Op 10 april 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in een zaak betreffende het ouderlijk gezag en de regeling van de zorg- en opvoedingstaken van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2016. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. J. van den Ende, verzocht om gezamenlijk gezag over [minderjarige], terwijl de vrouw, vertegenwoordigd door mr. L.A.E. Timmer, zich hiertegen verzette. De rechtbank heeft in eerdere beschikkingen, waaronder een tussenbeschikking van 8 november 2022, vastgesteld dat er een gebrek aan communicatie tussen de ouders is, wat een belemmering vormt voor gezamenlijk gezag. De raad voor de kinderbescherming heeft ook aangegeven dat het niet realistisch is om gezamenlijk gezag toe te kennen, gezien de huidige situatie waarin [minderjarige] klem zit tussen haar ouders.
De rechtbank heeft het verzoek van de man om gezamenlijk gezag afgewezen, met de overweging dat het belang van [minderjarige] voorop staat. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man onvoldoende op de hoogte is van de ontwikkeling van [minderjarige] en dat er momenteel meer focus moet liggen op het opbouwen van contact tussen de man en [minderjarige].
Daarnaast heeft de man verzocht om een omgangsregeling, waarbij hij [minderjarige] eenmaal per 14 dagen zou willen zien. De vrouw heeft zich niet verzet tegen een omgangsregeling, maar pleitte voor een geleidelijke opbouw van de omgang, bij voorkeur onder begeleiding. De rechtbank heeft besloten dat de omgang in eerste instantie begeleid zal plaatsvinden, met de opa van [minderjarige] als begeleider. De rechtbank heeft de omgangsregeling vastgesteld, waarbij de man in eerste instantie begeleide omgang heeft en later onbegeleide omgang kan krijgen, afhankelijk van de voortgang van de situatie. De rechtbank heeft ook bepaald dat de proceskosten door elke partij zelf gedragen worden.