ECLI:NL:RBROT:2024:3526

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
19 april 2024
Zaaknummer
10-318368-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een veelpleger voor diefstal met vrijspraak voor vernieling en afwijzing van ISD-maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 maart 2024 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1995 in Algerije, die ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd was. De verdachte werd beschuldigd van diefstal en vernieling. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf en de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) voor twee jaar. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de vernieling, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij verantwoordelijk was voor de schade aan de politiecel. De rechtbank oordeelde dat de vernieling niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, aangezien de schade niet aan de verdachte kon worden toegeschreven.

Wat betreft de diefstal, werd bewezen dat de verdachte op 29 november 2023 in Rotterdam een iPhone en een portemonnee van een slapende man had weggenomen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan diefstal, wat een hinderlijk feit is dat schade en gevoelens van onveiligheid bij het slachtoffer veroorzaakt. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere veroordelingen en de afwijzing van zijn asielaanvraag. Ondanks dat de officier van justitie de ISD-maatregel had gevorderd, besloot de rechtbank deze niet op te leggen, omdat de verdachte niet meewerkte aan zijn terugkeer naar Algerije en de maatregel in dit geval niet proportioneel werd geacht. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier maanden op, waarbij de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht in mindering werd gebracht. De benadeelde partij, de Politie Eenheid Rotterdam, werd niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte was vrijgesproken van de vernieling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10-318368-23
Datum uitspraak: 28 maart 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Algerije) op [geboortedatum] 1995,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] ,
raadsman mr. R. Moghni, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 14 maart 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. van Eck heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaren.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak van de onder 1 ten laste gelegde vernieling
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat de vernieling kan worden bewezen omdat uit het proces-verbaal blijkt dat een politiecel wordt schoongemaakt voordat die in gebruik wordt genomen door een verdachte. In de cel waarin de verdachte heeft verbleven werden verfresten op de grond aangetroffen, terwijl op camerabeelden is waargenomen dat de verdachte in de hoek stond. Bewezen kan worden dat de verdachte op zijn minst een bijdrage heeft geleverd aan de beschadiging van het deurkozijn.
4.1.2.
Beoordeling
Het proces-verbaal vermeldt in algemene bewoordingen dat cellen schoon en netjes worden gemaakt voor gebruik door een nieuwe arrestant. De verbalisant heeft verder in het proces-verbaal opgenomen dat het haar niet bekend was dat er enige schade, verfresten of vernielingen waren aangebracht in de observatiecel waarin de verdachte was geplaatst.
Uit dit proces-verbaal valt echter onvoldoende op te maken dat de cel in dit specifieke geval voorafgaand aan het gebruik ervan door de verdachte is schoongemaakt en of de schade daadwerkelijk door de verdachte is veroorzaakt. Ook is onduidelijk waar en wanneer het voorwerp waarmee de schade zou zijn veroorzaakt, is aangetroffen. Dit maakt dat niet valt uit te sluiten dat, zoals de verdachte op de terechtzitting heeft verklaard, het deurkozijn van die cel al beschadigd was door een ander dan de verdachte. Hierbij betrekt de rechtbank ook dat niet is gezien dat de verdachte, die in zijn cel via een camera werd geobserveerd, vernielingshandelingen heeft verricht.
4.1.3.
Conclusie
Het onder 1 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Omdat het onder 2 ten laste gelegde uit de bewijsmiddelen blijkt en er geen verweer is gevoerd, zal dit feit zonder nadere motivering bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 29 november 2023 te Rotterdam, een iPhone 11 Pro Max en een portemonnee met daarin, onder andere, een bankpas en een identiteitskaart op naam van [slachtoffer] , die aan [slachtoffer] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om zich
diewederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
2.
diefstal.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een vorm van zakkenrollen. Het slachtoffer lag ’s nachts op het centraal station in Rotterdam te slapen, omdat hij zijn trein had gemist. De verdachte heeft de mobiele telefoon en de portemonnee van het slapende slachtoffer afgenomen. Diefstal is een hinderlijk feit dat bij het slachtoffer overlast, schade en gevoelens van onveiligheid kan veroorzaken. De verdachte heeft hiermee laten zien geen respect te hebben voor andermans eigendom. Hij heeft zich geen rekenschap gegeven van de gevolgen van zijn handelen en heeft enkel gedacht aan zijn eigen financiële nood.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
8 maart 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder veelvuldig is veroordeeld, waaronder voor soortgelijke strafbare feiten. Dit betekent dat het strafblad strafverzwarend werkt.
7.3.2.
Rapportages
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 5 januari 2024. Dit rapport houdt, samengevat, het volgende in.
De verdachte heeft geen huisvesting, geen werk en inkomsten en hij is niet langer welkom in Nederland. In een dergelijke situatie kan de reclassering niet tot een advies voor bijzondere voorwaarden komen. De asielaanvraag van de verdachte is in april 2023 afgewezen en er is geen beroep aangetekend of een nieuwe aanvraag gedaan. Vanaf 6 november 2023 geldt een terugkeerbesluit en in december 2023 is een onderzoek gestart voor een inreisverbod. De verdachte heeft meermalen in detentiecentra verbleven, maar heeft vooralsnog niet meegewerkt aan uitzetting. In het algemeen verloopt een uitzetting naar Algerije moeizaam. Een ISD-maatregel lijkt de aangewezen route voor de verdachte. Tijdens de ISD-maatregel kan meer zicht komen op eventuele psychische problematiek en benodigde hulpverlening en kan worden toegewerkt naar de terugkeer van de verdachte naar het land van herkomst.
Psycholoog [naam psycholoog] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 22 januari 2024. Dit rapport houdt, samengevat, het volgende in.
Bij de verdachte kon geen duidelijke psychische stoornis vastgesteld worden. Duidelijke afwijkingen met betrekking tot het neurocognitief functioneren werden eveneens niet waargenomen. Met betrekking tot de persoonlijkheid van de verdachte konden eveneens geen duidelijke afwijkingen worden vastgesteld. Tegen de achtergrond van de vele overtredingen volgens het uittreksel uit de justitiële documentatie is hier sprake van antisociaal gedrag van een volwassene. Deze situatie kan niet los gezien worden van de povere sociaal-maatschappelijke situatie waarin de verdachte de laatste jaren dag in, dag uit verblijft door inadequate behuizing, een laag inkomen en extreme armoede. Dit was ook het geval ten tijde van het bewezenverklaarde. In een poging een dragelijke verblijfsituatie te bewerkstelligen zorgt de verdachte zelf voor voldoende middelen en omstandigheden om te overleven. Het onmaatschappelijk gedrag moet in dit verband gezien worden als een ‘overlevingsstrategie’. Bij de waarschijnlijke afwezigheid van een psychische stoornis en het gegeven dat de verdachte er weet van heeft dat het ten laste gelegde gedrag in moreel opzicht niet acceptabel is, wordt geadviseerd om de feiten onverminderd aan de verdachte toe te rekenen. Het risico op herhaling wordt hoog ingeschat. Gezien de huidige verblijfstatus van de verdachte is het niet mogelijk enige vorm van ondersteuning dan wel hulpverlening te bieden binnen het gerechtelijke kader. Het advies luidt dan ook afdoen zonder enige vorm van (reclasserings)bemoeienis dan wel ondersteuning of behandeling.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Hoewel de verdachte formeel voldoet aan de ISD-criteria en de officier van justitie oplegging van de ISD-maatregel heeft gevorderd, zal de rechtbank die maatregel niet opleggen. Allereerst blijkt uit de rapportage van de psycholoog dat er geen psychische stoornis bij de verdachte is vastgesteld. Van daarop gerichte hulpverlening in het kader van de ISD-maatregel, zoals is geopperd door de reclassering, zal dan ook geen sprake zijn. Verder blijkt uit het betoog van de officier van justitie op de terechtzitting weliswaar dat de maatregel ook is gericht op de terugkeer van de verdachte naar het land van herkomst, maar van een eventuele meerwaarde van de ISD-maatregel op dit punt ten opzichte van het reguliere vreemdelingentraject is niet gebleken. Daarbij acht de rechtbank relevant dat de verdachte op de terechtzitting duidelijk heeft laten weten dat hij niet zal meewerken aan terugkeer naar Algerije en dat uitzetting naar Algerije volgens de reclassering moeizaam verloopt. Oplegging van de ISD-maatregel zou daarom in het geval van de verdachte mogelijk neerkomen op een kale detentie van twee jaren met als enige doel bescherming van de maatschappij tegen delictgedrag en overlast gedurende de duur van de maatregel. Hoewel dit één van de doelen van de ISD-maatregel is, weegt het belang daarvan op dit moment nog niet zo zwaar dat dit oplegging van de ISD-maatregel rechtvaardigt. Het betreft in verhouding tot het strafbare feit namelijk een zware maatregel, die in beginsel pas in beeld komt als alle andere mogelijkheden uitgeput zijn. Daarvan lijkt in dit geval geen sprake te zijn, omdat uit de stukken niet blijkt dat de verdachte op een eerder moment gewaarschuwd is voor de mogelijkheid van het opleggen van de ISD-maatregel. Ook lijken de maatregelen binnen het vreemdelingentraject nog niet te zijn uitgeput; het terugkeerbesluit is pas enkele weken voor zijn detentie genomen.
De rechtbank is daarom van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op dit moment een meer proportionele strafmodaliteit is en zal de verdachte op die manier nog een laatste kans geven om te bewijzen dat hij ondanks zijn problemen geen strafbare feiten meer zal plegen. Bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht die gelden voor zakkenrollen in geval van veelvuldige recidive voor vermogensdelicten.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij

De Politie Eenheid Rotterdam heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd ter zake van de onder 1 ten laste gelegde vernieling. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 407,20 aan materiële schade.
8.1.
Beoordeling
De benadeelde partij Politie Eenheid Rotterdam zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat de verdachte is vrijgesproken van de vernieling en hem daarom geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht ook geen toepassing heeft gevonden.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot nu toe worden begroot op nihil.
8.2.
Conclusie
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op het artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van heden;
verklaart de benadeelde partij Politie Eenheid Rotterdam niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij Politie Eenheid Rotterdam in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.A. Hut, voorzitter,
en mrs. E. IJspeerd en I. Tillema, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G. Polke, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat

1.

hij op of omstreeks 29 november 2023 te Rotterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een celdeur en/of een deurkozijn, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan politie eenheid Rotterdam (politiebureau Zuidplein), in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2.
hij op of omstreeks 29 november 2023 te Rotterdam, een iPhone 11 Pro Max en/of een portemonnee met daarin, onder andere, een bankpas en/of een identiteitskaart op naam van [slachtoffer] , in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.