In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 april 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening op grond van artikel 287b van de Faillissementswet. Verzoekster, een alleenstaande moeder met drie kinderen, heeft op 8 maart 2024 een verzoekschrift ingediend om de tenuitvoerlegging van een ontruimingsvonnis van 26 januari 2024 te schorsen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster in een bedreigende situatie verkeert, aangezien er een dreigende ontruiming van haar huurwoning op handen was. Verzoekster heeft een onregelmatig inkomen als ZZP'er en heeft recentelijk hulp gezocht in de vorm van beschermingsbewind en schuldhulpverlening. De rechtbank heeft de belangen van verzoekster, die met haar kinderen in de woning wil blijven, zwaarder laten wegen dan de belangen van verweerster, die de huurachterstand van € 17.329,82 aanvoert. De rechtbank heeft de voorlopige voorziening toegewezen voor de duur van zes maanden, met de voorwaarde dat de huur tijdig wordt betaald. Tevens is verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan zij in de toekomst een nieuw verzoek indienen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging tussen de belangen van de schuldenaar en de schuldeiser in faillissementszaken.