ECLI:NL:RBROT:2024:3555

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
19 april 2024
Zaaknummer
FT EA 24/82 en FT EA 24/83
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel tot instemming met schuldregeling en afwijzing verzoek tot schuldsaneringsregeling

Op 17 april 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoeker die een schuldregeling heeft aangeboden aan zijn schuldeisers. De verzoeker, die in financiële problemen verkeert, heeft veertien schuldeisers, waarvan twee preferente en twaalf concurrente, met een totale vordering van € 16.376,39. De verzoeker heeft een regeling voorgesteld waarbij hij 8,83% aan de preferente en 4,42% aan de concurrente schuldeisers zou betalen. Dertien van de veertien schuldeisers stemden in met deze regeling, maar één schuldeiser weigerde dit. De rechtbank heeft de situatie beoordeeld en vastgesteld dat de aangeboden regeling het uiterste is wat de verzoeker kan bieden, gezien zijn werkuren en de verwachting van een verlenging van zijn arbeidscontract. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de schuldhulpverlening door Kredietbank Rotterdam is goedgekeurd en dat de verzoeker zich aan zijn verplichtingen houdt. De rechtbank oordeelde dat de belangen van de verzoeker en de instemmende schuldeisers zwaarder wegen dan die van de schuldeiser die weigerde in te stemmen. Daarom heeft de rechtbank het verzoek toegewezen en de schuldeiser bevolen in te stemmen met de schuldregeling. Tevens is het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat de gedwongen regeling gunstiger zou zijn voor de schuldeisers. De kosten van de procedure zijn begroot op nihil, aangezien er geen griffierecht verschuldigd was en de verzoeker niet door een advocaat was bijgestaan.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer 1] – [nummer 2]
uitspraakdatum: 17 april 2024
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 17 januari 2024, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten:
- [schuldeiser] (hierna: [schuldeiser] );
die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
[schuldeiser] heeft voorafgaande aan de zitting, bij brief van 8 april 2024, zijn standpunt aan de rechtbank kenbaar gemaakt.
Ter zitting van 10 april 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw [persoon A] en mevrouw [persoon B] , beiden werkzaam bij Kredietbank Rotterdam (hierna ook: Schuldhulpverlening);
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift veertien schuldeisers, waarvan twee preferente en twaalf concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 16.376,39 van verzoeker te vorderen.
Verzoeker heeft bij brief van 19 oktober 2023 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 8,83% aan de preferente schuldeisers en 4,42% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm De aangeboden regeling is gebaseerd op de afloscapaciteit die verzoeker heeft op basis van zijn dienstbetrekking. Verzoeker werkt 32 uur per week en heeft een arbeidscontract voor bepaalde tijd, waarvan wordt verwacht dat dit contract zal worden verlengd. Daarnaast zal verzoeker zijn arbeidsuren uitbreiden tot 36 uur per week door extra arbeid te gaan verrichten. Schuldhulpverlening dient hierop toe te zien. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen.
Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn budgetbeheerder voldaan.
Dertien schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser] stemt hier niet mee in. Hij heeft een vordering van € 3.449,50 op verzoeker, welke 21,06% van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

In zijn verweerschrift heeft [schuldeiser] gesteld dat hij niet vrijwillig instemt met de schuldregeling zonder dit nader te onderbouwen. Wel heeft [schuldeiser] aangegeven dat hij zich zal conformeren aan het oordeel van de rechtbank. Daarnaast heeft [schuldeiser] zijn oorspronkelijke vordering verhoogd met rente en kosten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser] bij zijn weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat hij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van [schuldeiser] een aandeel vormt in de totale schuldenlast van 21,06%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk dertien van de veertien schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten Kredietbank Rotterdam.Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker beschikt over een baan van 32 uur per week, op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met de verwachting dat dit zal worden verlengd. Ook heeft verzoeker aangegeven dat hij op zoek gaat naar aanvullend werk voor 4 uur per week zodat hij daardoor voldoet aan de in de schuldsaneringsregeling bestaande werkverplichting voor 36 uur per week. Schuldhulpverlening zal hierop toezien. Mocht verzoeker geen aanvullend werk vinden dan wordt van hem verwacht dat hij steeds zal solliciteren op functies die kunnen voorzien in de werkuren die hij tekort heeft.
Door schuldhulpverlening is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoeker het maximale ten behoeve van zijn schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Verzoeker zit in budgetbeheer. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [schuldeiser] die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om [schuldeiser] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
[schuldeiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [schuldeiser] om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [schuldeiser] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C. van Vuren, rechter, en in aanwezigheid van S.R.L.T. Peek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 17 april 2024. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.