ECLI:NL:RBROT:2024:3520

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 april 2024
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
C/10/675339 / KG ZA 24-191
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop van onroerend goed na echtscheiding met opschortende voorwaarde

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 18 april 2024, gaat het om een kort geding tussen een vrouw en een man die eerder met elkaar gehuwd zijn geweest. De partijen hebben een echtscheidingsconvenant gesloten waarin is afgesproken dat de woning aan de man wordt toebedeeld, onder de voorwaarde dat de hypotheeknemer de vrouw ontslaat uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Deze voorwaarde is echter nooit vervuld, waardoor de woning nog steeds niet is verdeeld. De vrouw heeft geen vertrouwen meer in de man en wil de woning verkopen, terwijl de man zijn recht op de woning wil handhaven en nakoming van het convenant eist.

De vrouw vordert in conventie om haar te machtigen de woning te verkopen en het uitsluitend gebruik ervan te verkrijgen, terwijl de man in reconventie vordert dat hij het uitsluitend gebruik van de woning krijgt en dat de vrouw de woning verlaat. De voorzieningenrechter oordeelt dat de vrouw voldoende belang heeft bij de verkoop van de woning, omdat zij afhankelijk is van de overwaarde voor de aankoop van een nieuwe woning. De man heeft niet aangetoond dat hij in staat is het aandeel van de vrouw over te nemen, waardoor de woning moet worden verkocht aan een derde.

De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van de vrouw grotendeels toe, met uitzondering van de machtiging tot verkoop, omdat niet aannemelijk is dat de man niet zal meewerken. De man wordt veroordeeld om zijn medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning. De vordering van de man om het uitsluitend gebruik van de woning te verkrijgen wordt afgewezen, maar de vrouw moet de woning binnen twee dagen verlaten. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/675339 / KG ZA 24-191
Vonnis in kort geding van 18 april 2024
in de zaak van
[naam vrouw],
wonende te Papendrecht,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J.H. Silfhout te Dordrecht,
tegen
[naam man],
wonende te Papendrecht,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. J. Deenen te Leeuwarden.
Partijen worden hierna de vrouw en de man genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 22 maart 2024, met producties 1 tot en met 10;
  • producties 11, 12 en 13 van de vrouw;
  • de conclusie van antwoord, met eis in reconventie, met producties 1 tot en met 10;
  • producties 11 tot en met 19 van de vrouw;
  • de pleitnota van de vrouw.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 5 april 2024 plaatsgevonden.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Bij beschikking van 31 oktober 2014 heeft de rechtbank Rotterdam de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Aan deze beschikking is tevens het tussen partijen overeengekomen echtscheidingsconvenant (hierna: ‘het convenant’) gehecht. In het convenant hebben partijen onder meer het volgende afgesproken:
Artikel 2. DE ECHTELIJKE WONING EN DAARMEE VERBAND HOUDENDE RECHTEN EN LASTEN
2.1
Tot de huwelijkse gemeenschap van partijen behoort de onroerende zaak staande en gelegen aan de [adres] te Papendrecht kadastraal bekend gemeente Papendrecht sectie [sectie] nummer [perceelnummer] groot 1 a en 40 ca.
2.2
De in artikel 2.1 omschreven onroerende zaak wordt voor de daaraan volgens de WOZ waarde toegekende waarde van € 185.000,00 toegedeeld aan de man onder de verplichting om de op deze woning rustende hypothecaire lening voor zijn rekening te houden en deze te voldoen als zijn eigen schuld met uitsluiting van de vrouw.
Het betreft de schuld aan Florius, thans pro resto groot € 195.000,00.
Deze toedeling vindt plaats onder de opschortende voorwaarde zoals bepaald in
artikel 2.4 van dit convenant.
2.3
De partijen hebben een levensverzekering afgesloten bij Florius onder polisnummer [polisnummer] waarvan de afkoopwaarde per 1 mei 2014 € 6.771,88 bedraagt en die verpand is aan de ABN Amro bank bank.
Deze polis wordt voor deze afkoopwaarde eveneens toegedeeld aan de man onder de
opschortende voorwaarde zoals bepaald in artikel 2.4 van dit convenant onder de verplichting
de daarvoor verschuldigde premies met ingang van ondertekening van dit convenant te
voldoen onder vrijwaring van de vrouw.
De rechten voortvloeiend uit deze polis worden geleverd aan de man door ondertekening van
dit convenant, gevolgd door mededeling daarvan door partijen aan de
verzekeringsmaatschappij.
Partijen verplichten zich alle door de verzekeringsmaatschappij in verband met deze levering
verlangde stukken te ondertekenen.
2.4
De toedeling van de onroerende zaak, zoals bepaald in artikel 2.2 en van de rechten
voortvloeiend uit de polis levensverzekering zoals bepaald in artikel 2.3 vindt plaats onder de
opschortende voorwaarde dat de hypotheeknemer, Florius, de vrouw ontslaat uit de
hoofdelijkheid van de verplichtingen met betrekking tot de in artikel 2.2 genoemde
hypothecaire schuld.
2.4.1
Partijen geven zo spoedig mogelijk aan een notaris om, zo mogelijk binnen één maand na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, een notariële akte te verlijden waarbij de onroerende zaak aan de [adres] te Papendrecht aan de man geleverd wordt. De kosten van deze akte en de verdere kosten verbonden aan de inschrijving zijn voor rekening van de man.(..)”
2.2.
Partijen hebben geen uitvoering gegeven aan (deze bepaling uit) het convenant en zijn nog steeds eigenaar van de woning aan de [adres] te Papendrecht (hierna: ‘de woning’).
2.3.
De garage van de woning was ingericht als kapsalon, waar de vrouw haar eigen onderneming dreef. De vrouw heeft haar kapsalon sinds maart 2024 in Sliedrecht.
2.4.
Op verzoek van de man heeft een makelaar de woning in december 2023 getaxeerd tegen een waarde van € 305.000,-. De vrouw heeft de woning in februari 2024 laten taxeren. De makelaar bepaalde de waarde toen op € 315.000,-.

3.Het geschil in conventie

3.1.
De vrouw vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
te bepalen dat de vrouw gerechtigd is tot het voorlopig uitsluitend gebruik van de woning met uitsluiting van de man;
de man te veroordelen de woning binnen twee dagen na dagtekening van dit vonnis te verlaten, met medeneming van de zaken die hij heeft opgeslagen in de garage en niet meer te betreden totdat de woning notarieel is geleverd aan een derde, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,­ per dag, met bepaling dat de man een bijdrage van € 565 per maand voldoet aan de vrouw, zijnde de helft van de hypotheekrente van de woning;
primair: de vrouw op grond van artikel 3:174 BW te machtigen tot het te gelde maken van de woning door deze bij Nederlof Makelaardij te Papendrecht te koop aan te bieden en vervolgens tegen een door de makelaar redelijk geachte prijs te verkopen en te leveren aan een derde, met verdeling van de opbrengst, waarbij het vonnis, voor zover nodig, in de plaats treedt van de medewerking van de man aan de verkoop en levering van de woning;
subsidiar:
de man te veroordelen om binnen twee weken na betekening van dit vonnis zijn medewerking te verlenen aan de verkoop en overdracht van de woning, tegen een door Makelaar Nederlof te Papendrecht te bepalen reële marktconforme prijs, via een door de vrouw aan te wijzen notaris, waarbij de medewerking van de man zal bestaan uit de volgende handelingen:
  • het plaatsen van een handtekening bij de overeenkomst van opdracht tot de verkoop van de echtelijke woning door de makelaar;
  • het zich refereren aan de verkoopprijs zoals vastgesteld door de makelaar;
  • het plaatsen van een handtekening op de verkoopovereenkomst, indien een koper bereid is de door de makelaar aangehouden verkoopprijs of meer te betalen;
  • het verrichten van zijn medewerking bij de notaris door het ondertekenen van de daartoe benodigde documenten voor de overdracht van de woning aan de koper en de afwikkeling van de hypothecaire lening, met verdeling van de opbrengst;
  • de man na verkoop alle medewerking zal verlenen aan de levering van de woning van de door koper(s) aan te wijzen notaris, dit alles op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag dat de man na betekening van dit vonnis geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft met de uitvoering hiervan;
voor zover de man vervolgens niet binnen een termijn van twee weken een begin heeft gemaakt met het onder c) gevorderde:
  • de vrouw te machtigen om zelf al datgene te bewerkstelligen dat leidt tot de verkoop van deze woning;
  • te bepalen dat het in deze te wijzen vonnis in de plaats komt van de noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van de man tot het in verkoop geven van de woning bij een door de vrouw aan te wijzen makelaar;
  • te bepalen dat, indien een bod wordt gedaan en de makelaar adviseert dit bod te accepteren, het onderhavige vonnis de toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van de man voor de acceptatie van het bod zal vervangen;
  • te bepalen dat dit vonnis in de plaats komt van de toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van de man bij het ondertekenen van de koop­verkoop-overeenkomst en bij de daaropvolgende ondertekening van de leveringsakte bij een door de koper(s) aan te wijzen notaris;
zowel primair als subsidiair
de man te veroordelen tot betaling van de helft van de kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake de verkoop en de levering van de woning;
de man te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
De vrouw legt aan haar vorderingen ten grondslag dat partijen zich na hun echtscheiding hebben verzoend en dat hun relatie twee jaar geleden definitief is beëindigd. Partijen hebben toen afspraken gemaakt over de verdeling van de woning, waarbij het aandeel van de man in de woning aan de vrouw zou worden toebedeeld. De man kwam zijn deel van de afspraken echter niet na en vanwege de huidige situatie tussen partijen wil de vrouw de woning niet meer overnemen. Nu de man zijn mogelijkheden voor de overname van het aandeel van de vrouw in de woning niet heeft aangetoond, moet de woning worden verkocht aan een derde. Tot die tijd wenst de vrouw het uitsluitend gebruik van de woning, omdat het samenleven met de man in de woning onhoudbaar is geworden.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
De man vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. Te bepalen dat de man, met uitsluiting van de vrouw, gebruik kan maken van de woning;
II. Te bepalen dat de vrouw, binnen twee dagen na betekening van dit vonnis, de woning dient te verlaten en niet meer te betreden op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag(deel);
III. Te bepalen dat de vrouw tot aan de levering van de woning aan de man c.q. een derde voor de helft bijdraagt in de hypotheeklasten van de woning;
IV. Te bepalen dat er uitvoering gegeven dient te worden aan het echtscheidingsconvenant, waarin de woning aan de man wordt toebedeeld voor een waarde van € 185.000,--;
V. De vrouw te veroordelen om, na betekening van het vonnis, haar medewerking te verlenen aan de eigendomsoverdracht c.q. levering van haar onverdeelde aandeel in de woning aan de man;
VI. Indien de vrouw niet aan de onder V. genoemde veroordeling voldoet, vervangende toestemming aan de man te verlenen om namens de vrouw de akte van levering met betrekking tot de woning als door de notaris reeds opgemaakt te ondertekenen en ter zake alle feitelijke rechtshandelingen te verrichten die nodig zijn voor het realiseren van de eigendomsoverdracht c.q. levering van de woning aan de man;
VII. De vrouw te veroordelen in de (na)kosten van deze procedure.
4.2.
De man betwist dat partijen na het convenant andere afspraken hebben gemaakt en hij vordert nakoming van het convenant. De man wenst de verdeling van de woning te effectueren tegen de in het convenant overeengekomen waarde. De vrouw is met haar kapsalon vertrokken uit de woning en kan elders verblijven. De man kan dit niet, althans niet in de regio waar hij werkt, waardoor hij belang heeft bij het uitsluitend gebruik van de woning.

5.De beoordeling

5.1.
Omdat de vorderingen in conventie en in reconventie met elkaar samenhangen, behandelt de voorzieningenrechter de vorderingen gezamenlijk.
Verdeling van de woning
5.2.
Partijen zijn niet gehouden om in een onverdeelde gemeenschap te blijven. Dit betekent dat het aandeel van de één in de woning (met de daaraan verbonden hypothecaire verplichting) aan de ander moet worden overgedragen of, als die overdracht niet tot de mogelijkheden behoort, dat de woning moet worden verkocht aan een derde. De partij die in dit verband een voorziening in kort geding vordert, moet daarbij voldoende (spoedeisend) belang bij hebben.
5.3.
De man vordert in reconventie – kort gezegd – nakoming van het convenant, inhoudende dat hij het aandeel van de vrouw in de woning overneemt tegen een waarde van de woning van € 185.000,-. In beginsel vindt verdeling van gemeenschappelijke goederen plaats op basis van de waarde ten tijde van de verdeling. Dat is slechts anders indien, kort gezegd, partijen iets anders zijn overeengekomen of de redelijkheid en billijkheid zich hiertegen verzetten.
5.4.
De man stelt dat de verdeling al tot stand is gekomen en dat deze enkel nog afgewikkeld moet worden. De man verwijst hiervoor naar een uitspraak van de Hoge Raad (HR 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY4279). De voorzieningenrechter volgt de man niet in zijn standpunt. Partijen zijn op zichzelf overeengekomen dat de woning tegen voornoemde waarde aan de man wordt toebedeeld. Een dergelijke afspraak kan gelden als verdeling in de zin van artikel 3:182 BW. Hier van belang is echter dat deze verdeling is overeengekomen onder de opschortende voorwaarde dat de hypotheeknemer de vrouw ontslaat uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de verplichtingen jegens die hypotheeknemer (artikel 2.4 van het convenant). Deze opschortende voorwaarde leest de voorzieningenrechter in samenhang met het bepaalde in artikel 2.2 van het convenant, dat inhoudt dat de toedeling aan de man van de woning plaatsvindt met inbegrip van de hypothecaire lening. De voorzieningenrechter stelt vast dat deze opschortende voorwaarde kennelijk nooit is vervuld. Tijdens de zitting heeft de man juist verklaard dat hij destijds het aandeel van de vrouw niet kon overnemen. Dat dit nadien anders is geworden, heeft de man niet gesteld en is ook niet gebleken. Nu de opschortende voorwaarde waaronder de woning is verdeeld niet is vervuld, is de woning op dit moment nog altijd niet verdeeld.
5.5.
De woning moet dus alsnog worden verdeeld. Verdeling als zodanig kan niet in dit kort geding plaatsvinden. Wel kan een voorziening worden getroffen die op die verdeling vooruit loopt. Daarvoor is nodig dat aannemelijk is welke beslissing de bodemrechter over de verdeling zal nemen. In dit geval is aannemelijk dat verdeling moet plaatsvinden door middel van verkoop van de woning aan een derde en verdeling van de opbrengst over partijen. Vast staat dat de vrouw de woning niet wil overnemen. De man wil de woning wel overnemen, maar hij heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat hij in staat is het aandeel van de vrouw over te nemen. De voorzieningenrechter tekent daarbij aan dat in de rede ligt daarbij uit te gaan van de huidige waarde van de woning. Uitgangspunt is immers dat wordt verdeeld naar de waarde op het moment van feitelijke verdeling. Overigens geldt dat, ook als uitgegaan wordt van de in het convenant opgenomen waarde, de man niet heeft onderbouwd dat hij (nu wel) in staat is het aandeel van de vrouw over te nemen. De vrouw heeft haar belang bij verkoop van de woning voldoende aannemelijk gemaakt, omdat zij voor het kopen van een nieuwe woning (met praktijkruimte) afhankelijk is van het ontslag uit de hoofdelijkheid van de huidige hypotheekschuld en van de overwaarde van de woning. De voorzieningenrechter begrijpt dit zo dat van de vrouw niet kan worden gevergd een bodemprocedure over de verdeling van de woning af te wachten. Er is daarmee voldoende grond om te beslissen dat partijen moeten meewerken aan verkoop van de woning aan een derde.
5.6.
De voorzieningenrechter ziet geen grond voor toewijzing van de primaire vordering van de vrouw – een machtiging tot verkoop – omdat niet aannemelijk is geworden dat de man niet zal meewerken aan verkoop. De man wordt dan ook veroordeeld om zijn medewerking te verlenen aan verkoop en levering van de woning, inhoudende dat hij moet meewerken aan het ondertekenen van een opdracht tot dienstverlening aan de door de vrouw gewenste – en door de man niet betwiste – makelaar. Ook moet de man meewerken aan de ondertekening van de koopovereenkomst en akte van levering. Doet hij dit niet op eerste verzoek van de vrouw, dan treedt dit vonnis in de plaats van de toestemming, wilsverklaring en handtekening van de man in de betreffende documenten. De man wordt ook veroordeeld tot betaling van de helft van de kosten van de makelaar en notaris. De overige door de vrouw gevorderde kosten zijn te onbepaalbaar en worden afgewezen. De vorderingen van de man onder V, VI en VII zijn niet toewijsbaar.
5.7.
Nu partijen twisten over de vraag wie welke lasten in de periode na de echtscheiding tot nu toe heeft betaald en of er nog bedragen moeten worden verrekend, ligt het in de rede dat de overwaarde van de woning in depot bij de notaris blijft staan totdat in een bodemprocedure is beslist of totdat partijen overeenstemming hebben bereikt.
Het uitsluitend gebruik van de woning
5.8.
Partijen zijn gezamenlijk eigenaar van de woning. Het uitgangspunt is dat zij beiden gerechtigd zijn tot het gebruik van deze woning. Als één van beide partijen niet meer met de ander in een woning kan verblijven, moet hierover een ordemaatregel van de kortgedingrechter kunnen worden verkregen, mits die partij daar voldoende belang bij heeft.
5.9.
De vrouw stelt dat de man een situatie heeft gecreëerd dat het voor de vrouw niet veilig en ook onmogelijk is om samen met de man in de woning te wonen. Ook kan de vrouw haar werk niet uitoefenen, omdat de man vernielingen aan haar kapsalon in de garage heeft aangebracht. De vrouw drijft haar kapsalon tijdelijk vanuit een praktijkruimte in een andere plaats, maar zij is vanwege haar lokale klantenkring gebonden aan de praktijkruimte in de garage van de woning. De man stelt dat hij het meeste belang heeft bij het uitsluitend gebruik van de woning, omdat hij in Alblasserdam werkt en hij daardoor is gebonden aan de regio. Ook kan de man niet (tijdelijk) elders verblijven.
5.10.
Partijen zijn het erover eens dat zij niet beiden meer gelijktijdig in de woning kunnen verblijven. De voorzieningenrechter zal daarom een ordemaatregel nemen, gebaseerd op een afweging van de wederzijdse belangen. Die afweging komt erop neer dat het belang van de man zwaarder weegt. Weliswaar acht de voorzieningenrechter het belang van de vrouw om haar werkzaamheden weer te kunnen uitoefenen in de garage voorstelbaar, maar de man heeft zijn belang in de woning ook aannemelijk gemaakt vanwege het feit dat hij in de buurt van de woning werkt en het niet mogelijk is om vanuit Heerenveen (waar zijn vriendin woont) dagelijks naar zijn werk te rijden. De vrouw heeft niet betwist dat hij niet elders kan verblijven. Daarbij komt dat de man in dit kort geding wordt veroordeeld om zijn medewerking te verlenen aan verkoop en levering van de woning aan een derde, wat betekent dat beide partijen binnen afzienbare tijd de woning sowieso moeten verlaten. De vrouw zal dus hoe dan ook op korte termijn een andere locatie voor haar kapsalon moeten vinden. Dit maakt dat aan het belang bij behoud van de huidige klantenkring in de buurt van het adres van de woning niet veel gewicht toekomt. De vordering van de man onder II (ontruiming) wordt daarom toegewezen, met dien verstande dat een dwangsom niet nodig is, omdat de ontruiming door de vrouw zo nodig kan worden afgedwongen door de deurwaarder. De vordering onder I is in kort geding niet toewijsbaar, omdat die strekt tot het verkrijgen van een constitutieve uitspraak. Gegeven de verplichting van de vrouw om de woning te ontruimen, valt niet in te zien waarom zij nog zou moeten bijdragen aan de woonlasten. De daarop betrekking hebbende vordering onder III wordt dus afgewezen. De in dit verband ingestelde vorderingen van de vrouw worden afgewezen.
De proceskosten
5.11.
Omdat partijen ex-echtgenoten zijn, worden de proceskosten tussen hen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
6.1.
veroordeelt de man om binnen twee weken na betekening van dit vonnis zijn medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning, staande en gelegen aan de [adres] te ( [postcode] ) Papenrecht,
6.2.
veroordeelt de man om op eerste verzoek van de vrouw:
zijn handtekening te plaatsen op de overeenkomst van opdracht tot verkoop van de woning bij Makelaar Nederlof te Papendrecht;
om zich aan de verkoopprijs zoals vastgesteld door de makelaar te refereren;
zijn handtekening te plaatsen op de koopovereenkomst indien er een koper bereid is de door de makelaar aangehouden verkoopprijs of meer te betalen;
zijn handtekening te plaatsen op de notariële akte van levering van de woning aan een derde en alle overige documenten die nodig zijn voor de levering,
6.3.
bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van de man in de opdracht tot verkoop aan de makelaar, in de koopovereenkomst en in de akte van levering,
6.4.
veroordeelt de man tot betaling van de helft van de kosten van de makelaar en de notaris,
6.5.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.6.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.7.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.8.
veroordeelt de vrouw om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis, de woning te verlaten en niet meer te betreden,
6.9.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 18 april 2024.