In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 maart 2024 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1995 in Algerije, die ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd was. De verdachte werd beschuldigd van diefstal en vernieling. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf en de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) voor twee jaar. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de vernieling, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij verantwoordelijk was voor de schade aan de politiecel. De rechtbank oordeelde dat de vernieling niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, aangezien de schade niet aan de verdachte kon worden toegeschreven.
Wat betreft de diefstal, werd bewezen dat de verdachte op 29 november 2023 in Rotterdam een iPhone en een portemonnee van een slapende man had weggenomen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan diefstal, wat een hinderlijk feit is dat schade en gevoelens van onveiligheid bij het slachtoffer veroorzaakt. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere veroordelingen en de afwijzing van zijn asielaanvraag. Ondanks dat de officier van justitie de ISD-maatregel had gevorderd, besloot de rechtbank deze niet op te leggen, omdat de verdachte niet meewerkte aan zijn terugkeer naar Algerije en de maatregel in dit geval niet proportioneel werd geacht. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier maanden op, waarbij de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht in mindering werd gebracht. De benadeelde partij, de Politie Eenheid Rotterdam, werd niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte was vrijgesproken van de vernieling.