ECLI:NL:RBROT:2024:3337

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
16 april 2024
Zaaknummer
C/10/607487 / FA RK 20-8694
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van voorlopige alimentatie en omgangsregeling in een familierechtelijke procedure

In deze beschikking van 2 april 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam zich gebogen over een zaak betreffende het ouderlijk gezag, de regeling van de zorg- en opvoedingstaken, en de onderhoudsbijdrage tussen een vrouw en een man, ouders van een minderjarige. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man, die eerder verzocht had om gezamenlijk gezag, dit verzoek heeft ingetrokken, maar de rechtbank heeft besloten het verzoek inhoudelijk te beoordelen. De rechtbank oordeelt dat het in het belang van de minderjarige is dat de man in zijn leven blijft, maar dat gezamenlijk gezag niet noodzakelijk is.

De rechtbank heeft ook de omgangsregeling tussen de man en de minderjarige beoordeeld. Partijen hebben afgesproken dat de omgang in onderling overleg zal plaatsvinden, maar de rechtbank heeft opgemerkt dat de minderjarige kindeigenproblematiek heeft, wat betekent dat regelmaat en structuur belangrijk zijn. De rechtbank heeft de voorlopige alimentatie vastgesteld op € 166,- per maand, rekening houdend met de zorgkorting van 5% in plaats van 15%, gezien de huidige omgangsregeling. De rechtbank heeft bepaald dat de man deze bijdrage per heden moet betalen.

De beslissing van de rechtbank is uitvoerbaar bij voorraad en elke partij draagt zijn eigen proceskosten. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en er staat hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
zaaknummer / rekestnummer: C/10/607487 / FA RK 20-8694
Beschikking van 2 april 2024 betreffende het ouderlijk gezag, de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken dan wel de regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht en de onderhoudsbijdrage
in de zaak van:
[naam 1], de vrouw,
wonende te [woonplaats 1]
advocaat mr. G.E. van der Pols te Rotterdam,
t e g e n
[naam 2], de man,
wonende te [woonplaats 2] .
ouders van de minderjarige:
[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] .

1.De verdere procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de beschikking van 15 november 2021;
  • het verslag van Horizon van 14 maart 2023;
  • het bericht met bijlagen van de vrouw van 21 maart 2023;
  • het bericht van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) van 21 april 2023;
  • het bericht van de man van 21 november 2023;
  • het bericht met bijlage van de vrouw van 10 januari 2024;
  • het bericht van de vrouw met bijlagen van 14 februari 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op
27 februari 2024. Daarbij zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de man;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [naam 3] .

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij beschikking van 15 november 2021 heeft de rechtbank bepaalt dat de regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht tussen de man en de minderjarige voorlopig als volgt zal zijn:
  • één weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag uit school/BSO tot zondag 18:00 uur. De man zal de minderjarige op vrijdag ophalen en op zondag terugbrengen bij de vrouw. Als de minderjarige op zondag sportactiviteiten heeft, dan zal de man hem begeleiden naar die sportactiviteiten;
  • de helft van de vakanties en feestdagen.
Daarnaast is bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van 9 november 2020, als voorlopige bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, voor de
toekomstige termijnen steeds bij vooruitbetaling zal voldoen € 95,- per maand.
Verder is vastgesteld dat partijen bij proces-verbaal zijn verwezen naar het hulpverleningstraject ouderschapsbemiddeling.
De behandeling van de zaak ten aanzien van het gezag, de zorgregeling/omgangsregeling en de definitieve kinderbijdrage is aangehouden tot 1 augustus 2022 pro forma. De rechtbank verwijst naar en neemt over wat ten aanzien van die onderwerpen is opgenomen in die
beschikking.
2.2.
Gezag
2.2.1.
De man heeft de rechtbank op 21 november 2023 schriftelijk bericht dat hij af wil zien van zijn verzoek te bepalen dat hij samen met de vrouw wordt belast met het gezag over de minderjarige. De man heeft dit tijdens de mondelinge behandeling bevestigd.
Omdat de man niet meer wordt vertegenwoordigd door een advocaat is met het bericht van de man en zijn mondelinge bevestiging het verzoek van de man formeel niet ingetrokken. De rechtbank zal het verzoek daarom inhoudelijk beoordelen.
2.2.2.
Op grond van artikel 1:253c lid 1 BW kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Als de andere ouder met het gezamenlijk gezag niet instemt, wordt een dergelijk verzoek op grond van het tweede lid van genoemd wetsartikel slechts afgewezen als (a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of (b) afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
2.2.3.
Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening. Zij moeten hiervoor belangrijke beslissingen over hun kinderen samen kunnen nemen of in ieder geval in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen. Het kind mag in beginsel niet klem of verloren raken tussen de ouders als de ouders dat niet kunnen. Het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders brengt niet zonder meer met zich dat er geen gezamenlijk gezag kan worden toegekend.
2.2.4.
De rechtbank is van oordeel dat het anderszins in het belang van de minderjarige noodzakelijk is dat het verzoek van de man wordt afgewezen. De rechtbank volgt hierbij het advies van de raad tijdens de mondelinge behandeling. Het is voor de minderjarige van groot belang dat de man in het leven van de minderjarige is. Als het gaat om belangrijke beslissingen betrekt de vrouw de man hierbij. De man krijgt hierdoor alles mee wat er in het leven van de minderjarige gebeurt. Onder die omstandigheden is gezamenlijk gezag geen noodzaak. De rechtbank is met de raad van oordeel dat het, onder de gegeven omstandigheden, voor de minderjarige veel belangrijker is dat de man daadwerkelijk in het leven van de minderjarige is en contact met hem heeft. De man heeft verklaard dat hij mentaal niet in staat is een grotere rol in de opvoeding en verzorging van de minderjarige te vervullen dan hij op dit moment doet. De rechtbank acht het van belang dat de man daarop focust en niet op het formeel uitoefenen van gezamenlijk gezag.
2.3.
Omgangsregeling
2.3.1.
Partijen zijn overeengekomen dat, in afwijking van de eerder vastgestelde regeling, de omgang tussen de man en de minderjarige in onderling overleg tussen partijen zal plaatsvinden. De rechtbank zal deze wijziging opnemen in de beschikking. Feitelijk ziet de man de minderjarige af en toe als het hem uitkomt met werk.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de minderjarige kindeigenproblematiek heeft in de vorm van ADHD en mogelijk autisme. Dit maakt dat hij gebaat is bij regelmaat en structuur, ook als het gaat om contact met zijn vader. In die zin houdt de tussen partijen overeengekomen omgangsregeling een risico in voor de minderjarige. De rechtbank gaat ervan uit dat partijen zich hiervan bewust zijn en dat zij hier op verantwoorde wijze naar zullen handelen.
2.4.
Onderhoudsbijdrage
2.4.1.
Bij beschikking van 15 november 2021 is de omgangsregeling aangehouden in afwachting van de ouderschapsbemiddeling. Bepaald is dat de man met ingang van 9 november 2020 aan de vrouw een voorlopige bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding dient te betalen van € 95,- per maand. Overwogen is:

Gezien de nu vast te stellen voorlopige omgangsregeling gaat de rechtbank er vanuit dat de man gemiddeld minder dan twee dagen per week de zorg heeft voor de minderjarige. Hierbij hoort een zorgkorting van 15%. Zoals tijdens de mondelinge behandeling besproken, zal bij een definitieve vaststelling van de omgangs- dan wel zorgregeling, de zorgkorting zo nodig worden aangepast aan de frequentie van die regeling.
De vrouw stelt dat de omgang tussen de man en de minderjarige sinds de beschikking van 15 november 2021 minimaal heeft plaatsgevonden en dat dit gezien de overeengekomen omgangsregeling tussen partijen (voorlopig) ook zo blijft. De vrouw stelt zich op het standpunt dat in de beschikking van 15 november 2021 een voorlopige kinderbijdrage is vastgesteld en dat er nu een ex nunc beoordeling dient plaats te vinden.
2.4.2.
De rechtbank volgt de vrouw hierin niet en verwijst naar een uitspraak van het hof in Den Bosch (Gerechtshof Den Bosch, 21 mei 2015 ECLI:NL:GHSHE:2015:1835). Daarin heeft het hof geoordeeld:

Wanneer de rechter aan wie wijziging [of vaststelling
] van een kinderbijdrage is gevraagd daartoe een bedrag bepaalt met de toevoeging dat dit ‘voorlopig’ geschiedt en voorts de zaak aanhoudt tot een in zijn beschikking vermelde volgende terechtzitting, moet die beschikking, tenzij er aanwijzingen zijn voor een afwijkende uitleg, in die zin als voorlopig worden opgevat dat de rechter na heropening van het onderzoek vrij is om op grond van hem dan blijkende omstandigheden voor die onderhoudskosten zowel voor de toekomst als voor de periode vóór die heropening een ander bedrag vast te stellen.’
2.4.3.
In deze zaak is er reden voor een afwijkende uitleg omdat de toevoeging ‘voorlopig’ ziet op de situatie dat er nog geen definitieve omgangs- of zorgregeling is vastgesteld. In tijd gezien is de voorlopige alimentatie bindend en definitief vastgesteld voor de situatie dat de voorlopige omgangsregeling is vastgesteld. Omdat de rechtbank in deze beschikking een beslissing neemt over de definitieve omgangsregeling, dient de rechtbank alleen te beoordelen of, voor de toekomst waarin die definitieve omgangsregeling zal gelden, een ander zorgkortingspercentage in acht moet worden genomen.
In de eerdere beschikking is een zorgkortingspercentage van 15% opgenomen omdat de man gemiddeld minder dan twee dagen per week de zorg heeft voor de minderjarige. De man heeft aangegeven dat hij de minderjarige op dit moment af en toe ziet als het hem uitkomt met werk. Volgens de vrouw is dat vaak op zondag, soms om de week.
Partijen zijn een definitieve omgangsregeling overeengekomen waarbij omgang in onderling overleg zal plaatsvinden en waarbij de man aangeeft mentaal geen ruimte te hebben om de omgang zoals die plaatsvindt te verruimen. Gezien deze omstandigheid acht de rechtbank het redelijk dat de man aanspraak kan maken op een zorgkorting van 5% in plaats van 15%.
2.4.4.
De rechtbank verwijst naar punt 3.2.6. van de beschikking van 15 november 2021 waarin is opgenomen dat tussen partijen niet in geschil is dat de behoefte van de minderjarige geïndexeerd naar 2020 € 480,- per maand bedraagt. Geïndexeerd naar 2024 bedraagt de behoefte € 527,- per maand.
2.4.5.
De rechtbank verwijst naar punt 3.2.27. van de beschikking van 15 november 2021, waarbij het aandeel van de man in de behoefte van de minderjarige na berekening van dit aandeel met de tarieven 2020-2 € 166,99 per maand bedraagt. Geïndexeerd naar 2024 bedraagt het aandeel van de man € 192,47 per maand.
2.4.6.
Omdat de behoefte van de minderjarige € 527,- per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 26,- per maand.
2.4.7.
Omdat de gezamenlijk draagkracht van partijen, ook zonder indexering van het aandeel van de vrouw, hoger is dan de behoefte van de minderjarige, wordt het eerder berekende aandeel van de man verminderd met dit bedrag, zodat de man als kinderbijdrage aan de vrouw moet betalen € 166,- per maand.
Conclusie
3.2.31.
Gezien het voorgaande is een door de man te betalen bijdrage in de kosten van
verzorging en opvoeding van de minderjarige van € 166,- per maand in overeenstemming met de wettelijke maatstaven.
De ingangsdatum
2.4.8.
De definitieve omgangsregeling wordt per heden (datum beschikking) opgenomen, zodat de definitieve kinderbijdrage ook per heden wordt vastgesteld.
2.5.
Proceskosten
2.5.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
neemt op de onderlinge regeling die partijen over de omgangsregeling hebben getroffen, inhoudend dat partijen de omgangsregeling in onderling overleg nader zullen bepalen;
3.2.
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van heden als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, voor de toekomstige termijnen steeds bij vooruitbetaling zal voldoen € 166,- per maand;
3.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.L. Raphael, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier M. Wijk op 2 april 2024.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.