ECLI:NL:RBROT:2024:3359

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
16 april 2024
Zaaknummer
10.336128.22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor doodslag door dodelijk verkeersongeval met drie slachtoffers onder invloed van alcohol

Op 16 april 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 26 december 2022 een dodelijk verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, die onder invloed van alcohol was, reed met een hoge snelheid door rood licht en botste op een auto waarin een gezin zat. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij een dodelijk ongeval zou veroorzaken. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren voor drievoudige doodslag en het rijden onder invloed van alcohol. De rechtbank oordeelde dat het bloedonderzoek, dat was uitgevoerd ondanks een latere intrekking van toestemming door de verdachte, rechtmatig was. De verdachte had eerder toestemming gegeven en de intrekking was te laat. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat de verdachte geen eerdere veroordelingen had en dat hij een stabiel leven leidde voor het ongeval. De rechtbank weegt de ernst van de feiten zwaar, gezien de impact op de slachtoffers en hun nabestaanden, en concludeert dat de verdachte geen volledige verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10.336128.22
Datum uitspraak: 16 april 2024
Tegenspraak
Vonnisvan de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] [woonplaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] ,
raadsman mr. R. van Leusden, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 2 april 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officieren van justitie mrs. L. Verhoeven en J. Verschuren (hierna gezamenlijk te noemen de officier van justitie) hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair (drievoudige doodslag) en het onder 2 (rijden onder invloed) ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren met aftrek van voorarrest en ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 10 jaren.

4.Standpunt verdediging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde feit, van het subsidiair ten laste gelegde feit voor zover dat ziet op de verdenking van het onder invloed van alcohol besturen van een motorrijtuig, en het onder 2 ten laste gelegde feit. Bij een eventuele strafoplegging dient de rechtbank te betrekken dat er sprake is van medeschuld bij het slachtoffer en dat de verdachte door de Nederlandse overheid tijdens zijn detentie onmenselijk is behandeld.

5.Beoordeling

5.1.
De feiten
De verdachte heeft in de vroege ochtend van 26 december 2022 omstreeks 05.54 uur een verkeersongeval veroorzaakt waarbij hij met een te hoge snelheid vanaf de rijksweg A15 via afrit 19 het Groene Kruisplein naderde en bij het kruispunt door rood licht reed. Hij is met de voorzijde van zijn auto in botsing gekomen met de rechterflank van de auto met daarin [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , voor wie het verkeerslicht oranje licht uitstraalde. Zij zijn als gevolg van de enorme klap ter plaatse om het leven gekomen.
De verbalisanten, die direct na het ongeval ter plaatse kwamen en hulp aan de verdachte hebben verleend, hebben geconstateerd dat de verdachte naar alcohol rook. In de auto van de verdachte lag een lege alcoholfles en er hing een alcoholgeur. De medewerkers van de ambulance en een verpleegkundige van de spoedeisende hulp constateerden dat de verdachte onder invloed van alcohol was.
5.2.
Bloedonderzoek verdachte
In het ziekenhuis is er op 26 december 2022 om 08.08 uur, ruim twee uur na het ongeval, bij de verdachte bloed afgenomen voor toxicologisch onderzoek. De resultaten van dat onderzoek zijn in het dossier gevoegd.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen onderzoek als bedoeld in artikel 163, lid 4 en artikel 8 van de Wegenverkeerwet 1994 (hierna: WVW) heeft plaatsgevonden. De verdachte was voor een ieder duidelijk niet in staat om zijn wil te kunnen bepalen en toestemming te geven voor de bloedafname vanwege de ernstige verwondingen die hij kort ervoor had opgelopen. De bloedafname was daarmee disproportioneel en in strijd met het recht op lichamelijke integriteit van de verdachte. De verdediging heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat het bloedonderzoek niet als bewijsmiddel mag worden gebruikt, omdat de verdachte tijdens het eerste inhoudelijke politieverhoor kenbaar heeft gemaakt dat hij het bloedonderzoek weigerde, terwijl het onderzoek toch is uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek moeten daarom van het bewijs worden uitgesloten.
5.2.1.
Bloedafname: gang van zaken
De rechtbank ziet dit anders. De verdachte is tweemaal door de verbalisanten alsmede door een forensisch arts om zijn toestemming gevraagd. Daarop heeft hij alle keren instemmend geantwoord. De verdediging stelt dat de verdachte ook toen al geen toestemming heeft gegeven voor het bloedonderzoek, maar de rechtbank heeft geen aanleiding om aan de waarnemingen van de verbalisanten te twijfelen. De verbalisanten hebben geconstateerd dat de verdachte bij kennis en helder van geest was. Volgens de verbalisanten bleek dit uit de gesprekken die zij opvingen tussen de verdachte en de artsen en de verpleegkundigen. De verdachte werkte goed mee aan de onderzoeken en de medische handelingen die bij hem uitgevoerd werden. Ook volgde hij de aanwijzingen goed op. De voorliggende situatie verschilt dan ook van het door de raadsman in zijn pleidooi genoemde geval [1] , omdat de verbalisant in dat geval zelf al twijfel had of de verdachte wel besefte wat van hem werd verlangd.
De door de raadsman aangehaalde en door de politie in hetzelfde proces-verbaal geverbaliseerde uitingen van de verdachte die de raadsman ‘overduidelijk als wartaal’ heeft aangeduid, vormen dan ook, gelet op de stellige en gedetailleerde beschrijving in het proces-verbaal van het contact met de verdachte, onvoldoende grond voor twijfel aan de conclusie dat de verdachte door zijn gezondheidssituatie in staat was om bewust toestemming te geven voor het afnemen van bloed door de forensisch arts ten behoeve van het bloedonderzoek. De bloedafname heeft binnen afzienbare tijd na het ongeval plaatsgevonden. Dat de politie en de forensisch arts voortvarend te werk zijn gegaan, is logisch en gepast gelet op de feiten en omstandigheden die op dat moment bekend waren. Het is immers van groot belang dat de bloedafname zo snel mogelijk plaatsvindt voor een zo betrouwbaar mogelijke uitkomst van het toxicologisch onderzoek.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat het bloedonderzoek niet disproportioneel was, de verdachte toestemming heeft gegeven voor het bloedonderzoek, en er niet getwijfeld hoefde te worden aan de toestemmende woorden van de verdachte.
5.2.2.
Bloedonderzoek: toestemming?
Het onderzoek naar het alcoholgehalte in adem en bloed als bedoeld in artikel 8, tweede lid, WVW is naar vaste jurisprudentie omgeven met strikte waarborgen. De verdachte mag een bloedonderzoek weigeren. Dat heeft de verdachte in eerste instantie niet gedaan. Integendeel; hij zei dat hij overal medewerking aan wilde verlenen. Een dag later was dat kennelijk niet meer zo en zei hij op vragen van de politie ondubbelzinnig dat hij weigerde mee te werken aan het bloedonderzoek.
De omstandigheden van dit geval maken dat de rechtbank aan de latere verklaring van de verdachte bij het politieverhoor van 27 december 2022 tot weigering van toestemming voor het bloedonderzoek geen doorslaggevende betekenis toekent. Op grond van de hiervoor beschreven gang van zaken rond de afname van het bloed beschouwt de rechtbank deze weigering als in feite een intrekking van zijn eerdere toestemming. Het bloedonderzoek in dit geval werd nodig bevonden omdat er sprake was van sterke aanwijzingen dat de verdachte onder invloed was van alcohol en onder invloed daarvan een ongeval had veroorzaakt met drie dodelijke slachtoffers. De verdachte heeft zijn toestemming ingetrokken, toen zijn bloed al was afgenomen en de gestelde inbreuk op zijn lichamelijke integriteit die daarmee gepaard gaat na de eerder verleende toestemming al had plaatsgevonden. Het zou onwenselijk zijn als een verdachte onder de hiervoor beschreven omstandigheden op deze manier het onderzoek naar zijn alcoholgebruik zou kunnen frustreren door een dag later alsnog te beslissen over het voor bewijs mogen gebruiken van rechtmatig verkregen materiaal. Daarvoor zijn de wettelijke waarborgen niet bedoeld.
Onder de beschreven omstandigheden is de terugtred van de verdachte te laat. Dat betekent dat in dit geval wel sprake is van een bloedonderzoek zoals bedoeld in artikel 163 lid 4 WVW en de resultaten daarvan mogen worden gebruikt.
5.2.3.
Herberekening alcoholgehalte door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI)
Uit het voornoemde bloedonderzoek is gebleken dat het alcoholgehalte in het bloed van de verdachte 1,53 milligram (hierna: mg) alcohol per milliliter (hierna: ml) bedroeg. Vervolgens heeft er een herberekening plaatsgevonden door het NFI, waarbij gekeken is naar de invloed van het tijdsverloop tussen het moment van het ongeval en het moment van de bloedafname om het alcoholpromillage ten tijde van het ongeval preciezer vast te stellen. Uit de herberekening van het alcoholpromillage door het NFI blijkt het bloedalcoholgehalte van de verdachte ten tijde van het voorval 1,73 mg/ml tot 2,03 mg/ml bedroeg.
De verdediging heeft bepleit dat de herberekening door het NFI onbetrouwbaar is, omdat het alcoholpromillage niet exact kon worden vastgesteld in verband met de infuusvloeistof die aan de verdachte na het ongeval en voor de bloedafname is toegediend, waardoor het bloed is verdund. Daarom dient er uit te worden gegaan van het oorspronkelijke alcoholpromillage van 1,53 mg/ml, aldus de verdediging.
De rechtbank volgt deze stelling niet. Niet valt in te zien waarom er volgens de verdediging wel kan worden uitgegaan van de oorspronkelijke berekening en niet van de herberekening door het NFI. Voor beide berekeningen geldt immers dat er geen rekening is gehouden met de aan de verdachte gegeven infuusvloeistof. De stelling dat de medische ingreep effect heeft gehad op het gemeten alcoholgehalte en daarom niet kan worden gebruikt, is niet onderbouwd. Zelfs als dit het geval zou zijn, zou dit er slechts toe leiden dat het toedienen van de infuusvloeistof het bloed van de verdachte heeft verdund en de uitslag van het bloedonderzoek lager uitvalt dan de werkelijke waarde, hetgeen ook door de forensisch arts is verklaard, zodat eventuele onnauwkeurigheid bij de vaststelling, zoals de verdediging heeft gesteld, niet in zijn nadeel is. Dit heeft de verdediging op de zitting ook niet weersproken. De rechtbank wijst het voorwaardelijk verzoek van de verdediging om aanvullend onderzoek te gelasten waarbij ook de invloed van de toegediende infuusvloeistof bij de herberekening wordt betrokken, af. Een dergelijk onderzoek zal immers niet tot een ander inzicht leiden.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden hoe het handelen van de verdachte juridisch gekwalificeerd moet worden en te bepalen welk strafbaar feit de verdachte heeft gepleegd.
5.3.
Doodslag
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan die kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
De rechtbank heeft uit de verklaringen van de verdachte geen beeld kunnen krijgen van wat er in hem is omgegaan ten tijde van de hem verweten gedragingen. De verdachte heeft verklaard dat hij zich niks meer kan herinneren van de autorit, het ongeluk, hoe hij de uren daarvoor heeft doorgebracht en of, en zo ja wanneer hij alcohol heeft gedronken. Het is niet bekend geworden waar hij vandaan kwam, waar hij naar toe ging en of hij de door hem afgelegde route vaker heeft gereden. De verdachte heeft er desgevraagd ter zitting – anders dan verwacht mocht worden – ook geen overtuigende blijk van gegeven dat de omstandigheden waaronder hij in zijn auto is gaan zitten, alsmede de toedracht en het ontstaan van zijn rijgedrag onder invloed van alcohol, hem hebben bezig gehouden. Hij heeft niet met familieleden erover gesproken waar vandaan hij die avond was vertrokken en ook niet met zijn vriendin, die heeft verklaard dat de verdachte voor het ongeval bij haar was. Er zijn geen getuigenverklaringen op basis waarvan de rechtbank kan vaststellen wat er in de verdachte is omgegaan. De rechtbank moet de vraag of er sprake is van voorwaardelijk opzet daarom beantwoorden op basis van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedragingen van de verdachte en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard. In dat kader stelt de rechtbank het volgende vast.
De verdachte is op 26 december 2022 in de vroege ochtend onder invloed van alcohol in de auto gestapt en de snelweg op gereden. Het alcoholpromillage bedroeg 1,73 mg/ml tot 2,03 mg/ml. Het is een feit van algemene bekendheid dat door het gebruik van alcohol het reactievermogen afneemt, de waarneming slechter wordt en het moeilijker wordt om veilig en kundig te kunnen rijden, waardoor het risico op een ongeval toeneemt.
Het ongeval is gebeurd op het Groene Kruisplein. Dit is een groot en druk verkeerskruispunt waar de stedelijke uitvalsweg en de op- en afritten van de snelweg A15 samenkomen. Er geldt een maximale toegestane snelheid van 80 km/u. Het kruispunt kenmerkt zich door viaducten die maken dat het zicht op kruisende auto’s beperkt is. De verkeerslichten op het kruispunt zijn daardoor cruciaal om het verkeer veilig te laten doorstromen. In een drukke stad als Rotterdam geldt dat hier ook ’s nachts en in de vroege ochtend verkeer te verwachten was.
Uit de telefoongegevens van de verdachte is gebleken dat hij op enig moment met een snelheid van 174 kilometer per uur over de snelweg A15 heeft gereden. Kort na deze gemeten snelheid, nam de verdachte de afslag bij afrit 19. De verdachte bleef op deze afrit met een hoge snelheid doorrijden.
Volgens de loggegevens van het Nationaal Dataportaal Wegverkeerd (NDW) reed de verdachte op circa 580 meter voor de plek van het ongeval met een naderingssnelheid van tussen de 171 en 178 km/u en was de gemiddelde naderingssnelheid (met een berekende kans van 99%) in de circa 90 meter voor de botsing tussen de 150 en 181 km/u. Ook uitgaande van de laagste snelheden binnen deze bandbreedtes, heeft de verdachte de geldende maximum snelheid in grove mate overschreden.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat de verdachte de verkeersregels in ernstige mate heeft overtreden. Hij is onder invloed van een forse hoeveelheid alcohol met een zeer hoge snelheid door rood gereden, op een kruispunt met beperkt zicht op mogelijk kruisend verkeer en waar op ieder moment van de dag andere verkeersdeelnemers zijn te verwachten. Dit verkeerslicht stond al minutenlang op rood. Er zijn geen feiten en omstandigheden gebleken waaruit de rechtbank kan afleiden dat de verdachte heeft geprobeerd het ongeval te voorkomen. Op het wegdek zijn geen remsporen aangetroffen.
De rechtbank concludeert dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij een dodelijk ongeval zou veroorzaken en heeft, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van zijn handelen, deze kans ook bewust aanvaard. De verdachte is bij het ongeluk ernstig gewond geraakt. De hiervoor beschreven feiten en omstandigheden laten geen andere conclusie toe dan dat de verdachte de kans dat hij zelf het leven zou verliezen hierbij eveneens op de koop toe heeft genomen. De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van de drie slachtoffers.
5.4.
Conclusie
De rechtbank acht de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
5.5.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij op 26 december 2022 te Rotterdam
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door als bestuurder van een personenauto (VW Polo, kenteken [kentekennummer] ) en daarmee rijdende op de kruising de Groene Kruisweg met afrit 19 van rijksweg A15 en het Groene Kruisplein,
terwijl verdachte, onder invloed van alcohol was als bedoeld in artikel 8 eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994,
- de kruising van die de Groene Kruisweg en het Groene Kruisplein met een hoge snelheid, van tenminste 133 kilometer per uur, in ieder geval met een hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 80 kilometer per uur, is genaderd en
-in strijd met een voor zijn rijrichting geldend rood licht uitstralend verkeerslicht die kruising is opgereden en
- zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en waarover deze vrij was en- aldus rijdende niet (tijdig) heeft opgemerkt dat de bestuurder van een personenauto, genaamd [slachtoffer 1] , die kruising inmiddels (terwijl het verkeerslicht voor die bestuurder oranje licht uitstraalde) was opgereden en- die [slachtoffer 1] niet heeft laten voorgaan en- vervolgens met een snelheid van tenminste 133 kilometer per uur in botsing of aanrijding is gekomen met die personenauto van die [slachtoffer 1]
waardoor dat voertuig over de kop is geslagen, waardoor ander
en(genaamd [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] enf [slachtoffer 3] ) werden gedood;
2
hij op 26 december 2022 te Rotterdam,
als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, minimaal 1,53 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
de
eendaadse samenloopvan

1.doodslag, meermalen gepleegd

en
2. overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994 (tenminste 1,53 milligram/milliliter).
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drievoudige doodslag in het verkeer en het rijden onder invloed van alcohol. Hij is na het drinken van een forse hoeveelheid alcohol in zijn auto gestapt, met een enorme snelheid door een rood uitstralend verkeerslicht gereden en heeft een andere auto van opzij geramd. In deze auto zat een nietsvermoedend jong gezin, de 36-jarige [slachtoffer 1] , de 35-jarige [slachtoffer 2] en hun dochtertje [slachtoffer 3] van 7 jaar. Zij maakten, door de enorme klap, de snelheid waarmee en de richting van waaruit de auto van de verdachte hun auto naderde, geen schijn van kans het ongeval te overleven.
De verdachte heeft met zijn handelen een groot verdriet en onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden. Dit blijkt uit de indringende verklaringen die de nabestaanden op de zitting hebben voorgelezen. Voor hen blijft de vraag bestaan waarom dit ongeval heeft plaatsgevonden. De verdachte heeft hierover op geen enkele wijze duidelijkheid gegeven. Op de zitting was duidelijk merkbaar dat de nabestaanden dit als zeer kwetsend en pijnlijk hebben ervaren.
De aanrijding heeft ook op veel anderen een diepe indruk gemaakt. De rechtbank denkt daarbij in het bijzonder aan de getuigen van het ongeluk, de verbalisanten en de andere hulpdiensten, die als eersten bij de slachtoffers aanwezig waren en geconfronteerd werden met de ernstige verwondingen van de slachtoffers. Het ongeval heeft ook veel losgemaakt in de maatschappij. Dat blijkt uit de grote (media)belangstelling voor deze zaak. In zijn algemeenheid kan gezegd worden dat zeer gevaarlijk en onverantwoord rijgedrag gevoelens van onveiligheid bij andere verkeersdeelnemers oproept en woede in de maatschappij veroorzaakt, zeker als daardoor een ongeval met dodelijke afloop wordt veroorzaakt.
De verdachte heeft gezegd spijt te hebben van het ongeval, maar bij de rechtbank is de indruk ontstaan dat de verdachte geen volledige openheid geeft over zijn alcoholgebruik die nacht en over hoe hij de uren voorafgaand aan het ongeval heeft doorgebracht. Hoewel hij aangeeft zich niks meer te kunnen herinneren, heeft hij ook niet geprobeerd om zijn gangen na te gaan. Daarmee heeft hij geen daadwerkelijke verantwoordelijkheid voor zijn handelen willen nemen en geen blijk gegeven van het doorleven van de gevolgen van zijn eigen handelen op de levens van anderen.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
8.3.1.
Justitiële documentatie
De rechtbank heeft gelet op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
24 januari 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
8.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft op 28 september 2023 een rapport over de verdachte opgemaakt. Kort gezegd ziet de reclassering geen aanknopingspunten voor interventies. De verdachte heeft geen eerdere justitiecontacten, is HBO+ geschoold, had een goede baan en een koopwoning. Ook heeft hij een steunend sociaal netwerk.
Er zijn geen aanwijzingen voor psychosociale problemen. De verdachte ontkent dat er sprake is van middelenproblematiek. De verdachte is volgens de reclassering voldoende zelfredzaam om de eventuele problemen die (zijn) ontstaan als gevolg van de deze zaak zelf aan te pakken. Als de verdachte wordt veroordeeld tot een lange gevangenisstraf kan hij tijdens zijn detentie ondersteuning krijgen vanuit een re-integratietraject.
Gelet op het voorgaande adviseert de reclassering om bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
8.4.
Strafmaatverweren
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte door een onmenselijke behandeling tijdens zijn detentie, waarbij hem medische zorg zou zijn onthouden, zodanig heeft geleden dat sprake is van schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De raadsman heeft beschreven hoe hij bij de directie van de Penitentiaire Inrichting herhaaldelijk aandacht heeft gevraagd voor de moeilijke gezondheidssituatie van zijn cliënt en aangegeven dat er nog klachtenprocedures bij de Commissie van Toezicht en de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming lopen. Uit dat laatste concludeert de rechtbank dat de feiten en omstandigheden nog niet zijn vastgesteld, zodat het verloop van de detentieperiode in deze strafzaak niet tot strafvermindering kan leiden.
De verdediging heeft verder bepleit dat er sprake is van medeschuld van het slachtoffer, omdat de bestuurder mogelijk de maximumsnelheid heeft overschreden, hij geen gordel droeg en hij door oranje reed. De rechtbank verwerpt dit verweer.
Er bestaat geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat het slachtoffer teveel gedronken zou hebben. De rechtbank wijst het voorwaardelijk verzoek van de verdediging om alsnog het bloed van het slachtoffer te laten onderzoeken daarom af. Als er voor het overige al sprake zou zijn van verkeersovertredingen aan de kant van het slachtoffer, dan staan deze in geen enkele verhouding tot het levensbedreigende rijgedrag van de verdachte.
8.5.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de aard en de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een lange duur. De door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf is met name gericht op vergelding (leedtoevoeging), waar maatschappelijk het zwaartepunt vaak ligt. De rechtbank ziet aanleiding om van deze eis af te wijken.
De rechtbank neemt bij het bepalen van de straf in aanmerking dat er sprake is van doodslag in het kader van handelingen in het verkeer. Aan het verkeer neemt iedereen deel. Los van de genoemde tragische gevolgen zijn deze handelingen doorgaans van een andere orde dan bij een doodslag door geweldhandelingen.
De rechtbank heeft ook gelet op de leeftijd van de verdachte, zijn blanco strafblad en de ingrijpende, hoogst waarschijnlijk blijvende medische en maatschappelijke gevolgen die het ongeval ook op het aanvankelijk stabiele leven van de verdachte hebben gehad.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van lange duur passend en geboden. Het komt de rechtbank niet zinvol voor om na deze gevangenisstraf ook nog een ontzegging van de rijbevoegdheid vanuit preventief oogpunt op te leggen, waarbij de rechtbank opmerkt dat uit de justitiële documentatie van de verdachte niet blijkt dat hij zich eerder aan buitensporig verkeersgedrag schuldig heeft gemaakt.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidsstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 55 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 8 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van acht (8) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Bade, voorzitter,
en mrs. J. van de Klashorst en D.G.J. Roset, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Hessing, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 26 december 2022 te Rotterdam
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door als bestuurder van een personenauto (VW Polo, kenteken [kentekennummer] ) en daarmee rijdende op de kruising de Groene Kruisweg met afrit 19 van rijksweg A15 en/of het Groene Kruisplein,
terwijl verdachte, onder invloed van alcohol was als bedoeld in artikel 8 eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994,
- de kruising van die de Groene Kruisweg en/of het Groene Kruisplein met een hoge snelheid, van tenminste 133 kilometer per uur, in ieder geval met een hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 80 kilometer per uur, is genaderd en/of
-in strijd met een voor zijn rijrichting geldend rood licht uitstralend verkeerslicht die kruising is opgereden en/of
- zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
- ( aldus rijdende) niet (tijdig) heeft opgemerkt dat de bestuurder van een personenauto, genaamd [slachtoffer 1] , die kruising inmiddels (terwijl het verkeerslicht voor die bestuurder oranje licht uitstraalde) was opgereden en/of
- die [slachtoffer 1] niet heeft laten voorgaan en/of
- ( vervolgens) met een snelheid van tenminste 133 kilometer per uur in botsing of aanrijding is gekomen met die personenauto van die [slachtoffer 1]
waardoor dat voertuig over de kop is geslagen, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3]
) werden gedood;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij op of omstreeks 26 december 2022 te Rotterdam
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto Volkswagen Polo, kenteken [kentekennummer] ), daarmede rijdende over de weg, de kruising de Groene Kruisweg met afrit 19 van rijksweg A15 en/of het Groene Kruisplein, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
terwijl verdachte, onder invloed van alcohol was als bedoeld in artikel 8 eerste lid
van de Wegenverkeerswet 1994,
- de kruising van die de Groene Kruisweg en/of het Groene Kruisplein met een hoge snelheid, van tenminste 133 kilometer per uur, in ieder geval met een hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 80 kilometer per uur, is genaderd en/of
- in strijd met een voor zijn rijrichting geldend rood licht uitstralend verkeerslicht die kruising is opgereden en/of
- zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
- ( aldus rijdende) niet (tijdig) heeft opgemerkt dat de bestuurder van een personenauto, genaamd [slachtoffer 1] , die kruising inmiddels (terwijl het verkeerslicht voor die bestuurder oranje licht uitstraalde) was opgereden en/of
- die [slachtoffer 1] niet heeft laten voorgaan en/of
- ( vervolgens) met een snelheid van tenminste 133 kilometer per uur in botsing of aanrijding is gekomen met die personenauto van die [slachtoffer 1] ,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] ) werden gedood;
2
hij op of omstreeks 26 december 2022 te Rotterdam,
als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, minimaal 1,53 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn.

Voetnoten

1.HR 16 september 1985, ECLI:NL:PHR:1985:AC8995, pleitnotities mr. Van Leusden, pt. 35.