Op 9 april 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 2003 en woonachtig in België, die werd beschuldigd van medeplegen of medeplichtigheid aan een poging tot diefstal met geweld. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 29 september 2023, waarbij de verdachte werd beschuldigd van het vervoeren van medeverdachten naar de woning van het slachtoffer in Rotterdam, waar een gewelddadige inbraak zou hebben plaatsgevonden. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 18 maanden, maar de rechtbank oordeelde dat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat de verdachte op de hoogte was van de plannen van de medeverdachten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet wist van de opzet om een woningoverval te plegen, ondanks dat zij de auto bestuurde en betrokken was bij de situatie. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten, omdat er onvoldoende bewijs was voor zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde. Daarnaast werd de benadeelde partij, die schadevergoeding vorderde, niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte was opgelegd. De rechtbank besloot dat de benadeelde partij de kosten van de verdediging moest dragen, die op nihil werden begroot.