ECLI:NL:RBROT:2024:3624

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 april 2024
Publicatiedatum
23 april 2024
Zaaknummer
10847200 CV EXPL 23-33280
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming woning wegens langdurig verblijf in detentie

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 26 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Hef Wonen en een gedaagde huurder. De eiser, Hef Wonen, heeft de ontbinding van de huurovereenkomst geëist omdat de gedaagde, die sinds 24 september 2014 de woning huurt, al meer dan twee jaar zijn hoofdverblijf niet meer in de woning heeft. De gedaagde verblijft in Denemarken, waar hij een gevangenisstraf van vijf jaar uitzit, en heeft geen inzicht gegeven in de duur van zijn detentie of een mogelijke terugkeer naar de woning. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de verplichting van de huurder om de woning als hoofdverblijf te gebruiken een kernverplichting is en dat de gedaagde hierin tekort is geschoten. De kantonrechter heeft de eis van Hef Wonen toegewezen en de huurovereenkomst ontbonden, waarbij de gedaagde werd veroordeeld om de woning binnen veertien dagen te ontruimen en een gebruiksvergoeding van € 627,99 per maand te betalen vanaf 1 januari 2024 tot de ontruiming. Tevens is de gedaagde veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 767,85. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10847200 CV EXPL 23-33280
datum uitspraak: 26 april 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Stichting Hef Wonen,
vestigingsplaats: Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. M.J.P. Verwoerd,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [woonplaats],
gedaagde,
gemachtigde: mr. J.P. Vandervoodt.
De partijen worden hierna ‘Hef Wonen’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 11 december 2023, met bijlagen;
  • het antwoord.
1.2.
Op 19 maart 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig:
  • [naam 1] namens Hef Wonen;
  • mr. M.J.P. Verwoerd;
  • [naam 2], de broer van [gedaagde], namens [gedaagde];
  • mr. J.P. Vandervoodt.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
[gedaagde] huurt vanaf 24 september 2014 de woning aan het [adres] van Hef Wonen. Hef Wonen eist dat de kantonrechter de huurovereenkomst ontbindt omdat [gedaagde] niet meer zijn hoofdverblijf heeft in de woning. De kantonrechter wijst de eis toe en ontbindt de huurovereenkomst. [gedaagde] moet de woning verlaten. Hierna wordt uitgelegd waarom.
De huurovereenkomst wordt ontbonden
2.2.
De huurovereenkomst wordt ontbonden, omdat [gedaagde] verplicht is de woning te gebruiken als zijn hoofdverblijf en hij dat niet doet (artikel 6:265 BW). [gedaagde] is daarmee tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst. Die tekortkoming is ernstig genoeg om ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. Het beroep van [gedaagde] op de 'tenzij-bepaling’ slaagt niet. Daarbij heeft de kantonrechter rekening gehouden met alle omstandigheden [1] .
2.3.
De verplichting van de huurder om in het gehuurde zijn hoofdverblijf te hebben en het gehuurde als woonruimte te gebruiken is een kernverplichting van de huurovereenkomst. Het niet gebruiken van de woning door [gedaagde] is niet slechts incidenteel of van korte duur.
Hef Wonen heeft onweersproken gesteld dat [gedaagde] in ieder geval sinds 10 februari 2022 niet meer zijn hoofdverblijf heeft in de woning, omdat hij in Denemarken veroordeeld is tot een gevangenisstraf en daar in detentie verblijft. Hef Wonen heeft voorts onweersproken gesteld dat [gedaagde] tot aan deze procedure en ondanks meerdere verzoeken van Hef Wonen steeds heeft geweigerd inzicht te geven in de duur van zijn detentie en de datum van een terugkeer naar de woning.
2.4.
Eerst ter zitting is namens [gedaagde] aangevoerd dat hij sinds begin februari 2022 niet verblijft in de woning, omdat hij in Denemarken is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar op grond van de Deense Opiumwet en daarom aldaar gedetineerd is. Hiermee staat vast dat [gedaagde] op dit moment al langer dan twee jaar niet meer in de woning verblijft.
2.5.
De kantonrechter is, anders dan [gedaagde], van oordeel dat de omstandigheid dat [gedaagde] is veroordeeld tot een gevangenisstraf en in detentie verblijft en hij daarom de woning niet kan bewonen in zijn risicosfeer ligt. Overigens is voor ontbinding van de huurovereenkomst niet nodig dat de tekortkoming aan [gedaagde] kan worden toegerekend. Namens [gedaagde] is ter zitting gesteld dat geen sprake is van een onherroepelijk strafvonnis, dat hij hoger beroep heeft ingesteld tegen dit vonnis, hij verwacht dat in mei 2024 uitspraak in het hoger beroep wordt gedaan en dat die uitspraak moet worden afgewacht. Hef Wonen heeft echter bij gebrek aan wetenschap betwist dat in mei 2024 uitspraak in het hoger beroep wordt gedaan. Ook heeft [gedaagde] onvoldoende stukken overgelegd om zijn stelling te onderbouwen, terwijl dat wel van hem verwacht had mogen worden. Maar ook als [gedaagde] hoger beroep heeft ingesteld en het strafvonnis mogelijk (in mei 2024) wordt vernietigd, verandert dit niets aan het feit dat [gedaagde] gedurende een lange periode niet in het gehuurde heeft gewoond. Die tekortkoming kan niet worden hersteld. Dat namens [gedaagde] de huur wordt betaald leidt niet een ander oordeel.
2.6.
De kantonrechter weegt ook mee dat Hef Wonen als aangewezen instelling rekening moet houden met woningschaarste en wachttijden. Zij heeft er belang bij dat de sociale huurwoningen die zij verhuurt daadwerkelijk worden bewoond door haar huurders. Van Hef Wonen kan in redelijkheid niet worden verwacht dat zij een sociale huurwoning langdurig leeg laat staan. Het belang van [gedaagde] dat de woning voor hem klaarstaat zodra hij vrijkomt, is ondergeschikt aan het belang van Hef Wonen om de woning aan iemand anders te kunnen verhuren die deze wel gaat bewonen.
[gedaagde] moet de woning ontruimen en een gebruiksvergoeding betalen
2.7.
Omdat de huurovereenkomst is ontbonden, moet [gedaagde] de woning met al zijn spullen verlaten. Dat moet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis. [gedaagde] moet, zoals onweersproken door Hef Wonen verzocht, vanaf 1 januari 2024 tot en met de dag van de ontruiming een gebruiksvergoeding van € 627,99 per maand betalen (artikel 7:225 BW).
Geen oneerlijke bepalingen
2.8.
De kantonrechter heeft onderzocht of er oneerlijke bepalingen zijn, maar die zijn er niet. Daarbij is alleen gekeken naar bepalingen die voor deze zaak van belang zouden kunnen zijn. Bepalingen die voor beoordeling van de eis niet relevant zijn, heeft de kantonrechter dus niet getoetst.
2.9.
De kantonrechter heeft ook onderzocht of een deel van de eis moet worden afgewezen omdat [gedaagde] onvoldoende of onjuiste informatie heeft gekregen. Dat is niet het geval. De kantonrechter is dus van oordeel dat [gedaagde] voldoende informatie heeft gekregen of dat een eventuele schending van een informatieplicht niet ernstig genoeg is om een deel van de eis af te wijzen.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
2.10.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen, omdat hij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van Hef Wonen op € 129,85 aan dagvaardingskosten, € 128,- aan griffierecht, € 408,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 204,-) en € 102,- aan nakosten. Dat is in totaal € 767,85. Hier kan nog een bedrag bijkomen als dit vonnis wordt betekend. De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen.
Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.11.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat Hef Wonen dat eist en [gedaagde] daar niet op heeft gereageerd (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
ontbindt de huurovereenkomst tussen de partijen en veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis de woning aan het [adres] te ontruimen met alle personen en zaken die zich daar vanwege [gedaagde] bevinden en het gehuurde met alle sleutels ter beschikking van Hef Wonen te stellen;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om vanaf 1 januari 2024 tot en met de dag waarop de ontruiming plaatsvindt aan Hef Wonen te betalen € 627,99 per maand met de verhoging die is toegestaan;
3.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van Hef Wonen worden begroot op € 767,85 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag dat volledig is betaald;
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.K. Rapmund en in het openbaar uitgesproken.
53954

Voetnoten

1.Hoge Raad 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1810