ECLI:NL:RBROT:2024:3379

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
16 april 2024
Zaaknummer
FT EA 21-856
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens verzwegen fraudevorderingen

Op 3 april 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van een schuldenares. De schuldsaneringsregeling was eerder uitgesproken op 15 oktober 2021. De bewindvoerder heeft in september 2022 en augustus 2023 verzocht om de regeling tussentijds te beëindigen, omdat er nieuwe vorderingen aan het licht waren gekomen die niet eerder waren gemeld. Tijdens de zittingen werd duidelijk dat de schuldenares en haar echtgenoot betrokken waren bij frauduleuze vorderingen, waaronder een schuld aan Quander Consumer Finance en Hoist Finance. De rechtbank oordeelde dat de schuldenares niet aan haar verplichtingen had voldaan en dat de vorderingen niet te goeder trouw waren ontstaan. De rechtbank heeft de toepassing van de schuldsaneringsregeling beëindigd op grond van artikel 350, derde lid, onder c, d en f, van de Faillissementswet. Tevens is er een faillissement van rechtswege vastgesteld, en zijn er maatregelen getroffen voor de benoeming van een curator en rechter-commissaris. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en goede trouw in de schuldsaneringsprocedure.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
tussentijdse beëindiging
insolventienummer: C/10/21/252 R
uitspraakdatum: 3 april 2024
Bij vonnis van deze rechtbank van 15 oktober 2021 is de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van:
[schuldenares],
[adres]
[postcode] [woonplaats] ,
schuldenares,
bewindvoerder: mr. W.P. Groenendijk.

1.De procedure

De bewindvoerder heeft de rechter-commissaris op 20 september 2022 een eerste maal verzocht de schuldsaneringsregeling voor tussentijdse beëindiging voor te dragen. De rechter-commissaris heeft op 22 september 2022 met dit verzoek ingestemd.
Op 17 oktober 2022 is dit verzoek ter zitting behandeld. Op 14 november 2022 heeft de rechtbank beslist het verzoek tot tussentijdse beëindiging te weigeren. De schuldsaneringsregeling werd voort gezet.
Op 30 augustus 2023 heeft de bewindvoerder een tweede maal verzocht de schuldsaneringsregeling voor tussentijdse beëindiging voor te dragen. De rechter-commissaris heeft op 4 september 2023 met dit verzoek ingestemd.
Dit verzoek is op 19 oktober 2023 ter zitting behandeld. Ter zitting heeft de rechter besloten het verzoek tot tussentijdse beëindiging aan te houden, zodat schuldenares aanvullende stukken kon indienen.
De bewindvoerder heeft op 18 januari 2024 en 6 maart 2024 een laatste stand van zaken uitgebracht. Hierin gaf de bewindvoerder aan het verzoek tot tussentijdse beëindiging te handhaven.
Ter zitting van 21 maart 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • schuldenares;
  • de heer [persoon A] , echtgenoot op wie eveneens de schuldsaneringsregeling van toepassing is;
  • de heer C.P. van Jole, beschermingsbewindvoerder;
  • mevrouw [persoon B] , begeleidster van schuldenares, werkzaam bij de Nico Adriaans Stichting (hierna: begeleidster);
  • mr. W.P. Groenendijk, bewindvoerder.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De standpunten

Bewindvoerder
Aan de informatieverplichting is voldaan tot en met januari 2024. Betreft de afdrachtverplichting is er momenteel een achterstand van € 26,86. Daarnaast zou schuldenares een sollicitatievrijstelling krijgen van de gemeente Rotterdam, maar tot op heden heeft de bewindvoerder hierover geen documenten ontvangen. Ook is sprake van een nieuwe schuld aan Eneco Services van € 5.630,22. Er is geen verdere informatie ontvangen over het inlopen van deze schuld.
Bovendien zijn inmiddels feiten aan het licht gekomen die bij toelating onbekend waren.
Het gaat om twee vorderingen: een schuld aan Quander Consumer Finance (hierna: Quander) van € 12.239,19 en een schuld aan Hoist Finance (hierna: Hoist) van € 3.931,00. De bewindvoerder heeft een analyse gemaakt van de stukken over deze vorderingen en trekt de conclusie dat identiteitsfraude, zoals schuldenares betoogt, zeer onwaarschijnlijk is.
Schuldenares lijkt betrokken te zijn geweest bij het aangaan van een lening bij Quander van € 10.000,00. Dit bedrag werd kort na ontvangst grotendeels opgenomen, in de buurt van het woonadres van schuldenares. Daarnaast was er maar één bankpas, waardoor het waarschijnlijk is dat schuldenares het geld heeft gepind.
De echtgenoot van schuldenares lijkt betrokken te zijn bij de frauduleuze schuld aan Hoist. De echtgenoot (getrouwd in gemeenschap van goederen) is tegelijk met schuldenares toegelaten in de regeling en beiden zijn samen aansprakelijk voor de schulden. Het bedrag geleend van Hoist is vermoedelijk door de echtgenoot gebruikt voor de aanschaf van een scooter. Volgens de analyse van de bewindvoerder blijkt uit de stukken dat de echtgenoot de lening zelf is aangegaan en dat hijzelf een scooter heeft aangeschaft. De scooter is daarna ‘verdwenen’. De Bewindvoerder ziet ook in dit geval niets in de verklaring dat het om identiteitsfraude zou gaan, zoals de echtgenoot betoogt.
De bewindvoerder concludeert dat dit twee vorderingen zijn die niet te goeder trouw zijn ontstaan. Deze vorderingen zijn in 2018 ontstaan. Schuldenares en haar echtgenoot zijn op 15 oktober 2021 toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. De frauduleuze vorderingen vallen binnen de (toen geldende) vijf-jaarstermijn. Waren deze feiten wel bekend geweest, dan waren schuldenares en haar echtgenoot niet toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. De bewindvoerder stelt dat de regeling tussentijds beëindigd dient te worden.
Beschermingsbewindvoerder
De beschermingsbewindvoerder heeft ter zitting verklaard de conclusie van de bewindvoerder te delen dat schuldenares en haar echtgenoot frauduleuze vorderingen zijn aangegaan. Daarnaast geeft hij aan geen informatie te hebben gezien waaruit het tegendeel (identiteitsfraude) blijkt.
Begeleidster
Ter zitting heeft de begeleidster verklaard nog niet lang betrokken te zijn. Evenwel geeft zij aan dat ze weet dat er stressvolle periodes zijn geweest waarin schuldenares en haar echtgenoot moesten zien te overleven en dat daardoor soms verkeerde keuzes zijn gemaakt.
Schuldenares en haar echtgenoot
Schuldenares en echtgenoot hebben tijdens de zitting de aangifte voor de identiteitsfraude betreffende de vordering aan Hoist ingediend. De aangifte voor de identiteitsfraude betreffende de vordering aan Quander was kort voor de zitting aangeleverd bij de bewindvoerder. Schuldenares heeft verder niks verklaard ter zitting, dit komt ook wegens beperkte taalvaardigheid in het Nederlands en de afwezigheid van de (gebruikelijke) tolk. Ook de echtgenoot heeft weinig gezegd tijdens de zitting. De rechter heeft hen hier wel de kans toe geboden.

3.De beoordeling

De schuldsaneringsregeling biedt een schuldenaar in een problematische schuldensituatie de mogelijkheid om na drie jaar een schone lei te verkrijgen. Dit betekent in de voorliggende regeling dat een groot deel van de schuld van € 40.259,37 niet langer opeisbaar is. Tegenover dit perspectief staat een aantal niet lichtvaardig op te vatten verplichtingen. Zo dient de schuldenares gedurende de toepassing van de regeling onder meer de bewindvoerder gevraagd en ongevraagd te informeren, haar inkomen boven het vrij te laten bedrag af te dragen aan de boedelrekening en zich aantoonbaar tot het uiterste in te spannen om een fulltime dienstbetrekking te verkrijgen of aan te tonen waarom zij voor ontheffing in aanmerking komt. Hiernaast mogen tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling geen bovenmatige nieuwe schulden ontstaan. Van de schuldenares wordt een actieve houding verwacht bij het naleven van voornoemde verplichtingen.
De rechtbank oordeelt dat schuldenares niet aan de verplichtingen heeft voldaan om voldoende af te dragen en geen nieuwe schulden te maken, gezien de boedelachterstand van € 26,86 en een nieuwe schuld aan Eneco van € 5.630,22. Daarnaast heeft schuldenares bij de toelating informatie achtergehouden over de vorderingen aan Quander en Hoist. Na de toelating heeft het meer dan twee jaar geduurd voordat er openheid van zaken gegeven werd door schuldenares en haar echtgenoot. Nu deze informatie bekend is, zal de rechtbank dit opnieuw toetsen aan de goede trouw maatstaf.
Goede trouw-toets
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt slechts toegewezen als voldoende aannemelijk is dat verzoekster ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van haar schulden in de vijf jaar [1] voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest en dat zij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
De goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan een verzoekster dient te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechter rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de verzoekster kan worden verweten dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van verzoekster voor wat betreft haar inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door de schuldeisers juist te frustreren en dergelijke.
De rechtbank is van oordeel dat de vorderingen aan Quander en Hoist als niet te goeder trouw aangemerkt dienen te worden. Ten tijde van het verzoek tot toelating van de schuldsanering hebben schuldenares en haar echtgenoot deze vorderingen achtergehouden. Schuldenares en haar echtgenoot zijn in 2018 leningen aangegaan en hebben kort nadien deze inkomsten weggemaakt. Zij hebben niet verklaard waar deze inkomsten voor zijn gebruikt, in plaats daarvan beroepen zij zich op identiteitsfraude: Hun identiteiten zijn misbruikt om deze leningen aan te gaan. Daartoe hebben schuldenares en haar echtgenoot pas recent aangifte gedaan bij de politie. De rechtbank deelt echter de visie van de bewindvoerder dat het waarschijnlijker is dat schuldenares en echtgenoot betrokken zijn bij het aangaan van deze frauduleuze vorderingen. De rechtbank acht het aangaan van deze vorderingen verwijtbaar, omdat dit gedaan is met het doel deze vorderingen nooit terug te betalen. Als deze feiten bekend waren geweest ten tijde van de toelatingszitting, dan vielen deze in de vijfjaarstermijn en dan hadden die aan toelating tot de schuldsaneringsregeling in de weg gestaan.
De toepassing van de schuldsaneringsregeling zal daarom worden beëindigd op grond van artikel 350, derde lid, onder c, d en f, Faillissementswet (hierna: Fw).
De rechtbank zal het salaris van de bewindvoerder en de door deze gemaakte kosten vaststellen.
Faillissement
De rechtbank stelt vast dat er baten beschikbaar zijn om daaruit vorderingen geheel of gedeeltelijk te voldoen. Er is daarom, ingevolge artikel 350, vijfde lid, Fw, sprake van een faillissement van rechtswege zodra deze uitspraak in kracht van gewijsde gaat. De rechtbank zal een rechter-commissaris benoemen en een curator aanstellen. Er zal een postblokkade worden ingesteld.

4.De beslissing

De rechtbank:
- beëindigt de toepassing van de schuldsaneringsregeling;
- stelt het salaris van de bewindvoerder, één en ander inclusief onkosten en omzetbelasting, vast op het aanwezig actief tot een bedrag van maximaal € 1.916,91;
- benoemt in het faillissement van de schuldenares tot rechter-commissaris
mr. M. Aukema,
  • stelt aan tot curator:
  • geeft last aan de curator tot het openen van aan gefailleerde gerichte brieven en telegrammen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. de Jong, rechter, en in aanwezigheid van L.M. Heinis, griffier, in het openbaar uitgesproken op 3 april 2024. [2]

Voetnoten

1.Ten tijde van het toelatingsvonnis 15 oktober 2021 was deze termijn vijf jaar. Per 1 juli 2023 is dit gewijzigd naar drie jaar. Artikel 288 lid 1 sub b Faillissementswet.
2.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.