In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 april 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een commercieel manager van een bergingsbedrijf, die beschuldigd werd van niet-ambtelijke omkoping. De verdachte, werkzaam van 2011 tot 2014, heeft in totaal € 441.070,22 aan giften aangenomen van een tussenpersoon in Mauritanië, zonder dit te melden aan zijn werkgever. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende deze periode geldbedragen heeft ontvangen in ruil voor zijn diensten, wat in strijd is met de goede trouw. De verdachte heeft de betalingen verborgen gehouden door gebruik te maken van een privé e-mailadres en heeft geen openheid van zaken gegeven aan zijn leidinggevenden.
De rechtbank heeft de bewijsvoering van de officier van justitie als overtuigend beschouwd en de verweren van de verdediging verworpen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan passieve omkoping, wat een ernstig misdrijf is dat de integriteit van de samenleving ondermijnt. De rechtbank heeft rekening gehouden met het tijdsverloop sinds de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Uiteindelijk is er een voorwaardelijke gevangenisstraf van één jaar opgelegd, met een proeftijd van twee jaar, waarbij de rechtbank benadrukt dat de ernst van het feit niet onbestraft mag blijven.