5.5.Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij op 26 december 2022 te Rotterdam
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door als bestuurder van een personenauto (VW Polo, kenteken [kentekennummer] ) en daarmee rijdende op de kruising de Groene Kruisweg met afrit 19 van rijksweg A15 en het Groene Kruisplein,
terwijl verdachte, onder invloed van alcohol was als bedoeld in artikel 8 eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994,
- de kruising van die de Groene Kruisweg en het Groene Kruisplein met een hoge snelheid, van tenminste 133 kilometer per uur, in ieder geval met een hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 80 kilometer per uur, is genaderd en
-in strijd met een voor zijn rijrichting geldend rood licht uitstralend verkeerslicht die kruising is opgereden en
- zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en waarover deze vrij was en- aldus rijdende niet (tijdig) heeft opgemerkt dat de bestuurder van een personenauto, genaamd [slachtoffer 1] , die kruising inmiddels (terwijl het verkeerslicht voor die bestuurder oranje licht uitstraalde) was opgereden en- die [slachtoffer 1] niet heeft laten voorgaan en- vervolgens met een snelheid van tenminste 133 kilometer per uur in botsing of aanrijding is gekomen met die personenauto van die [slachtoffer 1]
waardoor dat voertuig over de kop is geslagen, waardoor ander
en(genaamd [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] enf [slachtoffer 3] ) werden gedood;
2
hij op 26 december 2022 te Rotterdam,
als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, minimaal 1,53 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.