ECLI:NL:RBROT:2024:349

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 januari 2024
Publicatiedatum
23 januari 2024
Zaaknummer
FT EA 23-1079
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van de wettelijke schuldsaneringsregeling met toepassing van de hardheidsclausule

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 januari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Verzoeker, die in financiële problemen verkeert, heeft een verzoekschrift ingediend waarin hij vraagt om toelating tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat verzoeker in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen, en dat er geen voldoende grond is voor afwijzing van het verzoek. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de goede trouw van verzoeker in de drie jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift. Hoewel verzoeker verkeersboetes had die niet te goeder trouw waren ontstaan, heeft de rechtbank geoordeeld dat de omstandigheden inmiddels zodanig zijn gestabiliseerd dat verzoeker kan worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft de termijn van de regeling vastgesteld op 18 maanden, te rekenen vanaf 19 januari 2024, en benoemt mr. M. Aukema tot rechter-commissaris. Tevens is er een voorschot op de vergoeding van de bewindvoerder toegekend, voor zover de boedel dit toelaat. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen acht dagen na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
toepassing schuldsaneringsregeling
insolventienummer: [nummer01]
uitspraakdatum: 19 januari 2024
[verzoeker01],
[adres01] ,
[postcode01] [plaats01] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft het verzoek behandeld ter zitting van
19 januari 2024.
Daarbij zijn verschenen en gehoord:
- [verzoeker01] , verzoeker;
- [naam01] , schuldhulpverlener;
- C.A. van den Broek, beschermingsbewindvoerder.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De beoordeling

Toelating tot de schuldsaneringsregeling
Het verzoekschrift voldoet aan de daaraan gestelde eisen. Verzoeker verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen, dan wel dat redelijkerwijs is te voorzien dat hij niet zal kunnen voortgaan met betaling van zijn schulden. Er is geen, althans onvoldoende grond gebleken voor afwijzing van het verzoek. Verzoeker zal daarom worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt slechts toegewezen als voldoende aannemelijk is dat verzoeker ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de drie jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest. Voorts dient voldoende aannemelijk te zijn dat hij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
De goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan verzoeker dient te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechter rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin verzoeker kan worden verweten dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van verzoeker voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties om verhaal door de schuldeisers juist te frustreren en dergelijke.
In dit geval heeft de rechtbank in het bijzonder gekeken naar de verkeersboetes die drie jaar voor indiening van het verzoekschrift, in de jaren 2020 en 2021 zijn veroorzaakt. Deze schulden zijn naar hun aard niet te goeder trouw ontstaan, althans onbetaald gelaten en staan in beginsel aan toelating in de weg. Het verzoek kan ingevolge artikel 288, derde lid, van de Faillissementswet, ondanks het ontbreken van goede trouw, wel worden toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat verzoekers de omstandigheden, die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van de schulden, onder controle hebben gekregen. De rechtbank is van oordeel dat van een dergelijke situatie sprake is. Ter zitting is gebleken dat verzoeker zelf geen voertuig meer bezit. Daarnaast dateert de jongste boete uit juli 2021. Verzoeker en zijn beschermingsbewindvoerder verklaren dat sindsdien geen nieuwe schulden zijn ontstaan. De omstandigheden zijn inmiddels zodanig gestabiliseerd dat verzoeker toch kan worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling.
Bevoegdheid rechtbank
De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, bevoegd deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen nu het centrum van voornaamste belangen van verzoeker in Nederland ligt.

3.De beslissing

De rechtbank:
- spreekt per de datum van dit vonnis de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit ten aanzien van:
[verzoeker01],
geboren op [geboortedatum01] -1980 te [geboorteplaats01] ,
wonende te [adres01] , [postcode01] [woonplaats01] ;
- stelt de termijn van de regeling vast op 18 maanden, te rekenen vanaf
19 januari 2024, waardoor deze termijn eindigt op 19 juli 2025;
- benoemt tot rechter-commissaris mr. M. Aukema
en tot bewindvoerder mr. W.P. Groenendijk,
gevestigd te Postbus 324,
3330 AH Zwijndrecht;
- kent toe, voor zover de boedel dit toelaat, een voorschot op de vergoeding van de bewindvoerder van een telkens aan het eind van de maand opeisbaar bedrag. Dit bedrag is gelijk aan 1/19e deel van de overeenkomstig artikel 2 van het Besluit vergoeding bewindvoerder schuldsanering (Staatsblad 2013, 308) te berekenen vergoeding, verhoogd met de verschuldigde omzetbelasting;
- geeft last aan de bewindvoerder tot het openen van aan de schuldenaar gerichte brieven en telegrammen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van
A.B.T. Fernandes Pedra, griffier, in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2024. [1]

Voetnoten

1.