ECLI:NL:RBROT:2024:3750

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
ROT 23/4660
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag om inschrijving op een briefadres in de Basisregistratie Personen na bestuurlijke lus

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 april 2024 uitspraak gedaan over de aanvraag van eiser om een briefadres in de Basisregistratie Personen (Brp). Eiser had zijn aanvraag ingediend omdat hij geen woonadres had, wat volgens de Wet brp vereist is voor inschrijving op een briefadres. De rechtbank oordeelde dat verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, de aanvraag ten onrechte buiten behandeling had gesteld. In een eerdere tussenuitspraak op 22 december 2023 had de rechtbank al vastgesteld dat verweerder de aanvraag onterecht had afgewezen en verweerder de gelegenheid gegeven om het gebrek te herstellen. Echter, in het nieuwe besluit van 1 februari 2024 heeft verweerder de aanvraag opnieuw afgewezen zonder een duidelijke beslissing op het bezwaar te nemen.

De rechtbank heeft overwogen dat de status van het nieuwe besluit onduidelijk was en dat verweerder niet had voldaan aan de verplichtingen om de aanvraag inhoudelijk te beoordelen. Eiser had in zijn reactie op het nieuwe besluit aangegeven dat hij door zijn psychische klachten en instabiele leefsituatie niet in staat was om concrete bewijsstukken te overleggen over zijn verblijfplaatsen. De rechtbank concludeerde dat van eiser niet kon worden verwacht dat hij een gedetailleerde administratie bijhield van zijn verblijfplaatsen, gezien zijn omstandigheden. De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat verweerder de aanvraag om inschrijving op een briefadres had moeten toewijzen, omdat eiser voldoende duidelijkheid had gegeven over zijn verblijfsadressen.

De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het besluit op bezwaar van 4 juli 2023 en het besluit van 1 februari 2024 vernietigd, en verweerder opgedragen om eiser binnen vier weken met een gemeentelijk briefadres op te nemen in de Brp voor de periode van 9 maart 2023 tot 15 september 2023. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser en moet het griffierecht worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/4660

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 april 2024 in de zaak tussen

[Naam], uit [Plaats], eiser,

(gemachtigde: mr. R. Moghni),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder,

(gemachtigde: mr. N.H. de Zeeuw).

Procesverloop

In een tussenuitspraak van 22 december 2023 heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder de aanvraag van eiser om hem met een briefadres in de Basisregistratie personen (Brp) op te nemen ten onrechte buiten behandeling heeft gesteld en heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om het gebrek te herstellen door alsnog inhoudelijk op de aanvraag te beslissen.
In een besluit van 1 februari 2024 heeft verweerder de aanvraag alsnog afgewezen.
Eiser heeft bij brief van 26 februari 2024 een reactie op het nieuwe besluit gegeven.
Verweerder heeft daar met een verweerschrift van 7 maart 2024 op gereageerd.
Eiser heeft bij brief van 22 maart 2024 op het verweerschrift gereageerd.
Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Status nieuw besluit onduidelijk
1. De rechtbank overweegt allereerst dat de status van het nieuwe besluit van
1 februari 2024 niet duidelijk is. Kennelijk heeft verweerder beoogd om een nieuw besluit op bezwaar te nemen en het eerste besluit op bezwaar te herroepen, maar die herroeping staat niet in het nieuwe besluit, er is geen beslissing op het bezwaar genomen, er is ook niet besloten over het herroepen van het besluit waarbij de aanvraag buiten behandeling is gesteld en er is niet beslist over de proceskosten in bezwaar. Zoals in de tussenuitspraak al is overwogen, heeft verweerder de aanvraag ten onrechte buiten behandeling gesteld, zodat het besluit waarbij verweerder de aanvraag buiten behandeling heeft gesteld door verweerder moest worden herroepen. Omdat verweerder dat niet, of in elk geval niet duidelijk, heeft gedaan zal de rechtbank dat in deze uitspraak alsnog doen en ook beslissen over de proceskosten in bezwaar. Ook het oorspronkelijke bestreden besluit zal de rechtbank vernietigen omdat verweerder dat niet heeft herroepen. Het besluit van 1 februari 2024 zal de rechtbank dan aanmerken als een besluit dat in de plaats is getreden van het besluit waarbij de aanvraag buiten behandeling is gesteld. Het beroep is op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht ook tegen dit nieuwe besluit gericht.
De tussenuitspraak en wat daarna is gebeurd
2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen:
“Verweerder zal eiser bij de nieuwe behandeling van het bezwaar in de gelegenheid moeten stellen aannemelijk te maken dat hij op basis van de feiten en omstandigheden op
9 maart 2023 voldeed aan de vereisten om te worden ingeschreven op een briefadres. Daarbij zal verweerder er vanuit moeten gaan dat eiser verder heeft voldaan aan de formele vereisten voor indiening van een aangifte die in de Wet Brp zijn gesteld. Op basis daarvan zal verweerder moeten beslissen of eiser op een eerdere datum dan 15 september 2023 met een briefadres in de Brp moest worden ingeschreven.”
3. Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft verweerder eiser per e-mail van
4 januari 2023 in de gelegenheid gesteld om de volgende gegevens aan te leveren:
“- wat voor een briefadres had belanghebbende destijds gewenst (mocht dit een
particulier briefadres zijn geweest, dient belanghebbende alsnog een
toestemmingsverklaring van de briefadresgever te overleggen);
- toelichting op de aanvraag van belanghebbende destijds en zijn verblijfsituatie
destijds;
- de reden waarom belanghebbende een briefadres nodig had;
- op welke adressen belanghebbende in de periode vanaf 9 maart 2023 verbleef;
- op welk adres bewaarde belanghebbende zijn privébezittingen;
- was belanghebbende woningzoekende en, zo ja, heeft hij daar bewijzen van;
- kopie legitimatiebewijs en voor zover van toepassing, kopiebewijs van
briefadresgever.”
4. Op 18 januari 2024 heeft de gemachtigde van eiser daarop gereageerd. Hij geeft daarbij aan dat eiser destijds niet beschikte over een briefadres. Het hebben van een gemeentelijk briefadres was noodzakelijk voor diverse zaken, waaronder het ontvangen van post, het aanvragen van een rijbewijs en om bereikbaar te zijn voor diverse instanties. Voorts geeft hij aan dat eiser her en der heeft verbleven, zonder specifieke adressen te hebben bijgehouden, gezien zijn destijds instabiele situatie. Eiser nam zijn privébezittingen overal mee naar toe, hij had deze altijd bij zich. Eiser beschikte niet over concrete bewijzen waaruit blijkt dat hij op zoek was naar een woning. Zijn instabiele leefsituatie heeft het documenteren van dergelijke zaken bemoeilijkt.
5. Volgens verweerder kan op grond van de verstrekte informatie niet worden vastgesteld of eiser in aanmerking kwam voor een briefadres omdat daarin geen enkele (concrete) informatie is gegeven over de verblijfplaatsen van eiser. De stelling dat eiser her en der verbleef is in het geheel niet onderbouwd. Ook de stelling dat eiser destijds woningzoekende was, is niet onderbouwd. Omdat eiser niet heeft aangetoond waar hij destijds verbleef, kan er niet worden beoordeeld of hij destijds voldeed aan de voorwaarden om een briefadres toegekend te krijgen. Tot slot heeft eiser ook geen gegevens overgelegd waaruit zou blijken dat hij door zijn instabiele situatie niet in staat is/was om de
gevraagde gegevens te overleggen.
Het standpunt van eiser
6. Eiser voert aan dat hij de vragen zo volledig mogelijk heeft beantwoord en dat van hem redelijkerwijs niet meer verwacht kan worden. Daarbij wijst zijn gemachtigde erop dat eiser al geruime tijd last heeft van psychische klachten, dat eiser op 13 januari 2024 met een crisismaatregel gedwongen is opgenomen in een zorginstelling en dat die maatregel met zes maanden is verlengd. Volgens eiser heeft hij voldoende duidelijkheid geboden en kan hij niet nog meer bewijs overleggen dat zijn leefsituatie instabiel was en dat hij zich niet meer kan herinneren waar hij destijds heeft verbleven.
De beoordeling
7.1.
Inschrijving op een briefadres is mogelijk als een woonadres ontbreekt. Onder woonadres wordt op grond van artikel 1.1 van de Wet brp ook verstaan: het adres waar betrokkene naar redelijke verwachting gedurende drie maanden ten minste twee derde van de tijd zal overnachten. Gelet daarop moet de aanvrager zoveel mogelijk duidelijkheid geven over zijn verblijfsadressen. Dat is niet hetzelfde als het aantonen van de verblijfsadressen. Door dat wel van eiser te verlangen, hanteert verweerder een te strenge bewijsmaatstaf. Beoordeeld zal worden of eiser in de gegeven omstandigheden voldoende duidelijkheid heeft gegeven over zijn verblijfsadressen.
7.2.
Op grond van de tussenuitspraak ging het om de vraag of er op 9 maart 2023 een woonadres was. Verweerder moest dat beoordelen op basis van verblijfsadressen voorafgaand aan 9 maart 2023 (en dus niet zoals gevraagd in de e-mail van 4 januari: vanaf 9 maart 2023). Of eiser bij zijn aanvraag meer informatie had kunnen verstrekken, doet niet ter zake omdat verweerder immers een termijn had gesteld om de aanvraag aan te vullen maar de aanvraag al tijdens die termijn buiten behandeling heeft gesteld. Ook de vraag of eiser woningzoekende was, is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet relevant [1] .
Op het moment dat verweerder op 4 januari 2023 naar aanleiding van de tussenuitspraak vroeg naar de verblijfsplaatsen van eiser, was er ten opzichte van de periode vóór 9 maart 2023 grofweg een jaar verstreken. Dat tijdsverloop is onder meer het gevolg van de onterechte buitenbehandelingstelling door verweerder, die bovendien in bezwaar ten onrechte niet is herroepen. Door dat tijdsverloop is het in het algemeen al lastig om inzicht te geven in de situatie zoals die voor 9 maart 2023 bestond. Dat geldt echter nog meer voor iemand met psychische problemen die bovendien op wisselende adressen heeft verbleven. Verweerder gaat er kennelijk van uit dat eiser een precieze administratie met bewijsstukken heeft bijgehouden die hij bovendien ook lange tijd bewaard wordt. Dat is een onrealistisch uitgangspunt. Van eiser kan redelijkerwijs niet worden verlangd dat hij een jaar na de periode waar het om gaat nog met stukken kan onderbouwen op welke adressen is verbleven. Ook kan niet worden verwacht dat eiser na een dergelijk tijdsverloop zich nog weet te herinneren wanneer op welke adressen is verbleven. Daar komt voor eiser nog bij dat hij vanaf 13 januari 2024 gedwongen opgenomen is vanwege kennelijk ernstige psychische problemen en dat die opname vervolgens met een half jaar is verlengd.
Onder die omstandigheden kon van eiser redelijkerwijs niet worden verwacht in januari 2024 nog een betrouwbare verklaring te kunnen afleggen over zijn verblijfsadressen eind 2022 en begin 2023. Eiser heeft dan ook de informatie aangeleverd die redelijkerwijs van hem verwacht mocht worden. Verweerder had op basis daarvan moeten concluderen dat een woonadres ontbreekt en had de aanvraag om inschrijving op een briefadres moeten toewijzen.
8. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het oorspronkelijke besluit op bezwaar van 4 juli 2023 omdat verweerder dat kennelijk niet meer handhaaft. Verder herroept de rechtbank het besluit van 7 maart 2023 waarbij de aanvraag buiten behandeling is gesteld. Ook vernietigt de rechtbank het nieuwe besluit van 1 februari 2024 omdat daarin geen kenbare beslissing op bezwaar is genomen, omdat daarin niet is beslist over de proceskosten in bezwaar en omdat verweerder de aanvraag daarin ten onrechte heeft afgewezen. De rechtbank zal verweerder opdragen om eiser binnen vier weken na verzending van deze uitspraak met een gemeentelijk briefadres op te nemen in de Brp voor de periode van 9 maart 2023 tot 15 september 2023 (toen eiser met een woonadres is ingeschreven).
9. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht aan hem vergoeden.
10. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de proceskosten van eiser. Die worden op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 3.873,-:
- bezwaarfase: 2 punten met een waarde per punt van € 624,- en wegingsfactor 1;
- beroepsfase: 3 punten met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit op bezwaar van 4 juli 2023 en het besluit van 1 februari 2024;
  • herroept het besluit op de aanvraag van 7 maart 2023;
  • draagt verweerder op om eiser binnen vier weken na verzending van deze uitspraak met een gemeentelijk briefadres op te nemen in de Brp voor de periode van
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 3.873,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Rop, rechter, in aanwezigheid van
mr.M. Sahin, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2024.
De griffier is buiten staatde uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling van 17 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:558, r.o. 4.4.