ECLI:NL:RBROT:2024:3725

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
FT RK 24/138/ FT RK 24/139
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in faillissementszaak met betrekking tot huurwoning

In deze zaak heeft verzoeker op 4 maart 2024 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 en 287b van de Faillissementswet (Fw) voor een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft op 4 april 2024 uitspraak gedaan. Verzoeker vroeg om een voorlopige voorziening om te voorkomen dat verweerster, een woningcorporatie, het vonnis van 30 augustus 2023 tot ontruiming van zijn huurwoning ten uitvoer zou leggen. Verzoeker had te maken met financiële problemen door een combinatie van onvoldoende uitbetaling door zijn voormalige werkgever en een ongeluk dat hem maandenlang verhinderde om te werken. Hij verbleef tijdelijk bij zijn partner en had hulp ingeschakeld van schuldhulpverlening. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een bedreigende situatie, gezien het ontruimingsvonnis en de aankondiging van verweerster om tot ontruiming over te gaan. De rechtbank weegt de belangen van verzoeker, die in zijn huurwoning wil blijven wonen, tegen die van verweerster, die het vonnis wil uitvoeren. De rechtbank concludeert dat verzoeker voldoende inkomen heeft om zijn huur te betalen en dat hij actief werkt aan een oplossing voor zijn schulden. Daarom wordt de voorlopige voorziening toegewezen voor de duur van zes maanden, met de voorwaarde dat de huur tijdig wordt betaald. Verzoeker wordt niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan in de toekomst een nieuw verzoek indienen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer]
uitspraakdatum: 4 april 2024
[verzoeker],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 4 maart 2024, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 5 maart 2024 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 28 maart 2024.
Ter zitting van 28 maart 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw S.D. Roseman, werkzaam bij Stroomopwaarts (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw M. van der Valk en mevrouw S. Matla, beiden werkzaam bij Stichting Woonplus Schiedam, gevestigd te Schiedam (hierna: verweerster).
Verweerster heeft voorafgaand aan de zitting op 25 maart 2024 aan de rechtbank een pleitnota toegezonden.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 30 augustus 2023 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
In september 2023 heeft verzoeker zich gemeld bij een andere afdeling van de gemeente. Verzoeker heeft in de periode daarvoor van zijn voormalige opdrachtgever in de zorg niet voldoende uitbetaald gekregen. Vervolgens is met tussenkomst van de gemeente een betalingsregeling afgesproken met verweerster. Het dossier is daarna gesloten. Op 28 oktober 2023 kreeg verzoeker een ongeluk, waardoor hij maanden moest revalideren en een terugval beleefde in inkomsten. In deze maanden verbleef bij voornamelijk bij zijn partner in [plaatsnaam], voor verzorging. Ter zitting heeft verzoeker verklaard nu weer op het adres in [woonplaats] te verblijven. In maart 2024 heeft verzoeker zich opnieuw gemeld bij schuldhulpverlening.
Verzoeker heeft nog altijd te weinig inkomsten omdat er discussie is tussen het UWV en de gemeente over wie van hen een aanvullende uitkering moet betalen. Verzoeker krijgt bovendien per week uitbetaald, terwijl hij de vaste lasten in één keer moet betalen. Schuldhulpverlening heeft aangegeven dat verzoeker een buffer van een maand moet opbouwen en dat dit binnenkort makkelijker zal gaan met de aanvullende uitkering.
Daarnaast verklaart schuldhulpverlening dat verzoeker budgetcoaching ontvangt en capabel genoeg is om zelf zijn financiën te doen. Als dat verandert, komt budgetbeheer of beschermingsbewind aan de orde. Schuldhulpverlening heeft ook aangegeven dat verzoeker zijn auto zal moeten verkopen.
Momenteel bestaan de maandelijkse inkomsten uit: € 1.041,82 Ziektewetuitkering, € 407,00 huurtoeslag en € 123,00 zorgtoeslag. In totaal komt dit neer op € 1.571,82. Dit is voldoende inkomen om de lopende (kale) huur van € 735,00 te voldoen. Naar verwachting zal betaling makkelijker worden wanneer het inkomen stijgt, als de aanvullende uitkering wordt verstrekt. Schuldhulpverlening heeft ter zitting verklaard deze aanvullende inkomsten vanaf mei te verwachten en verzoeker te zullen ondersteunen bij het reserveren van geld voor de huurbetaling voor de maand mei.

3.Het verweer

Verweerster stelt dat in het verleden veel pogingen zijn gedaan om tot afspraken te komen, maar dat geen contact met verzoeker te krijgen was. Daarnaast verloopt de schuldhulpverlening te traag volgens verweerster, nu verzoeker zich in september al bij de gemeente heeft gemeld. Verweerster wijst erop dat verzoeker een tijd bij zijn partner in [plaatsnaam] verbleef, waardoor hij elders zijn hoofdverblijf had. In de tussentijd heeft verweerster de dochter van verzoeker aangetroffen in de woning. Zij verklaarde daar al een jaar alleen te wonen. Een eerder verzoek tot (in)woning van de dochter heeft verweerster afgewezen. Ten slotte is ook de lopende huur vanaf het moratorium verzoek niet betaald. De maand maart is onbetaald gebleven. Ter zitting heeft verweerster verklaard in maart drie betalingen te hebben ontvangen, in totaal iets meer dan de huursom. Verweerder rekent deze bedragen, gelet op de omschrijvingen, toe aan de maand april. Verweerster wil dat het verzoek wordt afgewezen.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 30 augustus 2023, dat strekt tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker, en een kopie van het exploot van 29 februari 2024 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 7 maart 2024 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen. In dit verband heeft verweerster aangevoerd dat verzoeker sinds zijn ongeluk niet meer in zijn woning verbleef, maar bij zijn vriendin in [plaatsnaam]. Ter zitting is daarop een toelichting gegeven. Verweerder heeft aangegeven dat hij in verband met de benodigde zorg inderdaad enige tijd in een andere woning heeft verbleven. In die periode heeft zijn dochter (gedeeltelijk) in zijn woning verbleven. Zijn dochter heeft inmiddels echter een eigen woning. Verzoeker geeft aan dat hij weer in zijn eigen woning verblijft, nu hij weer hersteld is. Verweerster heeft dit niet weersproken. Voor de belangenafweging neemt de rechtbank daarom als uitgangspunt dat verzoeker wel in zijn eigen woning verblijft, en hij er ook belang bij heeft om die woning te kunnen blijven bewonen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 30 augustus 2023 ten uitvoer kan leggen.
De rechtbank merkt op dat de grondslag voor het ontruimingsvonnis slechts is gelegen in de betalingsachterstand. Voldoende gebleken is, dat verzoeker nu hulp heeft gezocht om de problemen die tot die achterstand hebben geleid, op te lossen. Schuldhulpverlening heeft ter zitting verklaard pas in maart bekend te zijn geraakt met het feit dat verzoeker meerdere schuldeisers heeft. Zij zijn dit nu aan het inventariseren. De rechtbank acht voldoende aannemelijk geworden dat het minnelijk traject binnen de periode van de gevraagde voorziening kan worden afgerond. Naar het oordeel van de rechtbank is bovendien voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoeker beschikt over voldoende inkomen (€ 1.571,82) om de maandelijkse huur (€ 735,00) te voldoen. Naar verwachting zal dit binnenkort makkelijker worden, als verzoeker zijn aanvullende uitkering krijgt. Verweerster heeft ter zitting verklaard in maart betalingen voor april 2024 te hebben ontvangen, waaruit blijkt dat de betaling is hervat. Verzoeker heeft ter zitting aangegeven doordrongen te zijn van het feit dat de huur tijdig betaald dient te worden. Dit is ook een voorwaarde voor het blijven voortduren van de gevraagde voorziening.
Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoeker zwaarder te wegen dan het belang van verweerster. De rechtbank zal ter waarborging van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde opnemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 30 augustus 2023 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker gelegen aan [adres], voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden vanaf 5 maart 2024;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat de schuldhulpverlener die namens verzoeker de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en in aanwezigheid van L.M. Heinis, griffier, in het openbaar uitgesproken op 4 april 2024.