ECLI:NL:RBROT:2024:3496

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
FT EA 21-855
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens verzwegen fraudevorderingen

Op 3 april 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van een schuldenaar. De schuldsaneringsregeling was eerder op 15 oktober 2021 uitgesproken. De bewindvoerder had op 20 september 2022 en opnieuw op 30 augustus 2023 verzocht om de regeling tussentijds te beëindigen, omdat de schuldenaar niet aan zijn verplichtingen had voldaan. De rechtbank had eerder op 14 november 2022 het verzoek tot beëindiging afgewezen, maar na nieuwe informatie over verzwegen schulden werd de zaak opnieuw behandeld.

Tijdens de zitting op 21 maart 2024 werd duidelijk dat de schuldenaar en zijn echtgenote betrokken waren bij frauduleuze vorderingen. De bewindvoerder concludeerde dat de schuldenaar niet te goeder trouw was geweest bij het aangaan van de schulden, die in 2018 waren ontstaan. De rechtbank oordeelde dat de schuldenaar niet had voldaan aan de informatieverplichting en dat er nieuwe schulden waren ontstaan, wat leidde tot de conclusie dat de schuldsaneringsregeling moest worden beëindigd. De rechtbank stelde vast dat er baten beschikbaar waren om vorderingen te voldoen, wat leidde tot een faillissement van rechtswege.

De rechtbank beëindigde de schuldsaneringsregeling op grond van artikel 350, derde lid, onder c, d en f, van de Faillissementswet. Tevens werd het salaris van de bewindvoerder vastgesteld en werd mr. W.P. Groenendijk benoemd tot curator. De uitspraak is openbaar uitgesproken en biedt de schuldenaar de mogelijkheid om binnen acht dagen hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
tussentijdse beëindiging
insolventienummer: [nummer]
uitspraakdatum: 3 april 2024
Bij vonnis van deze rechtbank van 15 oktober 2021 is de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van:
[schuldenaar],
[adres]
[woonplaats] ,
schuldenaar,
bewindvoerder: mr. W.P. Groenendijk.

1.De procedure

De bewindvoerder heeft de rechter-commissaris op 20 september 2022 een eerste maal verzocht de schuldsaneringsregeling voor tussentijdse beëindiging voor te dragen. De rechter-commissaris heeft op 22 september 2022 met dit verzoek ingestemd.
Op 17 oktober 2022 is dit verzoek ter zitting behandeld. Op 14 november 2022 heeft de rechtbank beslist het verzoek tot tussentijdse beëindiging te weigeren. De schuldsaneringsregeling werd voort gezet, met verlening van één jaar.
Op 30 augustus 2023 heeft de bewindvoerder een tweede maal verzocht de schuldsaneringsregeling voor tussentijdse beëindiging voor te dragen. De rechter-commissaris heeft op 4 september 2023 met dit verzoek ingestemd.
Dit verzoek is op 19 oktober 2023 ter zitting behandeld. Ter zitting heeft de rechter besloten het verzoek tot tussentijdse beëindiging aan te houden, zodat schuldenaar aanvullende stukken kon indienen.
De bewindvoerder heeft op 18 januari 2024 en 6 maart 2024 een laatste stand van zaken uitgebracht. Hierin gaf de bewindvoerder aan het verzoek tot tussentijdse beëindiging te handhaven.
Ter zitting van 21 maart 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • schuldenaar;
  • [naam] , echtgenote op wie eveneens de schuldsaneringsregeling van toepassing is;
  • de heer C.P. van Jole, beschermingsbewindvoerder;
  • mevrouw M. Westerbeke, begeleidster van de echtgenote, werkzaam bij de Nico Adriaans Stichting (hierna: begeleidster);
  • mr. W.P. Groenendijk, bewindvoerder.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De standpunten

Bewindvoerder
Aan de informatieverplichting is voldaan tot en met januari 2024. Betreft de afdrachtverplichting is er momenteel een achterstand van € 26,86. Daarnaast is sprake van een tekortkoming in de sollicitatieverplichting van zestien maanden. Ook is sprake van een nieuwe schuld aan Eneco Services van € 5.630,22. Er is geen verdere informatie ontvangen over het inlopen van deze schuld.
Bovendien zijn inmiddels feiten aan het licht gekomen die bij toelating onbekend waren.
Het gaat om twee vorderingen: een schuld aan [schuldeiser 1] (hierna: [schuldeiser 1] ) van € 12.239,19 en een schuld aan [schuldeiser 2] (hierna: [schuldeiser 2] ) van € 3.931,00. De bewindvoerder heeft een analyse gemaakt van de stukken over deze vorderingen en trekt de conclusie dat identiteitsfraude, zoals schuldenaar betoogt, zeer onwaarschijnlijk is.
De echtgenote van schuldenaar lijkt betrokken te zijn geweest bij het aangaan van een lening bij [schuldeiser 1] van € 10.000,00. Dit bedrag werd kort na ontvangst grotendeels opgenomen, in de buurt van het woonadres van de echtgenote. Daarnaast was er maar één bankpas, waardoor het waarschijnlijk is dat de echtgenote het geld heeft gepind. Schuldenaar (getrouwd in gemeenschap van goederen) is tegelijk met zijn echtgenote toegelaten in de regeling en beiden zijn samen aansprakelijk voor de schulden.
Schuldenaar lijkt betrokken te zijn bij de frauduleuze schuld aan [schuldeiser 2] . Het bedrag geleend van [schuldeiser 2] is vermoedelijk door schuldenaar gebruikt voor de aanschaf van een scooter. Volgens de analyse van de bewindvoerder blijkt uit de stukken dat schuldenaar de lening zelf is aangegaan en dat hijzelf een scooter heeft aangeschaft. De scooter is daarna ‘verdwenen’. De Bewindvoerder ziet ook in dit geval niets in de verklaring dat het om identiteitsfraude zou gaan, zoals schuldenaar betoogt.
De bewindvoerder concludeert dat dit twee vorderingen zijn die niet te goeder trouw zijn ontstaan. Deze vorderingen zijn in 2018 ontstaan. Schuldenaar en zijn echtgenote zijn op 15 oktober 2021 toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. De frauduleuze vorderingen vallen binnen de (toen geldende) vijf-jaarstermijn. Waren deze feiten wel bekend geweest, dan waren schuldenaar en zijn echtgenote niet toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. De bewindvoerder stelt dat de regeling tussentijds beëindigd dient te worden.
Beschermingsbewindvoerder
De beschermingsbewindvoerder heeft ter zitting verklaard de conclusie van de bewindvoerder te delen dat schuldenaar en zijn echtgenote frauduleuze vorderingen zijn aangegaan. Daarnaast geeft hij aan geen informatie te hebben gezien waaruit het tegendeel (identiteitsfraude) blijkt.
Begeleidster
Ter zitting heeft de begeleidster verklaard nog niet lang betrokken te zijn. Evenwel geeft zij aan dat ze weet dat er stressvolle periodes zijn geweest waarin schuldenaar en zijn echtgenote moesten zien te overleven en dat daardoor soms verkeerde keuzes zijn gemaakt.
Schuldenaar en zijn echtgenote
Schuldenaar en zijn echtgenote hebben tijdens de zitting de aangifte voor de identiteitsfraude betreffende de vordering aan [schuldeiser 2] ingediend. De aangifte voor de identiteitsfraude betreffende de vordering aan [schuldeiser 1] was kort voor de zitting aangeleverd bij de bewindvoerder. Schuldenaar heeft verder niks verklaard ter zitting, dit komt ook wegens beperkte taalvaardigheid in het Nederlands en de afwezigheid van de (gebruikelijke) tolk. Ook de echtgenote heeft weinig gezegd tijdens de zitting. De rechter heeft hen hier wel de kans toe geboden.

3.De beoordeling

De schuldsaneringsregeling biedt een schuldenaar in een problematische schuldensituatie de mogelijkheid om na drie jaar een schone lei te verkrijgen. Dit betekent in de voorliggende regeling dat een groot deel van de schuld van € 40.259,37 niet langer opeisbaar is. Tegenover dit perspectief staat een aantal niet lichtvaardig op te vatten verplichtingen. Zo dient de schuldenaar gedurende de toepassing van de regeling onder meer de bewindvoerder gevraagd en ongevraagd te informeren, zijn inkomen boven het vrij te laten bedrag af te dragen aan de boedelrekening en zich aantoonbaar tot het uiterste in te spannen om een fulltime dienstbetrekking te verkrijgen of aan te tonen waarom hij voor ontheffing in aanmerking komt. Hiernaast mogen tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling geen bovenmatige nieuwe schulden ontstaan. Van de schuldenaar wordt een actieve houding verwacht bij het naleven van voornoemde verplichtingen.
De rechtbank oordeelt dat schuldenaar niet aan de verplichtingen heeft voldaan om voldoende af te dragen en geen nieuwe schulden te maken, gezien de boedelachterstand van € 26,86 en een nieuwe schuld aan Eneco van € 5.630,22. Ook heeft schuldenaar gedurende zestien maanden zich niet aan de sollicitatieplicht gehouden. Daarnaast heeft schuldenaar bij de toelating informatie achtergehouden over de vorderingen aan [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] . Na de toelating heeft het meer dan twee jaar geduurd voordat er openheid van zaken werd gegeven door schuldenaar en zijn echtgenote. Nu deze informatie bekend is, zal de rechtbank dit opnieuw toetsen aan de goede trouw maatstaf.
Goede trouw-toets
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt slechts toegewezen als voldoende aannemelijk is dat verzoeker ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar [1] voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest en dat hij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
De goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan een verzoeker dient te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechter rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de verzoeker kan worden verweten dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van verzoeker voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door de schuldeisers juist te frustreren en dergelijke.
De rechtbank is van oordeel dat de vorderingen aan [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] als niet te goeder trouw aangemerkt dienen te worden. Ten tijde van het verzoek tot toelating van de schuldsanering hebben schuldenaar en zijn echtgenote deze vorderingen achtergehouden. Schuldenaar en zijn echtgenote zijn in 2018 leningen aangegaan en hebben kort nadien deze inkomsten weggemaakt. Zij hebben niet verklaard waar deze inkomsten voor zijn gebruikt, in plaats daarvan beroepen zij zich op identiteitsfraude: Hun identiteiten zijn misbruikt om deze leningen aan te gaan. Daartoe hebben schuldenaar en zijn echtgenote pas recent aangifte gedaan bij de politie. De rechtbank deelt echter de visie van de bewindvoerder dat het waarschijnlijker is dat schuldenaar en zijn echtgenote betrokken zijn bij het aangaan van deze frauduleuze vorderingen. De rechtbank acht het aangaan van deze vorderingen verwijtbaar, omdat dit gedaan is met het doel deze vorderingen nooit terug te betalen. Als deze feiten bekend waren geweest ten tijde van de toelatingszitting, dan vielen deze in de vijfjaarstermijn en dan hadden die aan toelating tot de schuldsaneringsregeling in de weg gestaan.
De toepassing van de schuldsaneringsregeling zal daarom worden beëindigd op grond van artikel 350, derde lid, onder c, d en f, Faillissementswet (hierna: Fw).
De rechtbank zal het salaris van de bewindvoerder en de door deze gemaakte kosten vaststellen.
Faillissement
De rechtbank stelt vast dat er baten beschikbaar zijn om daaruit vorderingen geheel of gedeeltelijk te voldoen. Er is daarom, ingevolge artikel 350, vijfde lid, Fw, sprake van een faillissement van rechtswege zodra deze uitspraak in kracht van gewijsde gaat. De rechtbank zal een rechter-commissaris benoemen en een curator aanstellen. Er zal een postblokkade worden ingesteld.

4.De beslissing

De rechtbank:
- beëindigt de toepassing van de schuldsaneringsregeling;
- stelt het salaris van de bewindvoerder, één en ander inclusief onkosten en omzetbelasting, vast op het aanwezig actief tot een bedrag van maximaal € 1.916,91;
- benoemt in het faillissement van de schuldenaar tot rechter-commissaris
mr. M. Aukema,
  • stelt aan tot curator:
  • geeft last aan de curator tot het openen van aan gefailleerde gerichte brieven en telegrammen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. de Jong, rechter, en in aanwezigheid van L.M. Heinis, griffier, in het openbaar uitgesproken op 3 april 2024. [2]

Voetnoten

1.Ten tijde van het toelatingsvonnis 15 oktober 2021 was deze termijn vijf jaar. Per 1 juli 2023 is dit gewijzigd naar drie jaar. Artikel 288 lid 1 sub b Faillissementswet.
2.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.