ECLI:NL:RBROT:2024:3556

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
19 april 2024
Zaaknummer
FT EA 24/222 en FT EA 24/223
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel tot instemming met schuldregeling in faillissementsprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 april 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een schuldregeling door verzoeker, die te maken heeft met een aantal concurrente schuldeisers. Verzoeker heeft op 16 februari 2024 een verzoek ingediend op basis van artikel 287a van de Faillissementswet, waarin hij een schuldregeling heeft aangeboden aan zijn schuldeisers. Tijdens de zitting op 10 april 2024 zijn de betrokken partijen gehoord, waaronder de schuldeisers en vertegenwoordigers van de schuldhulpverlening. Verzoeker heeft een schuld van in totaal € 41.433,41, maar na bijstelling van een vordering blijkt het bedrag lager te zijn. Acht van de tien schuldeisers hebben ingestemd met de aangeboden regeling, maar twee schuldeisers hebben geweigerd. De rechtbank heeft beoordeeld of deze weigering redelijk was, gezien de belangen van verzoeker en de overige schuldeisers. De rechtbank concludeert dat de aangeboden regeling het uiterste is wat verzoeker kan bieden en dat de belangen van verzoeker en de instemmende schuldeisers zwaarder wegen dan die van de twee weigerende schuldeisers. De rechtbank heeft daarom besloten om de twee schuldeisers te bevelen in te stemmen met de schuldregeling. Tevens is het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat de gedwongen regeling een gunstiger resultaat voor de schuldeisers zal opleveren. De ingangsdatum van de schuldregeling is vastgesteld op de datum van het vonnis.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer 1] – [nummer 2]
uitspraakdatum: 17 april 2024
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 16 februari 2024, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een tweetal schuldeisers, te weten:
  • [schuldeiser 1] (hierna: [schuldeiser 1] )
  • [schuldeiser 2] (hierna: [schuldeiser 2] )
die weigeren mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Ter zitting van 10 april 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw [persoon A] , werkzaam bij de gemeente Goeree-Overflakkee (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw [schuldeiser 1] ;
  • mevrouw [schuldeiser 2] ;
  • de heer R.L.J. Luijendijk, werkzaam bij Credis Inkomens- en vermogensbeheer B.V., beschermingsbewindvoerder;
  • mevrouw [persoon B] , ambulant begeleider van verzoeker.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift acht schuldeisers. Dit betreft allen concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 41.433,41 van verzoeker te vorderen. Ter zitting is gebleken dat dit bedrag naar beneden moet worden bijgesteld omdat de vordering van [schuldeiser 2] thans nog € 1.601,81 bedraagt in plaats van het eerder opgegeven bedrag van € 4.450,47. Dit leidt ertoe dat de totale schuldenlast lager wordt. Verzoeker heeft bij brief van 25 september 2023 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 21,43% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De aangeboden regeling is gebaseerd op de afloscapaciteit die verzoeker heeft op basis van zijn dienstbetrekking. Verzoeker werkt fulltime en heeft een arbeidscontract voor bepaalde tijd met uitzicht op een contract voor onbepaalde tijd. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn beschermingsbewindvoerder voldaan.
Acht schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser 1] stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 5.596,93 op verzoeker, welke 14,5% van de totale schuldenlast beloopt. Ook [schuldeiser 2] stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 1.601,81 welke 4,15% van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

[schuldeiser 1]
Ter zitting heeft [schuldeiser 1] samengevat aangegeven dat de schuld van verzoeker niet te goeder trouw is ontstaan. [schuldeiser 1] heeft verzoeker financieel geholpen met schulden die dateren uit een verder verleden. Gebleken is echter dat verzoeker daarna steeds weer nieuwe schulden heeft gemaakt. Van toelating van verzoeker tot de schuldsaneringsregeling kan in de visie van [schuldeiser 1] dan ook geen sprake zijn.
[schuldeiser 2]
Ter zitting heeft [schuldeiser 2] aangegeven dat haar vordering ziet op achterstallige kinderalimentatie. [schuldeiser 2] meent dat deze schuld niet te goeder trouw is ontstaan. Verzoeker heeft in haar leven en in dat van haar kinderen grote problemen veroorzaakt. Tijdens hun huwelijk heeft zij geprobeerd deze problemen op te lossen, maar verzoeker heeft steeds weer nieuwe schulden gemaakt. Het gaat [schuldeiser 2] niet zozeer om betaling van haar openstaande vordering maar zij ervaart het als pijnlijk dat juist een bijdrage in het levensonderhoud van de kinderen geen eerste prioriteit heeft gehad bij verzoeker. Van toelating van verzoeker tot de schuldsaneringsregeling kan in de visie van [schuldeiser 1] dan ook geen sprake zijn.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser 1] en van [schuldeiser 2] bij hun weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij hebben bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vorderingen van [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] respectievelijk 12,5% en 3,72% van de totale schuldenlast vormen.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk zes van de acht schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de gemeente Goeree-Overflakkee. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker beschikt over een fulltime baan, op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Dat betekent dat verzoeker reeds voldoet aan de in de schuldsaneringsregeling bestaande werkverplichting voor 36 uur per week. Door schuldhulpverlening is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoeker het maximale ten behoeve van zijn schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Verzoeker staat onder beschermingsbewind. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] die geweigerd hebben in te stemmen. Het verzoek om [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen. De rechtbank overweegt hierbij dat begrip kan worden opgebracht voor de gevoeligheid en complexiteit van de situatie op basis waarvan de schulden van verzoeker aan [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] zijn ontstaan.
[schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.
De ingangsdatum van de schuldregeling zal worden gesteld op de datum van het vonnis nu verzoeker in de periode vanaf het aanbod niet voor alle schuldeisers heeft kunnen sparen vanwege gedeeltelijke beslaglegging.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- bepaalt dat de ingangsdatum van de schuldregeling wordt gesteld op de datum van dit vonnis;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C. van Vuren, rechter, en in aanwezigheid van S.R.L.T. Peek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 17 april 2024. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.