In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 19 april 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] en [gedaagde]. [Eiseres] heeft [gedaagde] aangeklaagd wegens een huurachterstand van € 136.394,25 tot en met maart 2024 en heeft geëist dat [gedaagde] het gehuurde ontruimt. De procedure is gestart met een dagvaarding op 8 maart 2024, gevolgd door een zitting op 11 april 2024, waar beide partijen vertegenwoordigd waren door hun gemachtigden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] in gebreke is gebleven met de huurbetalingen en dat er sprake is van een spoedeisend belang voor [eiseres] om de huurachterstand te incasseren en het gehuurde te ontruimen. De rechter heeft geoordeeld dat de eisen van [eiseres] toewijsbaar zijn, gezien de hoogte van de huurachterstand en het feit dat [gedaagde] herhaaldelijk tekort is geschoten in haar betalingsverplichtingen. De kantonrechter heeft [gedaagde] veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde binnen veertien dagen en tot betaling van de huurachterstand, met een dwangsom van € 500,- per dag bij niet-naleving. Tevens is [gedaagde] veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan [eiseres]. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.