ECLI:NL:RBROT:2024:3761

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
83-104480-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring niet-ambtelijke omkoping door commercieel manager met aanzienlijke geldbedragen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 april 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een commercieel manager van een bergingsbedrijf, die beschuldigd werd van niet-ambtelijke omkoping. De verdachte, werkzaam van 2011 tot 2014, heeft in totaal € 441.070,22 aan giften aangenomen van een tussenpersoon in Mauritanië, zonder dit te melden aan zijn werkgever. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende deze periode geldbedragen heeft ontvangen in ruil voor zijn diensten, wat in strijd is met de goede trouw. De verdachte heeft de betalingen verborgen gehouden door gebruik te maken van een privé e-mailadres en heeft geen openheid van zaken gegeven aan zijn leidinggevenden.

De rechtbank heeft de bewijsvoering van de officier van justitie als overtuigend beschouwd en de verweren van de verdediging verworpen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan passieve omkoping, wat een ernstig misdrijf is dat de integriteit van de samenleving ondermijnt. De rechtbank heeft rekening gehouden met het tijdsverloop sinds de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Uiteindelijk is er een voorwaardelijke gevangenisstraf van één jaar opgelegd, met een proeftijd van twee jaar, waarbij de rechtbank benadrukt dat de ernst van het feit niet onbestraft mag blijven.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 83-104480-22
Datum uitspraak: 9 april 2024
Tegenspraak (art. 279 Sv)
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
niet ingeschreven in de basisregistratie personen en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
verblijvende [verblijfadres],
gemachtigde raadslieden mr. M. Coenen, advocaat in Breda en mr. B.W. van Beek, advocaat in Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 25 maart 2024. Het onderzoek is gesloten ter terechtzitting van 26 maart 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. T.R. van Roomen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een geldboete ter hoogte van € 10.000,-, subsidiair 85 dagen hechtenis.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Dat de verdachte de tenlastegelegde geldbedragen op zijn rekening heeft ontvangen wordt niet betwist. Wat wel wordt betwist is de aard van die betalingen en de redenen dat deze bedragen zijn overgemaakt. De geldbedragen zijn ten behoeve van een investering in een schapenfokkerij in Argentinië, waarin [naam]
([naam]) door tussenkomst van de verdachte investeerde. [naam] maakte geld over naar een bankrekening in Zwitserland en dit werd verrekend met een te zijnen laste openstaande schuld in Argentinië. Gelet op de beperkingen van de financiële markt in Argentinië, onder meer bij het verrichten van internationale transacties en het opnemen van geld, werd gekozen voor deze constructie. De bedragen zijn dus niet aan te merken als gift. Verder ontbreekt het causaal verband tussen de betalingen die [naam] aan de verdachte heeft verricht en hetgeen verdachte in zijn dienstbetrekking heeft gedaan en is het bewijs voor het bestanddeel “in strijd met de goede trouw” niet overtuigend.
4.1.2.
Beoordeling
Eind 2010 is aan bergingsbedrijf [naam bedrijf 1] (hierna: [naam bedrijf 1]) de definitieve opdracht verleend om 74 scheepswrakken voor de kust van Mauritanië te verwijderen. De Europese Unie betaalde de kosten voor dit project, ongeveer € 25 miljoen. Daarnaast verkreeg [naam bedrijf 1] recht op de opbrengst van restwaarde van de wrakken, ongeveer € 5 miljoen. Op 14 juni 2012 vermoedde KPMG witwassen, omdat de commissie van ongeveer € 3 miljoen die [naam bedrijf 1] betaalde aan het Mauritaanse SMAP hoog leek, de facturen op naam waren gesteld van een privépersoon en werden betaald op een Spaanse bankrekening.
Vaststaat dat [naam bedrijf 1], de werkgever van de verdachte, met de Mauritaanse bedrijven SMAP en [naam bedrijf 2] (hierna: [naam bedrijf 2]) overeenkomsten heeft gesloten op grond waarvan SMAP en [naam bedrijf 2] tegen betaling diensten verleenden aan verdachtes werkgever. SMAP en [naam bedrijf 2] hielpen met hun diensten verdachtes werkgever bij het uitvoeren van de opdracht tot het verwijderen van 74 scheepswrakken. Ook staat vast dat de verdachte bedragen tot € 441.070,22 heeft ontvangen van [naam], zijnde de eigenaar van SMAP en de persoon achter [naam bedrijf 2].
Voormelde bedragen heeft de verdachte aangenomen en een nog groter bedrag gevraagd, vanwege de overeenkomsten tussen zijn werkgever en [naam] bedrijven, zonder dit te melden aan zijn werkgever. Dit volgt onder andere uit de e-mail van de verdachte aan [naam] van 28 januari 2011. Belangrijk is dat de verdachte dit bericht niet verstuurd heeft vanaf een e-mailaccount van zijn werkgever en ook niet aan een e-mailaccount van SMAP of [naam bedrijf 2]. Toch gaat het bericht over de overeenkomst(en) tussen zijn werkgever, SMAP en [naam bedrijf 2]. Het gaat bijvoorbeeld over ‘EU revenues’, ‘Scrap revenues’ en ‘Wrecks per period’.
Het bericht geeft een berekening weer van wat:
  • de opdracht voor scheepswrakken verdachtes werkgever oplevert € 30 miljoen
  • dit [naam] kan opleveren 12,5% = € 3.75 miljoen
  • wat daarop nog in mindering moet worden gebracht 20% = € 750.000,-
Het percentage van 20% – van wat SMAP en [naam bedrijf 2] ontvingen van verdachtes werkgever uit hoofde van de overeenkomsten tussen verdachtes werkgever en SMAP – betaalde [naam] of zou [naam] betalen aan de verdachte. Dit volgt onder meer uit de betaling van € 51.360,- van [naam] aan de verdachte in november 2011. Voorafgaand aan deze betaling heeft de verdachte een e-mail gestuurd aan [naam] waarin het bedrag van € 51.360,- genoemd wordt en waaruit volgt dat dit bedrag het totaalbedrag is van telkens 20% van zeven bedragen die zien op de maanden april tot en met oktober 2011. Deze zeven bedragen komen precies overeen met de betalingen van de werkgever van de verdachte aan [naam bedrijf 2] over die maanden. Daar komt bij dat bij de verdachte een overzicht is aangetroffen waarin bedragen staan die overeenkomen met de betalingen van de werkgever van de verdachte aan SMAP en [naam bedrijf 2], waarbij steeds een percentage van 20% van dit bedrag is weergegeven en dit gekoppeld wordt aan de bedragen die de verdachte heeft ontvangen van [naam].
Door de berichten te sturen vanaf zijn privé e-mailadres in plaats van een e-mailaccount van zijn werkgever heeft de verdachte de afspraken tussen hem en [naam] verborgen gehouden. De verdachte heeft ook op een andere manier niets verteld aan zijn werkgever. Zijn leidinggevenden hebben als getuige verklaard niets te hebben geweten van (het vragen om en of) de betalingen. Zelf verklaart de verdachte dat hij ervan schrikt dat zijn leidinggevenden met de betalingen zijn geconfronteerd voordat de verdachte hun daarover uitleg heeft kunnen geven.
Al op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het bewijs dat de verdachte tussen 23 januari 2011 tot en 28 februari 2014 uit hoofde van zijn functie van commercial manager giften heeft aangenomen door de toezegging € 750.000,- betaald te zullen krijgen van [naam] en door van hem daadwerkelijk € 401.880,01 en € 39.190,21 aan te nemen, en dit te verzwijgen tegenover zijn werkgever.
Overigens bevat het dossier ook bewijs voor de wijze waarop de verdachte dit heeft gedaan, namelijk zijn belangrijke rol bij de totstandkoming (aanbevelen van [naam] en machtiging tot ondertekenen), de inhoud (percentages) en de vorm (meerdere in plaats van één) van de overeenkomsten tussen zijn werkgever en [naam]. Zijn afspraken met [naam] bereidde hij al voor op onder andere 6 november 2009. Vanaf zijn privé e-mailadres schrijft hij dan aan [naam] dat zijn bericht alleen voor de ogen van [naam] is, dat het hoogst vertrouwelijk is, dat zijn plan nog steeds staat, dat [naam] en [naam bedrijf 1] zullen samenwerken en dat de commissie iets afzonderlijks zal zijn.
De rechtbank verwerpt het alternatieve scenario waarop de verdachte zich beroept. Reeds uit de bewijsmiddelen volgt dat de betalingen verband houden met de overeenkomsten van verdachtes werkgever (zie hierboven over de e-mail van 28 januari 2011) en dus niet waren gegrond op een overeenkomst tussen de verdachte in privé en [naam], die strekte tot het investeren in een schapenfokkerij in Argentinië.
4.1.3.
Conclusie
De verweren slagen niet. Wettig en overtuigd is bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
Hij op tijdstippen in de periode van 23 januari 2011 tot en
met 28 februari 2014 te Nieuwerkerk
en in Mauritanië en in Zwitserland, telkens anders dan als
ambtenaar werkzaam zijnde in dienstbetrekking bij [naam bedrijf 1] (in de functie van commercial manager) naar aanleiding van hetgeen hij, verdachte, in zijn dienstbetrekking heeft gedaan dan wel zal/zou
doen, telkens een belofte en giften,
te weten:
de toezegging/instemming om een bedrag van circa EURO 750.000,- betaald te
krijgen van [naam] en
de betaling van geldbedragen van in totaal circa EURO 401.880,01
door [naam] op een Zwitserse bankrekening van hem, verdachte, te weten:
een bedrag van EURO 13.075,17 op 9 juni 2011 en
een bedrag van EURO 51.360,- op 10 november 2011 en
een bedrag van EURO 35.364,84 op 12 december 2011 en
een bedrag van EURO 60.000,- op 3 januari 2012 en
een bedrag van EURO 22.080,- op 6 maart 2012 en
een bedrag van EURO 60.000,- op 23 juli 2012 en
een bedrag van EURO 80.000,- op 4 december 2012 en
een bedrag van EURO 80.000,- op 10 december 2012,
en
de betaling van een factuur ten bedrage van circa EURO 39.190,21 (ten behoeve
van de verbouwing van een woning van hem, verdachte) door [naam] aan
[naam bedrijf 3] op 30 april 2012
heeft aangenomen en gevraagd en dit aannemen en vragen in strijd met de
goede trouw telkens heeft verzwegen tegenover zijn werkgever.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Anders dan als ambtenaar, werkzaam zijnde in dienstbetrekking, naar aanleiding van hetgeen hij in zijn betrekking heeft gedaan, een gift en een belofte aannemen en vragen, en dit aannemen en vragen in strijd met de goede trouw verzwijgen tegenover zijn werkgever.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich als commercieel manager bij [naam bedrijf 1] gedurende meerdere jaren schuldig gemaakt aan passieve omkoping. Een tussenpersoon in Mauritanië ontving geldbedragen van [naam bedrijf 1] voor zijn werkzaamheden aldaar. Vervolgens heeft de
verdachte als gift geldbedragen gekregen van de tussenpersoon. In de bewezenverklaarde periode heeft de verdachte bedragen van € 401.880,01 en € 39.190,21 aangenomen.
Omkoping is een ernstig misdrijf vanwege het ondermijnende en corrumperende karakter op de samenleving. Omkoping heeft een negatieve invloed op het (internationale) handelsverkeer en de integriteit hiervan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
26 februari 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor (soortgelijke) strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Zoals de officier van justitie terecht heeft verwoord, heeft de verdachte zich ondanks een bovenmodaal salaris, jarenlang schaamteloos ingelaten met niet-ambtelijke omkoping. Al voor het sluiten van de overeenkomsten was de verdachte bezig met het bedenken van een constructie om zichzelf geld van zijn werkgever (die dit op zijn beurt weer ontving van de EU) toe te eigenen. Tot deze constructie behoorden het versturen van e-mailberichten via privé e-mail, het oproepen tot strikte geheimhouding en betalingen aan een Zwitserse bankrekening waar de Nederlandse Belastingdienst niet van op de hoogte was. De verdachte stelde alleen zijn eigen belang voorop en is daar niet uit eigen beweging mee gestopt. Dergelijk handelen raakt de integriteit van de Nederlandse samenleving, in het bijzonder de sleep- en bergingsbranche. Daarnaast werd het smeergeld uiteindelijk uit door de EU verleende subsidies betaald, hetgeen buitengewoon laakbaar is. Omkoping verstoort eerlijke concurrentie in een samenleving. Tegenover zijn werkgever heeft de verdachte misbruik gemaakt van de vertrouwensrelatie.
De redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is geschonden. Die termijn is in dit geval gestart op 5 oktober 2017 met de doorzoeking van de woning van de verdachte. Tot aan dit vonnis is een periode van ruim 6,5 jaar verstreken, dit terwijl de berechting in eerste aanleg in beginsel binnen twee jaar na de aanvang van de termijn dient plaats te hebben. Dit dient te leiden tot vermindering van de aan verdachte in beginsel op te leggen straf.
De gevorderde geldboete van € 10.000,- is niet passend, omdat het Oriëntatiepunt voor straftoemeting bij een benadelingsbedrag van € 441.070,22 een onvoorwaardelijke gevangenisstraf vermeldt van 12-18 maanden en omdat de verdachte op grond van het vandaag afzonderlijk uit te spreken ontnemingsvonnis, al € 441.070,22 moet betalen.
Voor een taakstraf komt de verdachte niet in aanmerking, omdat deze vanwege de verblijfplaats van de verdachte praktisch niet uitvoerbaar zal zijn. Wat resteert is een gevangenisstraf. Het uiteindelijk lange verloop van tijd na het plegen van het feit is voor de rechtbank reden de straf voorwaardelijk op te leggen. Het herstel van financiële schade zal zoveel mogelijk verlopen via de ontneming. De officier van justitie beschikt in dat verband bij betalingsonwil over het dwangmiddel gijzeling om de verdachte tot betaling te bewegen.
De rechtbank zal, in plaats van de in beginsel op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf, verdachte veroordelen tot een geheel voorwaardelijke straf. De oplegging van een voorwaardelijke sanctie strekt er in het geval van deze verdachte minder toe om recidive te voorkomen. De verdachte is in de geruime tijd die sinds de hem verweten feiten verstreken is niet opnieuw veroordeeld of als verdachte aangemerkt. Wel is de bedoeling van de op te leggen voorwaardelijke straf deze dat daarmee de ernst van het feit duidelijk wordt gemaakt. Aldus wordt tevens het strafdoel van de generale preventie en meer in het algemeen de normbevestiging gediend. Feiten als deze mogen immers niet onbestraft blijven.
Alles afwegend legt de rechtbank daarom een voorwaardelijke gevangenisstraf op van 12 maanden, met een proeftijd van 2 jaren.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c en 328ter van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Rabbie, voorzitter,
en mrs. J.J. Klomp en S.W.H. Bootsma, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Knook, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 9 april 2024.
De voorzitter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 23 januari 2011 tot en
met 28 februari 2014 te Nieuwerkerk en/of Schiedam, in elk geval in Nederland,
en/of in Mauritanië en/of in Spanje en/of in Zwitserland, (telkens) anders dan als
ambtenaar werkzaam zijnde in dienstbetrekking bij en/of optredend als lasthebber
van [naam bedrijf 1] (in de functie van commercial manager: zie o.a.
DOC-086) naar aanleiding van hetgeen hij, verdachte, in zijn dienstbetrekking en/of
bij de uitvoering van zijn last(en) heeft gedaan en/of nagelaten dan wel zal/zou
doen en/of nalaten, (telkens) een of meer belofte(s) en/of gift(en) en/of dienst(en),
te weten:
de toezegging/instemming om een bedrag van circa EURO 750.000,- betaald te
krijgen van [naam] (zie o.a. DOC-053 en/of DOC-055) en/of
de betaling van een of meer geldbedrag(en) van in totaal circa EURO 401.880,01
door [naam] op een Zwitserse bankrekening van hem, verdachte, te weten:
een bedrag van circa EURO 13.075,17 op of omstreeks 9 juni 2011 en/of
een bedrag van circa EURO 51.360,- op of omstreeks 10 november 2011 en/of
een bedrag van circa EURO 35.364,84 op of omstreeks 12 december 2011 en/of
een bedrag van circa EURO 60.000,- op of omstreeks 3 januari 2012 en/of
een bedrag van circa EURO 22.080,- op of omstreeks 6 maart 2012 en/of
een bedrag van circa EURO 60.000,- op of omstreeks 23 juli 2012 en/of
een bedrag van circa EURO 80.000,- op of omstreeks 4 december 2012 en/of
een bedrag van circa EURO 80.000,- op of omstreeks 10 december 2012
(zie o.a. DOC-035),
en/of
de betaling van een factuur ten ten bedrage van circa EURO 39.190,21 (ten behoeve
van de verbouwing van een woning van hem, verdachte) door [naam] aan
[naam bedrijf 3] op of omstreeks 30 april 2012 (zie o.a. DOC-036)
heeft aangenomen en/of gevraagd en dit aannemen en/of vragen in strijd met de
goeder trouw (telkens) heeft verzwegen tegenover zijn werkgever.