In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om de verdeling van een gezamenlijke woning na de beëindiging van een informele samenleving tussen twee partijen, [eiser] en [gedaagde]. De partijen hebben samengeleefd zonder een samenlevingscontract en hun relatie is in april 2023 geëindigd. De woning, waar zij samen hebben gewoond, is hun gezamenlijke eigendom en er rust een hypothecaire lening op bij Nationale Nederlanden. Tijdens de mondelinge behandeling op 31 januari 2024 is afgesproken dat de woning zou worden getaxeerd en dat beide partijen de kosten zouden delen. De taxatie heeft plaatsgevonden en de waarde van de woning is vastgesteld op € 257.000. [Eiser] heeft aangetoond dat hij de woning kan financieren, terwijl [gedaagde] dat niet kan. De rechtbank heeft vervolgens bepaald dat de woning aan [eiser] zal worden toegedeeld, onder de voorwaarde dat [gedaagde] wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld. De rechtbank heeft ook de verdeling van de inboedelgoederen vastgesteld en bepaald dat beide partijen hun eigen proceskosten dragen. Dit vonnis is op 17 april 2024 uitgesproken door mr. A. Wijsman-van Veen.