ECLI:NL:RBROT:2024:3549

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 maart 2024
Publicatiedatum
19 april 2024
Zaaknummer
C/10/641016 / FA RK 22-4676 en C/10/668685 / JE RK 23-2644
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking inzake geschillenregeling en wijziging hoofdverblijfplaats van minderjarigen

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, uitgesproken op 11 maart 2024, wordt een geschil behandeld tussen de ouders van twee minderjarigen, [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2]. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. G.E. van der Pols, verzoekt om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen, terwijl de moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.F.H. Tamboenan, een verzoek indient voor hulpverlening en contactherstel. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de kinderen sinds 15 juni 2021 bij de grootouders van vaderszijde wonen, samen met de vader, en dat de moeder niet in staat is geweest om contact met de kinderen te onderhouden. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd en de machtiging tot uithuisplaatsing bij de grootouders bevestigd. De moeder heeft geen gemotiveerde betwisting van de GI's bevindingen gepresenteerd, en de kinderrechter oordeelt dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader moet worden vastgesteld, gezien de feitelijke situatie en het belang van de kinderen. De kinderrechter benadrukt dat de GI een inspanningsverplichting heeft om het contact tussen de moeder en de kinderen te verbeteren, maar dat dit pas kan plaatsvinden na traumatherapie voor de kinderen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en hoger beroep kan binnen drie maanden worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Jeugdrecht
Zaaknummers: C/10/641016 / FA RK 22-4676 en C/10/668685 / JE RK 23-2644
Datum uitspraak: 11 maart 2024
Beschikking over een geschillenregeling en wijziging hoofdverblijfplaats
in de zaken van
[naam vader],
hierna te noemen de vader, wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. G.E. van der Pols, kantoorhoudende te Rotterdam,
en
[naam moeder],
hierna te noemen de moeder, wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat mr. R.F.H. Tamboenan, kantoorhoudende te Rotterdam,
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedatum 1] 2010 in [geboorteplaats] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum 2] 2012 in [geboorteplaats] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[namen grootouders],
hierna te noemen de grootouders vaderszijde (vz), wonende in [woonplaats 1] ,
de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen de GI.
Gekend in zijn adviserende taak in de zaak met zaaknummer C/10/641016 / FA RK 22-4676:
de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht,
gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen de Raad.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 9 februari 2023 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • het verzoekschrift van de moeder met bijlagen van 10 november 2023;
  • het proces-verbaal van de kinderrechter in deze rechtbank van 5 januari 2024.
1.2.
Op 12 februari 2024 heeft de kinderrechter de mondelinge behandeling van de zaak met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
  • de advocaat van de moeder;
  • een vertegenwoordigster van de GI, mw. [persoon A] ,
- een vertegenwoordigster van de Raad, mw. [persoon B] .
1.3.
De moeder en de grootouders vz zijn niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat zij wel juist zijn opgeroepen.
1.4.
De kinderrechter heeft [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] naar hun mening gevraagd. [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] hebben geen mening gegeven.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] .
2.2.
[voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] wonen bij de grootouders vz samen met de vader.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 1 december 2023 de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] verlengd tot 15 juni 2024. Bij deze beschikking heeft de kinderrechter ook de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] binnen het netwerk, te weten bij de grootouders vz, verlengd tot 15 juni 2024.

3.Het aangehouden verzoek van de moeder

Ingeschreven onder het zaaknummer C/10/668685 / JE RK 23-2644:

3.1.
De moeder heeft een geschil voorgelegd met betrekking tot de uitvoering van de ondertoezichtstelling. De moeder verzoekt een beslissing te nemen over het inschakelen van hulpverlening in de thuissituatie van de grootouders vz, het inschakelen van individuele hulp voor de kinderen, het inzetten van hulpverlening op contactherstel en het aanmelden van het gezin voor een onderzoek bij het Kennis- en Servicecentrum voor Diagnostiek (hierna: KSCD).

4.Het aangehouden verzoek van de vader

Ingeschreven onder het zaaknummer C/10/641016 / FA RK 22-4676:

4.1.
De vader verzoekt te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij hem wordt bepaald.

5.De standpunten

Ten aanzien van het verzoek van de moeder:

5.1.
Namens de moeder is het verzoek tijdens de mondelinge gehandhaafd. In een eerdere beschikking heeft de rechtbank overwogen dat het KSCD een onderzoek moet uitvoeren. Dat dit niet mogelijk is, wordt bestreden door de moeder. In de richtlijnen die de GI hanteert staat dat conclusies inzichtelijk moeten worden onderbouwd. Dat is niet gebeurd. De GI heeft meerdere keren aangegeven dat er iets staat te gebeuren, maar er komt niets van de grond. De moeder wacht al heel lang op contactherstel en het KSCD-onderzoek. Het verbaast de moeder dat gezegd wordt dat er eerst traumatherapie noodzakelijk is. Op een eerdere zitting is juist gezegd dat de psycholoog heeft aangegeven dat er geen traumatherapie nodig is.
Primair wordt verzocht het KSCD-onderzoek te gelasten en het contactherstel te laten opstarten via het omgangshuis. Subsidiair wordt verzocht om de GI schriftelijk te laten motiveren waarom het niet mogelijk is.
Desgevraagd is een beslissing over het inschakelen van hulpverlening in de thuissituatie van de grootouders vz niet meer van belang.
5.2.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling het volgende naar voren gebracht. Er heeft een intake plaatsgevonden bij het KSCD. Het KSCD heeft aangegeven dat het van belang is dat de kinderen eerst traumatherapie krijgen en dat vanuit daar gekeken kan worden naar contactherstel tussen de moeder en de kinderen. De kinderen zijn inmiddels aangemeld voor traumatherapie, maar vanwege de wachtlijst is het onduidelijk wanneer dit zal starten. Voor de tussenliggende periode is aan de moeder geadviseerd om een brief te schrijven aan de kinderen. Het is echter nog niet gelukt om hierover met de moeder een afspraak te maken. De kinderen ervaren tot op heden boosheid richting de moeder en wat hen betreft verandert er niets in het contact met de moeder. Aan de kinderen is geadviseerd om gesprekken te voeren met de school maatschappelijk werkster, maar zij staan hier niet voor open.
Desgevraagd kan de GI aan het KSCD vragen om hun bevindingen op papier te zetten, maar het zal een bevestiging zijn van de informatie die al bekend is. Zij kunnen geen onderzoek starten naar de opvoedvaardigheden van de moeder als er geen contact is tussen de moeder en de kinderen.
5.3.
Door en namens de vader is tijdens de mondelinge behandeling verweer gevoerd tegen het verzoek van de moeder. De vader staat overal voor open en hij volgt de adviezen van de deskundigen op. Hij heeft ook geen reden om te twijfelen aan het standpunt van de GI dat een KSCD-onderzoek niet mogelijk is. Als het onderzoek niet mogelijk is, dan heeft het ook geen zin om het verzoek van de moeder toe te wijzen. Verder betreurt de vader de opstelling van de moeder. De moeder wil graag omgang met de kinderen, maar laat het op meerdere gebieden afweten. De kinderen krijgen negatieve verhalen over de moeder te horen via sociale media, zij heeft nog steeds geen brief geschreven en ook verschijnt zij niet ter zitting. Het is een terugkerend patroon, hetgeen zijn weerslag heeft op de kinderen.
Ten aanzien van het verzoek van de vader:
5.4.
Door en namens de vader is tijdens de mondelinge behandeling het verzoek gehandhaafd. De hoofdverblijfplaats van de kinderen ligt nog steeds bij de moeder, maar dit is niet in overeenstemming met de feitelijke situatie. De kinderen verblijven sinds 2021 bij de vader en de grootouders vz. In eerste instantie droeg de vader minder de zorg over de kinderen, maar daarin is verandering gekomen. Hij is op dit moment de hoofdopvoeder en op zoek naar een eigen woning. In het kader van de machtiging tot uithuisplaatsing dient er juridisch gezien teruggewerkt te worden naar een thuisplaatsing bij de moeder, maar daar is al jaren geen sprake meer van. De focust ligt op contactherstel met de moeder. Het is van belang om de juridische situatie in overeenstemming te brengen met de feitelijk situatie. Een machtiging tot uithuisplaatsing is dan ook niet langer meer noodzakelijk. De kinderen hebben behoefte aan duidelijkheid.
5.5.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling het volgende naar voren gebracht. De kinderen zijn in eerste instantie bij de grootouders vz geplaatst. De vader woonde al die tijd ook daar. Aan de vader is geadviseerd om gezamenlijk gezag aan te vragen, omdat de moeder weigerde toestemming te geven voor een aantal zaken. In het begin namen de grootouders vz voor een groot deel de verzorging en opvoeding van de kinderen op zich, maar uiteindelijk – door tussenkomst van het wijkteam – is ook de vader meer betrokken geraakt bij de opvoeding. Vanaf december 2023 doet de vader het grootste gedeelte en zijn de grootouders vz steeds meer op de achtergrond geraakt. De grootouders vz steunen de vader en wensen dat de vader een eigen woning krijgt waar hij kan gaan wonen met de kinderen. Dat wil de vader ook. Een terugplaatsing van de kinderen bij de moeder is niet aan de orde. De moeder heeft haar leven al vanaf het begin van de ondertoezichtstelling niet op orde. Ondanks dat de moeder het wel probeert, wordt er geen ontwikkeling gezien.
5.6.
Namens de moeder is verweer gevoerd tegen het verzoek van de vader. Het is van belang om eerst een KSCD-onderzoek te verrichten, alvorens de hoofdverblijfplaats van de kinderen te bepalen.
5.7.
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling het volgende naar voren gebracht. Het is van belang dat het perspectief van de kinderen wordt bepaald. Wanneer wordt beslist dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader is, ontstaat er wellicht meer rust voor de kinderen. Hopelijk ontstaat bij de kinderen dan ook de ruimte om te starten met traumatherapie en om te werken aan contactherstel met de moeder. Contact met de moeder is belangrijk voor de kinderen, maar aan de andere kant moeten de meningen van de kinderen ook serieus worden genomen. Om voor de moeder inzichtelijk te maken wat zij kan verwachten en waaraan zij moet werken, is het van belang om de keuzes die worden gemaakt op schrift te stellen.

6.De beoordeling

Verzoek van de moeder tot geschilbeslechting:

6.1.
Geschillen die de uitvoering van de ondertoezichtstelling betreffen kunnen op grond van artikel 1:262b van het Burgerlijk Wetboek (BW) aan de kinderrechter worden voorgelegd. De kinderrechter neemt op verzoek van (onder meer) een met het gezag belaste ouder een zodanige beslissing als hem in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt. De kinderrechter stelt vast dat overeenstemming tussen betrokkenen niet mogelijk is en acht de volgende beslissing in het belang van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] wenselijk.
6.2.
De kinderrechter stelt vast dat de GI uitvoerig toelicht hoe zij tot haar beslissingen is gekomen en wat de inzichten zijn van het KSCD (na raadpleging door de GI). De moeder stelt hier geen gemotiveerde betwisting tegenover, maar volstaat met de conclusie dat de GI een schriftelijke zienswijze van het KSCD had moeten overleggen. Hoewel deze conclusie op zichzelf juist is, doet deze niet af aan de bevindingen van de GI noch aan de slotsom dat terugplaatsing bij de moeder niet aan de orde is. Het door de moeder gewenste contactherstel kan pas plaatsvinden nadat de kinderen traumatherapie hebben gehad. [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] zijn hiervoor al aangemeld. Op dit moment bestaat er bij de kinderen geen ruimte voor contact met de moeder, zodat een traject bij het omgangshuis prematuur is. Dit in samenhang gezien met het feit dat de moeder nog geen brief heeft geschreven -terwijl dit al geruime tijd door de betrokken professionals wordt geadviseerd- en niet ter zitting verschijnt, maakt dat de kinderrechter de GI zal volgen in haar standpunt.
6.3.
Het voorgaande neemt niet weg dat op de GI een inspanningsverplichting rust om het contact tussen de moeder en de kinderen te verbeteren. Daarbij is het van belang dat de GI inzichtelijk maakt en op schrift stelt welke keuzes er worden gemaakt, zodat de moeder weet wat er gebeurt en waaraan zij moet werken. In de onderhavige procedure acht de kinderrechter het niet opportuun om de GI op te dragen om alsnog een schriftelijke weergave te verstrekken van de conclusie zoals getrokken door het KSCD, omdat op voorhand al duidelijk is hoe deze conclusie luidt. Dit neemt niet weg dat van de GI verwacht had mogen worden (en in de toekomst verwacht wordt) dat zij dergelijke cruciale standpunten en adviezen op schrift (laten) stellen.
Verzoek van de vader tot wijziging hoofdverblijfplaats:
6.4.
Op grond van artikel 1:253a BW kunnen geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het gezag, waaronder een geschil over de hoofdverblijfplaats, op verzoek van de ouders of één van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Bij een dergelijke beslissing moeten alle omstandigheden van het geval in acht worden genomen.
6.5.
[voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] verblijven sinds 15 juni 2021 met een machtiging tot uithuisplaatsing bij de grootouders vz, bij wie de vader ook woont. Per 9 februari 2023 oefent de vader het gezag gezamenlijk met de moeder uit. Inmiddels neemt de vader bijna volledig de zorg over de kinderen op zich en ondersteunen de grootouders vz hem waar dit nodig is. De vader is op zoek naar een eigen woning waar hij met de kinderen kan gaan wonen. Van een terugplaatsing van de kinderen bij de moeder is op dit moment geen sprake. De kinderen ervaren veel boosheid richting de moeder en staan niet open voor contactherstel. In de afgelopen jaren is hierin geen verandering gekomen. Traumatherapie moet nog starten, waarna met contactherstel kan worden gestart. De rechtbank zal de juridische situatie in overeenstemming brengen met de feitelijke situatie (waarbij de kinderen meer dan tweeënhalf jaar bij de vader wonen). De rechtbank acht het van belang dat de kinderen duidelijkheid krijgen en rust ervaren. Vanuit die basis dient traumatherapie te worden ingezet en toegewerkt te worden naar contactherstel met de moeder. De rechtbank zal daarom het verzoek van de vader toewijzen en de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader bepalen.

7.De beslissing

De rechtbank:
7.1.
bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] bij de vader zal zijn;
7.2.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad
7.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.J. van Dijk, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2024, in aanwezigheid van mr. W.A. Graven als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking ten aanzien van de wijziging hoofdverblijfplaats kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.