In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 april 2024 uitspraak gedaan over het verzoek van de verzoeker tot opheffing van zijn faillissement, dat op 29 november 2022 was uitgesproken, en de gelijktijdige toepassing van de schuldsaneringsregeling. De verzoeker heeft ter zitting op 21 maart 2024 aangegeven dat hij het Informatieblad Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) heeft ontvangen en dit heeft ondertekend. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat er onvoldoende grond is voor afwijzing van het verzoek tot opheffing van het faillissement.
De rechtbank heeft het verzoek toegewezen en het salaris van de curator vastgesteld op € 12.002,52, exclusief omzetbelasting. De verzoeker heeft aangegeven dat hij in aanmerking wil komen voor een verkorting van de wettelijke termijn van de schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft dit geïnterpreteerd als een verzoek om een eerdere ingangsdatum van de regeling. Echter, de rechtbank heeft geoordeeld dat de inspanningsverplichting van de partner van de verzoeker niet is nagekomen, wat heeft geleid tot de afwijzing van het verzoek om een eerdere ingangsdatum.
De rechtbank heeft de ingangsdatum van de wettelijke schuldsaneringsregeling vastgesteld op 3 april 2024, met een looptijd van achttien maanden, eindigend op 3 oktober 2025. De rechtbank heeft ook de rechter-commissaris en de bewindvoerder benoemd en de nodige financiële regelingen getroffen. Het vonnis is openbaar uitgesproken door mr. C. de Jong, rechter, in aanwezigheid van L.M. Heinis, griffier.