ECLI:NL:RBROT:2024:3472

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
10-601166-05 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel wegens gebrek aan beslag en incassomogelijkheden

Op 26 maart 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een veroordeelde die in Peru gedetineerd is. De vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, ingediend door de officier van justitie mr. C.J.A. van der Maas, betrof een bedrag van € 55.073.976,-. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde al geruime tijd in Peru vastzit en daar tot 2038 zal blijven. Hierdoor is er een gebrek aan beslag en incassomogelijkheden, aangezien al het vermogen van de veroordeelde in Peru aan de Peruaanse Staat is vervallen. De rechtbank concludeert dat er geen verwachting is dat de veroordeelde nieuw vermogen zal verwerven of ooit naar Nederland zal terugkeren, wat de kans op incasso van het ontnemingsbedrag verder verkleint. Gezien deze omstandigheden heeft de rechtbank de vordering tot ontneming afgewezen, waarbij de belangen van de veroordeelde in overweging zijn genomen. Het vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer voor strafzaken, met mr. J.L.M. Boek als voorzitter en mrs. P.C. Tuinenburg en J. van de Klashorst als rechters.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10-601166-05 (ontneming)
Datum uitspraak: 26 maart 2024
Verstek
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, naar aanleiding van de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie in de zaak tegen
[veroordeelde] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1966,
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
ten tijde van het onderzoek op de zitting gedetineerd in Peru,
niet gemachtigd raadsman mr. B.Th. Nooitgedagt, advocaat in Amsterdam.

1.Procedure

Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2024.

2.Voorafgaande veroordeling

Bij arrest van het gerechtshof Den Haag van 21 november 2014 (hierna: het arrest in de strafzaak) is [veroordeelde] (hierna: de veroordeelde) veroordeeld voor onder meer medeplegen van handelen in strijd met 2A van de Opiumwet gepleegd in de periode van 1 oktober 2005 t/m 12 november 2005 en medeplegen van handelen in strijd met 2A van de Opiumwet gepleegd op 1 september 2003, tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaar en 6 maanden. Dit arrest is onherroepelijk.

3.Vordering

De vordering van de officier van justitie mr. C.J.A. van der Maas - zoals deze na wijziging bij conclusie van eis is komen te luiden - strekt tot:
- het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) op een bedrag van € 55.073.976,- ;
- het opleggen aan de veroordeelde van de verplichting tot betaling aan de staat van dat bedrag ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel.
De vordering is gebaseerd op artikel 36e, tweede lid (oud) Sr. Er is sprake van voordeel verkregen door middel van of uit de baten van de strafbare feiten waarvoor de veroordeelde is veroordeeld.
Er is geen conclusie van antwoord genomen.

4.Beoordeling

Het openbaar ministerie heeft aangevoerd dat de veroordeelde al geruime tijd in Peru gedetineerd is en daar ook nog langdurig, namelijk tot 2038, vast zal blijven zitten. Er is gebrek aan beslag en incassomogelijkheden omdat al het vermogen van de veroordeelde in Peru al aan de Peruaanse Staat is komen te vervallen. Aanwas van nieuw vermogen ligt niet in de verwachting gelet op de langdurige detentie die de veroordeelde nog moet ondergaan. Het is ook niet de verwachting dat de veroordeelde ooit naar Nederland terug zal keren, omdat hier nog een onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf boven zijn hoofd hangt.
Het openbaar ministerie is van oordeel dat de ontnemingszaak kan worden beëindigd en verzoekt de vordering af te wijzen. De officier van justitie heeft voorafgaand aan de zitting contact gehad met de raadsman. De raadsman heeft haar laten weten dat hij geen contact meer heeft met de veroordeelde, maar wel ziet dat een dergelijke afdoening de veroordeelde niet in zijn belangen zou kunnen schaden.
Gelet op bovengenoemde door de officier van justitie genoemde omstandigheden zal de rechtbank van de vordering afwijzen.

11.Beslissing

De rechtbank:
wijst afde vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. P.C. Tuinenburg en J. van de Klashorst, rechters,
in tegenwoordigheid van M.J. Grootendorst, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.