In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 april 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een schuldregeling door verzoeker, die te maken heeft met een aantal concurrente schuldeisers. Verzoeker heeft op 16 februari 2024 een verzoek ingediend op basis van artikel 287a van de Faillissementswet, waarin hij een schuldregeling heeft aangeboden aan zijn schuldeisers. Tijdens de zitting op 10 april 2024 zijn de betrokken partijen gehoord, waaronder de schuldeisers en vertegenwoordigers van de schuldhulpverlening. Verzoeker heeft een schuld van in totaal € 41.433,41, maar na bijstelling van een vordering blijkt het bedrag lager te zijn. Acht van de tien schuldeisers hebben ingestemd met de aangeboden regeling, maar twee schuldeisers hebben geweigerd. De rechtbank heeft beoordeeld of deze weigering redelijk was, gezien de belangen van verzoeker en de overige schuldeisers. De rechtbank concludeert dat de aangeboden regeling het uiterste is wat verzoeker kan bieden en dat de belangen van verzoeker en de instemmende schuldeisers zwaarder wegen dan die van de twee weigerende schuldeisers. De rechtbank heeft daarom besloten om de twee schuldeisers te bevelen in te stemmen met de schuldregeling. Tevens is het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat de gedwongen regeling een gunstiger resultaat voor de schuldeisers zal opleveren. De ingangsdatum van de schuldregeling is vastgesteld op de datum van het vonnis.