ECLI:NL:RBROT:2024:3758

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
C/10/614212 / FA RK 21-1688
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vormgeving omgangsregeling na goed verloop bij Rotterdams Omgangshuis, maar afwijzing gezamenlijk gezag

Op 10 april 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in een zaak betreffende het ouderlijk gezag en de regeling van de zorg- en opvoedingstaken van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2016. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. J. van den Ende, verzocht om gezamenlijk gezag over [minderjarige], terwijl de vrouw, vertegenwoordigd door mr. L.A.E. Timmer, zich hiertegen verzette. De rechtbank heeft in eerdere beschikkingen, waaronder een tussenbeschikking van 8 november 2022, vastgesteld dat er een gebrek aan communicatie tussen de ouders is, wat een belemmering vormt voor gezamenlijk gezag. De raad voor de kinderbescherming heeft ook aangegeven dat het niet realistisch is om gezamenlijk gezag toe te kennen, gezien de huidige situatie waarin [minderjarige] klem zit tussen haar ouders.

De rechtbank heeft het verzoek van de man om gezamenlijk gezag afgewezen, met de overweging dat het belang van [minderjarige] voorop staat. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man onvoldoende op de hoogte is van de ontwikkeling van [minderjarige] en dat er momenteel meer focus moet liggen op het opbouwen van contact tussen de man en [minderjarige].

Daarnaast heeft de man verzocht om een omgangsregeling, waarbij hij [minderjarige] eenmaal per 14 dagen zou willen zien. De vrouw heeft zich niet verzet tegen een omgangsregeling, maar pleitte voor een geleidelijke opbouw van de omgang, bij voorkeur onder begeleiding. De rechtbank heeft besloten dat de omgang in eerste instantie begeleid zal plaatsvinden, met de opa van [minderjarige] als begeleider. De rechtbank heeft de omgangsregeling vastgesteld, waarbij de man in eerste instantie begeleide omgang heeft en later onbegeleide omgang kan krijgen, afhankelijk van de voortgang van de situatie. De rechtbank heeft ook bepaald dat de proceskosten door elke partij zelf gedragen worden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/614212 / FA RK 21-1688
Beschikking van 10 april 2024 over het ouderlijk gezag en de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken dan wel de regeling van de uitoefening van het omgangsrecht
in de zaak van:
[naam 1], hierna: de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. J. van den Ende te Rotterdam,
t e g e n
[naam 2], hierna: de vrouw,
wonende op een geheim adres,
advocaat voorheen mr. G. Kartal, thans mr. L.A.E. Timmer te Rotterdam.
De zaak gaat over de minderjarige:
[minderjarige] ,geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] , hierna: [minderjarige] .

1.De verdere procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • de (tussen)beschikking van 8 november 2022;
  • het eindverslag van het Rotterdams Omgangshuis van 30 mei 2023;
  • het bericht van de man van 23 juni 2023;
  • het bericht van de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht van 12 juli 2023.
1.2.
De voortgezette mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 6 maart 2024. Daarbij zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [naam 3] .

2.De vaststaande feiten

2.1.
Bij tussenbeschikking van 8 november 2022 heeft deze rechtbank de behandeling van de zaak aangehouden ten aanzien van het gezag en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken dan wel de uitoefening van het omgangsrecht en de ouders verwezen (via het zogenaamde Uniform Hulp Aanbod, hierna ook: UHA) naar omgangsbegeleiding. De rechtbank verwijst naar en neemt over wat is opgenomen in die beschikking.
2.2.
Bij genoemde tussenbeschikking is tevens de raad verzocht om onderzoek of andere bemoeienis met betrekking tot de regeling inzake het gezag en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken dan wel de uitoefening van het omgangsrecht.
2.3.
Het Rotterdams Omgangshuis heeft de rechtbank op 21 juni 2023 bericht dat de omgangsbegeleiding niet succesvol is afgerond.
2.4.
Deze rechtbank heeft bij brief van 3 augustus 2023 de raad bericht geen behoefte te hebben aan een nader raadsonderzoek.

3.De beoordeling

3.1.
Gezag
3.1.1.
De man verzoekt te bepalen dat hij mede wordt belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
3.1.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer. Zij bepleit afwijzing van het verzoek.
3.1.3.
Uit het raadsrapport van juli 2022 blijkt dat het gebrek aan onderlinge communicatie als belemmering wordt gezien voor uitvoering van gezamenlijk gezag. De raad acht het, gelet op wat de vrouw lijkt aan te kunnen, niet realistisch en haalbaar om over te gaan tot gezamenlijk gezag. Er moet eerst hulpverlening ingezet worden. Tijdens de mondelinge behandeling geeft de raad aan dat er een groter belang speelt. [minderjarige] zit al klem tussen haar ouders. Als het gezag gedeeld wordt komt zij mogelijk nog meer klem te zitten, aldus de raad.
3.1.4.
Op grond van artikel 1:253c lid 1 BW kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Als de andere ouder met het gezamenlijk gezag niet instemt, wordt een dergelijk verzoek op grond van het tweede lid van genoemd wetsartikel slechts afgewezen als (a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of (b) afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.1.5.
Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening. Zij moeten hiervoor belangrijke beslissingen over hun kinderen samen kunnen nemen of in ieder geval in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen. Het kind mag in beginsel niet klem of verloren raken tussen de ouders als de ouders dat niet kunnen. Het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders brengt niet zonder meer met zich dat er geen gezamenlijk gezag kan worden toegekend.
3.1.6.
De rechtbank zal het verzoek van de man afwijzen. Ook het Rotterdams Omgangshuis signaleert, net als de raad, dat [minderjarige] klem zit tussen haar ouders. Niet te verwachten is dat hierin op korte termijn voldoende verbetering zal komen. [minderjarige] is zeven jaar en heeft sinds haar geboorte sporadisch contact gehad met de man. De man is daardoor op dit moment onvoldoende op de hoogte van de ontwikkeling van [minderjarige] om belangrijke gezagsbeslissingen over haar te kunnen nemen. Daarnaast ziet de rechtbank nog een andere reden om het verzoek af te wijzen. De rechtbank acht het, net als de raad, momenteel van groter belang dat er contact komt tussen [minderjarige] en de man. Dat is een precaire situatie waarbij het van belang is dat er stap voor stap en zorgvuldig gehandeld wordt. Daar moet de focus op liggen. De rechtbank heeft ook meegewogen dat e man tijdens de mondelinge behandeling verklaart dat het voor hem het belangrijkste is dat [minderjarige] weet dat hij haar vader is. Het gezag lijkt voor de man van ondergeschikt belang, contact is belangrijker.
3.2.
Omgangsregeling
3.2.1.
De man verzoekt een opbouwende omgangsregeling te bepalen inhoudende dat [minderjarige] eenmaal per 14 dagen bij de man verblijft; de eerste vier momenten op zaterdagmiddag van 13:00 uur tot 16:30 uur, vervolgens twee momenten op zaterdagochtend van 10:00 uur tot 16:30 uur, vervolgens twee momenten van zaterdagochtend 10:00 uur tot zondagmiddag 17:00 uur en daarna eenmaal per 14 dagen van vrijdagmiddag 17:00 uur tot zondagmiddag 17:00 uur alsmede de helft van de vakanties en feestdagen.
3.2.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer. De vrouw verzet zich niet tegen een omgangsregeling. Zij vindt wel dat de omgang in beginsel begeleid moet plaatsvinden en voorzichtig opgebouwd moet worden. Te beginnen met eens in de maand. De begeleiding kan plaatsvinden door de Lelie zorggroep of door de opa van [minderjarige] . Een ondertoezichtstelling, zoals door namens de man bepleit, is daarom niet nodig en ook niet van toepassing.
3.2.3.
De raad vindt een ondertoezichtstelling, alleen voor het halen en brengen van [minderjarige] , overdreven en geen goede oplossing. Een ondertoezichtstelling zal de problemen tussen de ouders niet oplossen. De raad vindt één keer in de maand omgang een te lage frequentie om het contact tot stand te brengen. In eerste instantie adviseert de raad dit begeleid te doen, maar niet te lang. Uiteindelijk kan worden toegewerkt naar een overnachting en omgang op een doordeweekse dag. Het is belangrijk dat de man en [minderjarige] een band opbouwen. [minderjarige] moet voelen dat de vrouw achter de omgang met de man staat.
3.2.4.
Uitgangspunt van artikel 1:377a BW is dat een kind recht heeft op omgang met zijn ouders en dat de niet met het gezag belaste ouder het recht heeft op en de verplichting heeft tot omgang met zijn kind.
3.2.5.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de stukken van het Rotterdams Omgangshuis blijkt dat de begeleide omgang tussen de man en [minderjarige] opbouwend positief is verlopen. De man en [minderjarige] kunnen goed met elkaar overweg en uit de verslagen blijkt dat zij het enorm leuk met elkaar hebben gehad. De rechtbank is, met de raad, van oordeel dat er geen sprake is van contra-indicaties voor omgang en vindt dat de omgangsregeling zo snel mogelijk moet worden opgestart. De rechtbank zal bepalen dat de omgang de eerste vier keer begeleid zal plaatsvinden. Want de minderjarige heeft de man al bijna een jaar niet meer gezien, zij is nog jong en zelf voorzichtig in het contact met de man. Gelet op de ervaring bij het Rotterdams Omgangshuis gaat de rechtbank ervan uit dat vier keer voldoende is om de ontstane band weer op te pakken.
Omdat het van belang is dat de omgang zo snel mogelijk kan starten, zal de rechtbank bepalen dat de opa van [minderjarige] (de vader van moeder) de omgang zal begeleiden, zoals de de vrouw tijdens de mondelinge behandeling heeft voorgesteld. Omdat de man heeft aangegeven dat het contact met opa in het verleden niet altijd positief is geweest, geeft de rechtbank aan de man en opa het volgende mee. Opa wordt verzocht [minderjarige] naar de begeleide omgang te brengen en vervolgens op afstand te blijven. De man dient opa ook niet op te zoeken. Voor [minderjarige] zou het fijn zijn als de man en opa aan het begin en het einde elkaar kort gedag zeggen op een manier die voor [minderjarige] prettig is. Ook kunnen zij kort wat informatie over [minderjarige] aan elkaar geven die van belang kan zijn, bijvoorbeeld over wanneer zij voor het laatst iets gegeten of gedronken heeft of dat zij verkouden is.
Tijdens de mondelinge behandeling is de vrouw over haar eigen schaduw gesprongen en heeft zij alsnog ingestemd met een regeling waarbij er om de week contact kan zijn.
3.2.6.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de volgende omgangsregeling bepalen:
  • [minderjarige] verblijft eenmaal per 14 dagen bij de man;
  • de man heeft de eerste vier keer van zaterdag 13:30 uur tot 16:30 uur begeleide omgang met de [minderjarige] . De man gaat kijken bij de zwemles van [minderjarige] . Daarna rijdt de man zonder [minderjarige] naar een horecagelegenheid die geschikt is voor minderjarigen. Opa zal [minderjarige] daar ook naar toe brengen en daar ongeveer een uur blijven;
  • vervolgens heeft de man op zaterdag van 10:00 uur tot 16:30 uur onbegeleide omgang met [minderjarige] ;
  • het eerste omgangsweekend na de verjaardag van [minderjarige] in september 2024 zal de omgang worden uitgebreid met een overnachting tot zondag 10:00 uur.
De overige verzoeken van de man vindt de rechtbank momenteel te voorbarig. Als de regeling goed verloopt, gaat de rechtbank er van uit dat partijen, zo nodig met behulp van hun advocaten, de omgang in onderling overleg uit zullen breiden.
3.3.
Proceskosten
3.3.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
stelt vast dat de minderjarige in het kader van de regeling van de uitoefening van het omgangsrecht bij de man zal zijn als volgt:
  • de eerste vier keer om de week op zaterdag van 13:30 uur tot 16:30 uur onder begeleiding, waarbij de man gaat kijken bij de zwemles van [minderjarige] en aansluitend, zonder [minderjarige] , naar een horecagelegenheid gaat die geschikt is voor minderjarigen waar de vader van de vrouw [minderjarige] ook naar toe zal brengen om daar nog ongeveer een uur te blijven, waarbij de vader van de vrouw op afstand blijft;
  • vervolgens heeft de man om de week op zaterdag van 10:00 uur tot 16:30 uur onbegeleide omgang met [minderjarige] ;
  • het eerste omgangsweekend na de verjaardag van [minderjarige] in september 2024 zal de omgang om de week worden uitgebreid met een overnachting, zodat [minderjarige] van zaterdag 10:00 uur tot zondag 10:00 uur bij de man zal zijn;
4.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.3.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.L. Raphael, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van H.J. de Wit, griffier, op 10 april 2024.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.