeurtenis heeft plaatsgevonden waarbij de verdachte de grenzen van [slachtoffer] heeft overschreden, is dat onvoldoende voor het bewijs dat de verdachte [slachtoffer] op de in de tenlastelegging beschreven wijze heeft gedwongen om (anale) seks met hem te hebben.
Dit alles betekent dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een bewezenverklaring van verkrachting te kunnen komen. De verdachte wordt daarom hiervan vrijgesproken.

5.Vordering benadeelde partij

[benadeelde partij] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd. Zij vordert, vanwege de immateriële schade die zij stelt te hebben geleden door het ten laste gelegde feit, een bedrag van € 5.000,- aan schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
5.1.
Standpunt officier van justitie
Volgens de officier van justitie kan de vordering in zijn geheel worden toegewezen.
5.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich, onder verwijzing naar de bepleite vrijspraak, op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering.
5.3.
Oordeel van de rechtbank
De verdachte wordt vrijgesproken van het ten laste gelegde. De benadeelde partij moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Dit betekent dat in deze procedure geen inhoudelijke beslissing wordt genomen over de gevorderde schadevergoeding, en dat de benadeelde partij wordt veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt. De rechtbank begroot die kosten op nihil.

6.Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

7.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.A. van der Laan-Kuijt, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. W.J. Loorbach en H. Biemond, kinderrechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. Spaans, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 april 2024.
Bijlage
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 10 februari 2021 te Schiedam
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere
feitelijkheid,
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die
bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het
lichaam van die [slachtoffer],
hebbende verdachte meerdere malen, althans eenmaal, (telkens) zijn penis in de
anus en/of tussen de billen van die [slachtoffer] gebracht en/of gehouden en/of
bewogen,
bestaande dat geweld of die andere feitelijkheid en/of die bedreiging met geweld of
die andere feitelijkheid uit het
- ( onverhoeds) vastpakken en/of vasthouden van die [slachtoffer] en/of
- ( met kracht) voorover buigen en/of tegen een kast/meubel duwen en/of geduwd
houden van die [slachtoffer] en/of
- ( vervolgens) uittrekken van de broek en/of het slipje van die [slachtoffer] en/of
- ( vervolgens) uit elkaar duwen van de benen van die [slachtoffer] en/of
- ( daarbij) voorbij gaan aan de verbale en/of non-verbale signalen van
verzet/weerstand van die [slachtoffer] en/of aldus voor die [slachtoffer] een dreigende
situatie doen ontstaan.