Uitspraak
RECHTBANK Rotterdam
1.De procedure
2.De verdere beoordeling
We hebben gekozen voor 3 soorten afwerking, waarbij we hebben afgesproken dat alle verhardingen schoon zullen zijn zonder plastic of glas, en er 2 soorten menggranulaat gebruikt worden, een grover en een fijner 0-32 mm vs 0.18.”. Deze mail is van latere datum dan de werkomschrijving van 14 maart 2022, waarnaar Graphorn in dit verband verwijst, en bevat op onderdelen een nadere precisering van de gemaakte afspraken. Graphorn heeft de juistheid van de inhoud van de e-mail van 21 maart 2022 nog wel betwist, maar zij heeft die betwisting verder niet onderbouwd. De rechtbank gaat daarom aan deze betwisting voorbij.
Wat tot nu toe is gedaan is heel netjes uitgevoerd (…)” doet daar niet aan af.
De opdracht voor het graven van de extra watergang is gegeven op dinsdag 22 maart 2022. Wij hadden die dag een bouwteamoverleg. Aansluitend zijn wij naar buiten gegaan. Tijdens het overleg is gesproken over het graven van de extra watergang tussen het perceel van [gedaagde] en een naastgelegen perceel dat niet bij dit project hoorde. De extra watergang vormde de scheiding tussen deze twee percelen. Op de foto’s die bij akte na
Ik weet waarover het vandaag gaat en ik ken ook de bewijsopdracht aan Graphorn. Ik heb mijn e-mail aan [persoon B] van 24 mei 2023 (productie 18) nog eens doorgelezen en heb tekeningen bekeken om te zien hoe het ook al weer allemaal zat. Het is inmiddels ook alweer anderhalf jaar geleden. Ik blijf bij de inhoud van mijn mail. Ik weet niet meer specifiek welke datum de opdracht voor de extra watergang is gegeven. Ik weet nog dat ik een vrijdag terug kwam van skivakantie en dat ik op maandagmiddag met de heer [persoon B] naar dit werk ben gegaan om globaal naar de locatie te kijken. Het was een nieuwe klus voor Graphorn. Op de dinsdag tussen de middag is er een bespreking geweest bij mevrouw [persoon A] thuis aan de keukentafel. Daar waren bij: mevrouw [persoon A] , haar partner en zoon (die volgens mij jarig was die dag), de heer [persoon B] en ikzelf en de tuinman van [gedaagde] . Ook onze werkvoorbereider [persoon E] was er denk ik bij. Dat weet ik niet meer zeker. En ik dacht dat ik die dag ook [persoon F] heb gezien, dat is degene die het bestek heeft geschreven. Op die maandag heb ik het bestek naast de tekeningen gelegd. Ik zag op de tekening een watergang staan die niet in het bestek stond. Dat is tijdens de bespreking op dinsdag aangekaart. Het was belangrijk dat deze watergang er wel kwam. In de eerste plaats vanwege de afwatering op het perceel en in de tweede plaats als scheiding tussen het nieuwe park en het naastgelegen grasperceel. Voor zover ik me kan herinneren is er ook over de extra kosten gesproken. Ik denk dat in deze fase de heer [persoon B] heeft gezegd dat het natuurlijk extra kosten met zich mee zou brengen. Ik heb deze extra kosten bijgehouden en die zijn uiteindelijk ook gefactureerd. Het graven van deze extra watergang is in twee fases gegaan. Na het uitzetten is eerst de eerste vijf tot tien meter afgegraven. Daarna zijn we even gestopt omdat er onduidelijkheid was over bepaalde zichtlijnen. Daarna zijn we verder gegaan met graven. De extra watergang was geheel afgegraven. U kunt dat ook zien op de foto’s (productie 4 akte na tussenvonnis). Die foto’s heb ik overigens pas vanmorgen ontvangen. Het zijn wel foto’s die ik destijds zelf heb gemaakt.”
tenzij de opdrachtgever die noodzaak uit zichzelf had moeten begrijpen”) een grondslag, zoals de rechtbank in randnummer 4.21 van het eerste tussenvonnis heeft overwogen.
- De tussen partijen gesloten overeenkomst wordt gedeeltelijk ontbonden (randnummer 4.7 eerste tussenvonnis),
- [gedaagde] moet Graphorn een schadevergoeding betalen van € 12.759,81, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding (randnummer 4.11 eerste tussenvonnis),
- [gedaagde] heeft het recht om betaling van het restant van de factuur van Graphorn van 5 april 2022 (€ 2.235,57) op te schorten. De vordering van Graphorn tot betaling van deze factuur wordt afgewezen (randnummer 4.15 eerste tussenvonnis en 2.6 van dit vonnis),
- [gedaagde] moet het restant van de factuur van Graphorn van 26 april 2022 (€ 5.799,41) betalen, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 12 mei 2022 (randnummer 4.18 eerste tussenvonnis),
- [gedaagde] moet van het restant van de factuur van Graphorn van 28 april 2022 een bedrag betalen van € 6.555,50. Over een bedrag van € 6.046,00 moet [gedaagde] de wettelijke handelsrente betalen vanaf 13 mei 2022 en over een bedrag van € 509,50 moet [gedaagde] de ‘gewone’ wettelijke rente betalen vanaf 13 mei 2022 (randnummer 4.24 en 4.25 eerste tussenvonnis en 2.10 van dit vonnis),
- [gedaagde] moet aan buitengerechtelijke kosten een bedrag betalen van € 875,00 (randnummer 2.13 van dit vonnis).