ECLI:NL:RBROT:2024:3693

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 april 2024
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
C/10/676158 / KG ZA 24-244
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over onverdeeldheid van woning tussen ex-echtelieden met betrekking tot hypotheek en eigendomsoverdracht

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een kort geding tussen twee ex-echtelieden, [persoon A] en [persoon B], die in algehele gemeenschap van goederen waren gehuwd. De echtscheiding werd uitgesproken op 23 februari 2016 en ingeschreven op 26 februari 2016. De partijen zijn gezamenlijk eigenaar van een woning in Krimpen aan den IJssel, maar zijn het oneens over de verdeling van de woning en de bijbehorende hypotheek. [persoon A] vordert de verkoop van de woning, terwijl [persoon B] verweer voert en vordert dat [persoon A] haar medewerking verleent aan de overdracht van haar aandeel in de woning aan hem.

De voorzieningenrechter oordeelt dat [persoon A] geen spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen, omdat zij al sinds 2016 niet heeft gehandeld om de afspraken uit het echtscheidingsconvenant na te komen. De rechter wijst de vorderingen van [persoon A] af, omdat er geen spoedeisend belang is aangetoond. In reconventie heeft [persoon B] wel een spoedeisend belang, maar de rechter concludeert dat er nadere bewijslevering nodig is om de afspraken in het convenant te kunnen uitleggen. Dit kan niet in een kort geding, waardoor ook de vorderingen van [persoon B] worden afgewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/676158 / KG ZA 24-244
Vonnis in kort geding van 22 april 2024
in de zaak van
[persoon A],
wonende te Werkendam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. Ö. Saraç te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Zonder Zorgen Advies en Bewindvoering B.V.,
kantoorhoudende te Krimpen aan de Lek,
in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen die (zullen) toebehoren aan:
[persoon B],
wonende te Krimpen aan den IJssel,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. R.F.H. Weisz-Hertsworm te Rotterdam.
Partijen worden hierna [persoon A] en [persoon B] genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 27 maart 2024 met producties 1 tot en met 7,
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met bijlage A en producties 1 tot en met 10,
  • de toevoeging van [persoon B] ,
  • de mondelinge behandeling gehouden op 8 april 2024.

2.De feiten

2.1.
Partijen waren in algehele gemeenschap van goederen gehuwd. Bij beschikking van 23 februari 2016 is de echtscheiding tussen hen uitgesproken. De echtscheiding is op 26 februari 2016 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Partijen hebben twee minderjarige dochters.
2.2.
Partijen staan in het kadaster, ieder voor de helft, als eigenaar aangemerkt van de woning, plaatselijk bekend [adres] , [postcode] Krimpen aan den IJssel, kadastraal bekend Krimpen aan den IJssel [perceelnummer] . Op de woning is ten gunste van Rabohypotheekbank N.V. en de Coöperatieve Rabobank Zwijndrecht/Hendrik-Ido-Ambacht U.A. en ten laste van [persoon B] een recht van hypotheek gevestigd.
2.3.
Ten tijde van de echtscheidingsprocedure hebben partijen ten aanzien van de (wijze van) verdeling van de woning, de hypotheek en de aan de hypotheek verbonden spaarrekening een regeling getroffen. Daartoe hebben zij op 16 februari 2016 een convenant gesloten dat is gehecht aan en deel uitmaakt van de echtscheidingsbeschikking.
2.4.
In het echtscheidingsconvenant staat het volgende vermeld:
“(…)
* dat de gemeenschap van goederen de navolgende baten en lasten omvat, volgens de gegevens door verzoekers verstrekt:
-1- De echtelijke koopwoning te Krimpen aan den IJssel aan het [adres] ;
Volgens een recente taxatie d.d. 5-2-2016 van makelaar Swijnenburg & Valk Makelaardij, is de actuele marktwaarde van de woning thans € 305.000,--.
Aan de woning is gekoppeld een hypotheek hij de Rabobank van totaal € 394.800,--:
een Rabo Opbouwhypotheek € 383.800 5.7% = € 21.876.60 p.j. is € 1.823,05 per maand
aflossingsvrij € 10.000 5.5% = € 570,-- p.j. is € 47,50 per maand
Rabo opbouw Spaarrekening (…) saldo d.d. 11-1-2016 € 19.602.97 maandpremie € 190,44.
(daarnaast 2x overlijdensrisico: - man verzekeringnemer op leven van vrouw, premie € 26,70 p.m.
- vrouw verzekeringsnemer op leven man: premie € 17,68;)
De WOZ waarde van de woning bedroeg in 2016 € 257.000.--;
(…)
Partijen nemen als peildatum voor de samenstelling en de waardering van de gemeenschap van goederen de datum tekening convenant, tenzij uitdrukkelijk andere data in dit convenant worden genoemd.
Partijen wensen thans de gevolgen van de echtscheiding, zodra de echtscheidingsbeschikking zal worden ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, middels dit convenant te regelen en komen mitsdien het navolgende overeen:
-I- Aangaande de echtelijke woning te Krimpen aan den IJssel aan het [adres] , de hypotheek en de aan de hypotheek verbonden [de] Rabo opbouw Spaarrekening (…).
-l- De woning en genoemde polis, komen in enig eigendom toe aan de man onder de voorwaarde dat de vrouw zal zijn ontslagen uit de hypothecaire aansprakelijkheid.
-2- Gezien de taxatiewaarde van de woning € 305.000,--. minus hypotheek € 394.800,--: bedraagt de huidige overwaarde € 89.800,-- negatief
Daarnaast is er de Rabo opbouw Spaarrekening (…) saldo d.d. 11-1-2016 € 19.602,97; per saldo wordt dan de overwaarde € 70.197.03 negatief.
-3- Partijen komen overeen dat de vrouw het alleen gebruikersrecht van de woning heeft tot het moment dat zij een eigen huurwoning krijgt toegewezen en kan betrekken.
-4- Aangaande de kosten van de woning. degene die het alleengebruik van de woning heeft, neemt de gebruikerslasten voor zijn/haar rekening; de eigenaarslasten komen voor rekening van de man;
daarbij gaan partijen ervan uit dat de vrouw binnen 3 tot 6 maanden een eigen huurwoning heeft.
-5- De inboedel van de echtelijke woning is tussen partijen naar tevredenheid verdeeld.
-6- Slaagt de man er thans nog niet in om de woning met hypotheek alleen op zijn naam te zetten, dan zal de man, nadat de vrouw een eigen woning betrekt, zijn intrek nemen in de woning.
Zodra hij in staat is de woning over te nemen, zal hij daartoe de acties ondernemen, waarna de verdeling volgt, als boven uiteengezet.
Partijen blijven in overleg of het wellicht verstandig is de woning te verkopen en hoe e.e.a. dan de (negatieve) opbrengst verdeeld wordt.
Tot 2 jaar na de verbreking van dc samenleving kan de man, de hele hypotheekrente, die hij betaalt, nog aftrekken.
Na die 2 jaar kan de hypotheekrente nog maar voor de helft worden afgetrokken, mits hij die rente ook betaalt en mits hij zijn hoofdverblijf in de woning heeft.
Bij de vrouw wordt dan, na de 2 jaar, de overwaarde van de woning (WOZ minus hypotheekrente) geteld bij haar vermogen (box 3); ingeval de waarde negatief is, kan die compenseren met positieve spaargelden. NB e.e.a. vanaf de vrijgestelde spaargrens van thans € 24.437.
(…)
-V- Aangaande de overbedeling:
Gezien de bestanddelen die onder - II- t/m -IV- tussen partijen zijn verdeeld constateren partijen dat nog ter verdeling tussen partijen is:
Aan man komt toe:
- negatieve overwaarde van woning + polis: € 70.197,03 debet
- inboedel
15.000,--
totaal € 55.197,03 debet
totaal man € 55.197,03 debet
Aan de vrouw komt toe:
(…)
€ 815,06 debet
Meerwaarde man € 54.381,97 debet
waarvan ieder van partijen de helft, zijnde € 27.190,99 debet toekomt.
De man ziet het als een natuurlijke verbintenis van moraal en fatsoen om de vrouw met de kinderen van partijen, na de scheiding een nieuwe financiële start te kunnen laten maken, zonder schuld, zodat hij de hele schuld voor zijn rekening wil nemen.
(…)
-VIII- Partijen constateren dat met de effectuering van het bovenstaande de tussen hen bestaande gemeenschappelijke bezittingen en schulden geheel zijn gescheiden en gedeeld, zij niets meer van elkaar te vorderen hebben en elkaar over en weer finale kwijting verlenen.
-IX- Partijen vrijwaren elkaar over en weer jegens aanspraken van derden en hun rechtsopvolgers t.a.v. de baten en lasten welke middels dit convenant aan elk van hen afzonderlijk zijn toebedeeld.
(…).”
2.5.
Op of omstreeks 1 mei 2016 heeft [persoon A] de woning verlaten en heeft [persoon B] zijn intrek in de woning genomen. Sinds enige tijd woont [persoon B] daar met zijn huidige partner. [persoon B] heeft steeds de aan de woning verbonden lasten voor zijn rekening genomen.

3.Het geschil in conventie

3.1.
[persoon A] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
te bepalen dat de woning dient te worden verkocht;
te bepalen dat een makelaar door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen, in opdracht en voor rekening van beide partijen, zal bemiddelen bij de verkoop van de woning, waarbij ieder de helft van de kosten van de verkoop (waaronder de courtage voor de aan te wijzen makelaar) draagt;
te bepalen dat indien [persoon B] niet uiterlijk op de zevende dag na betekening van het in deze te wijzen vonnis zijn medewerking heeft verleend, het vonnis dezelfde kracht zal hebben als een (notariële) akte strekkende tot eigendomsoverdracht aan de derde/koper van het aandeel van [persoon B] in de woning;
te bepalen dat [persoon B] uiterlijk voor de datum van levering aan de derde/koper, de woning met afgifte van de sleutels dient te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en zaken, en dat [persoon B] de woning ook daarna ontruimd dient te houden;
[persoon B] te veroordelen om in verband met de verkoop van de woning alle medewerking te verlenen aan de verkoop en overdracht bij de notaris, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [persoon B] geheel of gedeeltelijk nalatig blijft aan voormelde veroordeling te voldoen.
3.2.
[persoon B] voert verweer. Hij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [persoon A] in haar vorderingen, althans tot afwijzing, met veroordeling van [persoon A] in de (na)kosten van dit kort geding, te vermeerderen met wettelijke rente, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[persoon B] vordert om bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[persoon A] te veroordelen om op het tijdstip dat zal worden bepaald door de door [persoon B] aan te wijzen notaris - op zijn vroegst twee dagen na betekening van het vonnis aan [persoon A] - haar medewerking te verlenen aan de levering aan [persoon B] van haar aandeel in de woning, zonder dat haar daarvoor enige vergoeding toekomt;
als [persoon A] niet (tijdig) haar medewerking verleent aan het gevorderde onder 1, dit vonnis op de voet van artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats treedt van het deel van de notariële akte van levering, waaruit moet blijken van de wilsverklaring van [persoon A] dat zij haar aandeel in de woning levert aan [persoon B] ;
[persoon A] te veroordelen tot betaling van de helft van de notariskosten in verband met de levering van haar aandeel in de woning aan [persoon B] , als ook de notariskosten in verband met (de wijziging van) de hypotheekakte, althans [persoon A] te veroordelen tot betaling van een nader door de voorzieningenrechter te bepalen bedrag;
[persoon A] te veroordelen in de (na)kosten van dit kort geding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
[persoon A] voert verweer.

5.De beoordeling in conventie

5.1.
De voorzieningenrechter moet eerst beoordelen of [persoon A] een spoedeisend belang heeft.
5.2.
[persoon A] heeft aangevoerd dat niet langer van haar kan worden gevergd dat zij in een onverdeeldheid van de woning blijft zitten vanwege de gestelde bestaande aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld en de omstandigheid dat zij een aanzienlijke privé schuld aan de belastingdienst heeft, die zij wenst af te lossen met haar gedeelte van de (huidige) overwaarde/verkoopopbrengst van de woning. In de visie van [persoon A] weigert [persoon B] , ondanks daartoe herhaaldelijk te zijn verzocht, onterecht om zijn medewerking te verlenen aan, in eerste instantie, de toedeling van het aandeel van [persoon A] in de woning aan hem en, sinds 2020, aan de verkoop van de woning aan een derde.
5.3.
[persoon B] betwist op zijn beurt gemotiveerd dat aan de zijde van [persoon A] sprake is van een zodanige spoedeisendheid dat zij de uitkomst van een bodemprocedure niet kan afwachten.
5.4.
Het verweer van [persoon B] slaagt. Daartoe is redengevend dat partijen al in 2016 zijn gescheiden en dat zij toen, in het echtscheidingsconvenant, afspraken over o.a. de (wijze van) verdeling van de woning en de hypotheekschuld hebben gemaakt. Al die tijd heeft [persoon A] niet zelf die relevante actie ondernomen die van haar kon worden verwacht om in lijn met de afspraken in het convenant de toedeling van de woning aan [persoon B] te realiseren. Dit geldt sterker omdat, zoals hierna zal blijken, haar ontslag uit de hypothecaire aansprakelijkheid na inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand een feit was. Over een te benutten mogelijkheid van verkoop van de woning aan een derde, zoals [persoon A] voorstaat, bestaat tussen partijen een geschil dat tevens de uitleg van de afspraken in het convenant omvat. Een concreet met stukken onderbouwde toelichting van [persoon A] waarom (o.a.) ten aanzien van dat geschilpunt een onverwijlde maatregel moet worden getroffen, ontbreekt, terwijl tegelijkertijd gebleken is dat [persoon A] nimmer door de bank is aangesproken tot betaling van de hypotheeklasten verbonden aan de woning. De omstandigheid dat [persoon A] een privé schuld aan de belastingdienst heeft en dat in verband daarmee beslag op o.a. de woning dreigt, genereert voor haar in verhouding tot [persoon B] geen spoedeisendheid. De door [persoon A] gestelde oorzaak voor het ontstaan van de schuld aan de belastingdienst doet daaraan verder niet af.
5.5.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vorderingen van [persoon A] vanwege het ontbreken van spoedeisend belang worden afgewezen.
5.6.
De voorzieningenrechter vindt het in het kader van de algemeen te volgen regels van het procesrecht van belang op te merken dat [persoon A] haar vorderingen onder 1, 2 en 4 niet heeft ingesteld bij wijze van voorlopig voorziening, maar heeft gevraagd ‘
te bepalen dat’. Dit impliceert declaratoire uitspraken die in kort geding, ook al was dus wel sprake geweest van een spoedeisend belang, niet hadden kunnen worden toegewezen.
5.7.
Ten overvloede, de materiële beoordeling van de vorderingen onder 3 en 5 is verder niet aan de orde gelet op het oordeel onder 5.5, zodat de voorzieningenrechter daarover niet verder overweegt.

6.De beoordeling in reconventie

6.1.
Allereerst is de voorzieningenrechter van oordeel dat [persoon B] voldoende spoedeisend belang bij zijn vorderingen in reconventie heeft, gelet op het aannemelijke risico dat, vanwege de schuld van [persoon A] aan de belastingdienst en haar kennelijke financiële onvermogen, beslag op (haar aandeel in) de woning dreigt. [persoon A] heeft het spoedeisend belang ook niet betwist.
6.2.
Vervolgens moet worden beoordeeld of de omstandigheden die in deze procedure voldoende aannemelijk zijn geworden het treffen van een ordemaatregel in reconventie vereisen, dan wel of de vorderingen in reconventie in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen. Daarbij wordt opgemerkt dat een kortgedingprocedure zich niet leent voor nader feitenonderzoek en/of nadere bewijslevering.
6.3.
Partijen hebben in artikel I van het echtscheidingsconvenant afspraken gemaakt over de (wijze van) verdeling van (o.a.) de woning en de hypotheek. Niet in geschil is dat uit artikel I.1 van het convenant volgt dat partijen zijn overeengekomen dat de woning aan [persoon B] wordt toegedeeld, onder de voorwaarde dat [persoon A] zal zijn ontslagen uit de hypothecaire aansprakelijkheid. Dat laatste is gebeurd. Immers, met de inschrijving op 26 februari 2016 van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, is de tussen partijen ten tijde van het huwelijk bestaand hebbende gemeenschap van goederen ontbonden. [persoon A] is daarmee ontslagen uit haar (op grond van het huwelijksvermogensrecht bestaand hebbende) aansprakelijkheid voor de ten laste van alleen [persoon B] afgesloten hypotheek bij de Rabobank. Dit lijkt de Rabobank ook (indirect) aan [persoon A] te hebben bevestigd (productie 8 van [persoon B] ). Sindsdien is de weg vrij voor toedeling van de woning aan [persoon B] . Omdat partijen nog geen uitvoering hebben gegeven aan de goederenrechtelijke toedelingshandeling van de woning, is de in het convenant overeengekomen verdeling van de woning nog niet afgerond. Enkel hierdoor zijn partijen formeel nog samen eigenaar van de woning.
6.4.
De voorzieningenrechter begrijpt dat partijen van mening verschillen over de vraag hoe de bepalingen in het convenant ter zake van de (wijze van) verdeling van de woning nu uitgelegd moeten worden. Meer in het bijzonder spitst het geschil zich toe op de vraag wat de consequenties (moeten) zijn van het uitblijven van de notariële overdracht van het onverdeelde aandeel van [persoon A] in de woning aan [persoon B] en of bij notariële overdracht nu nog een betaling aan [persoon A] moet worden gedaan die wordt gebaseerd op de huidige waarde van de woning en niet die ten tijde van de toedeling in het echtscheidingsconvenant. In dat verband constateert de voorzieningenrechter dat in het convenant geen concrete termijn is opgenomen waarbinnen partijen de toedeling van de woning aan [persoon B] hadden moeten effectueren en dat zij ook niet hebben voorzien in de specifieke situatie wat er met de woning moet gebeuren als dat uitblijft (nu inmiddels al meer dan acht jaar) en of dit invloed heeft op de waardering van de woning. Artikel I.6 schept daarin geen duidelijkheid. De in hetzelfde artikel genoemde termijn van twee jaar waarnaar [persoon A] in dit verband verwijst, ziet slechts op de hypotheekaftrek in het kader van de belastingaangifte, wat verder niets van doen heeft met een termijn waarbinnen verdeeld moet zijn. De standpunten die partijen over het voorgaande innemen staan lijnrecht tegenover elkaar. Om het convenant op dit punt aan de hand van de Haviltex-maatstaf uit te leggen is nadere bewijslevering nodig. Daarvoor is in de onderhavige kortgedingprocedure geen plaats.
6.5.
Het voorgaande leidt tot afwijzing van de vorderingen van [persoon B] .

7.De proceskosten

in conventie en in reconventie

7.1.
Gelet op het familierechtelijke karakter van de zaak ziet de voorzieningenrechter aanleiding om in conventie en in reconventie op de voet van artikel 237 lid 1 Rv, tweede volzin, de proceskosten tussen partijen te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn er onvoldoende bijzondere feiten of omstandigheden gesteld of gebleken die aanleiding kunnen geven om van het wettelijke uitgangspunt zoals neergelegd in het hiervoor genoemde artikellid af te wijken.

8.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie en in reconventie
8.1.
wijst de vorderingen af,
8.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.B. Smits en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2024.1734/3195