ECLI:NL:RBROT:2024:3334

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
16 april 2024
Zaaknummer
C/10/643145 / FA RK 22-5706
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ouderlijk gezag en zorgregeling in echtscheidingsprocedure met minderjarigen

In deze beschikking van 2 april 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam zich gebogen over de verzoeken van de man en de vrouw in het kader van hun echtscheiding en de zorg voor hun minderjarige kinderen. De man verzocht om het gezag over de minderjarigen na de echtscheiding alleen aan hem toe te kennen, terwijl de vrouw een wijziging van de zorgregeling en de hoofdverblijfplaats van de kinderen verzocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat het gezamenlijk gezag niet in het belang van de minderjarigen is en heeft het verzoek van de man om eenhoofdig gezag afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de onderlinge verstandhouding tussen de ouders ernstig verstoord is en dat de minderjarigen klem dreigen te raken tussen de ouders.

Wat betreft de zorgregeling heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw om de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken aan te passen, toegewezen. De minderjarigen zullen van maandag na school tot donderdag voor school bij de vrouw verblijven, terwijl de man hen op donderdag naar school brengt. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het te vroeg is voor een weekendregeling of een verdeling van vakanties en feestdagen, en dat de huidige regeling eerst moet worden uitgebreid om het vertrouwen tussen de ouders te herstellen.

De rechtbank heeft ook het verzoek van de man om de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij hem te laten, toegewezen. De rechtbank overwoog dat de minderjarigen feitelijk het grootste deel van de tijd bij de man verblijven en dat een wijziging van de hoofdverblijfplaats op dit moment niet gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad en kan worden aangevochten bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/643145 / FA RK 22-5706
Beschikking van 2 april 2024 over het ouderlijk gezag/de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen/de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van:
[naam 1], hierna: de man,
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. P.A. Ellenbroek te Rotterdam,
t e g e n
[naam 2], hierna: de vrouw,
wonende op een geheim adres,
advocaat mr. V. Vos te Rotterdam,
ouders van de minderjarigen:
[minderjarige 1] geboren op [geboortedatum 1] 2014 te [geboorteplaats 1], [geboorteland 1],
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2019 te [geboorteplaats 2], [geboorteland 2],
[minderjarige 3], geboren op [geboortedatum 3] 2020 te [geboorteplaats 3].

1.De verdere procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • de beschikking van 24 juli 2023;
  • het rapport van de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht van 6 december 2023;
  • het bericht van de vrouw van 17 december 2023;
  • het gewijzigd zelfstandig verzoek van de vrouw, ingekomen op 16 februari 2024;
  • het verweerschrift van de man op het gewijzigd zelfstandig verzoek van de vrouw met bijlagen van 20 februari 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 27 februari 2024. Gelijktijdig is behandeld het verzoekschrift van de raad tot ondertoezichtstelling van de minderjarigen (zaaknummer: C/10/670105 JE RK 23-2793), welk verzoek mondeling is toegewezen en schriftelijk is uitgewerkt op 12 maart 2024.
Daarbij zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [naam 3];
  • de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, vertegenwoordigd door [naam 4].

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij beschikking van 24 juli 2023 heeft de rechtbank – voor zover hier van belang – vastgesteld dat de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voorlopig als volgt zal zijn:
- de minderjarigen [minderjarige 3] en [minderjarige 2] zullen gedurende de eerste twee weken na
deze beschikking, twee keer per week, onder begeleiding van Stichting Arosa
contact hebben met de vrouw;
- de minderjarige [minderjarige 1] zal gedurende de eerste twee weken na deze beschikking,
één keer per week, onder begeleiding van Stichting Arosa contact hebben met de
vrouw;
- daarna zullen alle drie de minderjarigen op dinsdag uit school/opvang tot 19.00 uur
(na het avondeten) en op donderdag uit school/opvang tot 19.00 uur (na het
avondeten) onbegeleid contact hebben met de vrouw, tenzij de hulpverleners van
jeugdbescherming, die naar aanleiding van de melding bij Veilig Thuis in een
drangkader betrokken zijn, dit niet in het belang van de minderjarigen achten.
Indien de onbegeleide zorgregeling goed verloopt kan deze, zo nodig stapsgewijs,
in overleg met jeugdbescherming, worden uitgebreid naar de door de vrouw
verzochte regeling;
De behandeling van de zaak is aangehouden is aangehouden ten aanzien van het gezag, de hoofdverblijfplaats en de definitieve zorgregeling met betrekking tot de minderjarigen, in afwachting van de resultaten van een raadsonderzoek omtrent deze onderwerpen.
De rechtbank verwijst naar en neemt over wat ten aanzien van die onderwerpen is opgenomen in die beschikking.
2.2.
Gezag
2.2.1.
De raad acht een wijziging van het gezag van gezamenlijk naar eenhoofdig gezag niet in het belang van de minderjarigen.
2.2.2.
De man handhaaft zijn verzoek te bepalen dat het gezag over de minderjarigen na echtscheiding alleen aan hem toekomt.
2.2.3.
De vrouw handhaaft haar verweer.
2.2.4.
Het gezamenlijk gezag kan na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed op grond van artikel 1:251a BW worden beëindigd als er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren dreigt te raken tussen de ouders en dat niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen, of wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. Doet dit zich voor dan bepaalt de rechtbank aan wie van de ouders voortaan het gezag over de minderjarige toekomt.
2.2.5.
De rechtbank wijst het verzoek van de man af en overweegt hiertoe als volgt. In het kader van de ondertoezichtstelling is overwogen dat de onderlinge verstandhouding tussen ouders ernstig is verstoord. [minderjarige 1] lijkt al te maken te hebben met een loyaliteitsconflict en het is zeer waarschijnlijk een kwestie van tijd dat dit ook zal gelden voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3].
Daarmee staat vast dat de minderjarigen klem en verloren dreigen te raken als gevolg van de echtscheidingsproblematiek die tussen partijen is ontstaan. In het kader van de ondertoezichtstelling zal worden toegewerkt naar een situatie waarbij partijen het belang van de minderjarigen boven hun eigen belang kunnen stellen. Daarmee is nog niet voldaan aan het wettelijk criterium dat niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen. Daarnaast acht de rechtbank het van belang dat partijen als gelijkwaardige gezaghebbende ouder bij de ondertoezichtstelling zullen worden betrokken. Evenals de raad acht de rechtbank een wijziging van het gezag ook daarom niet in het belang van de minderjarigen.
2.3.
Zorgregeling
2.3.1.
De vrouw verzoekt bij gewijzigd zelfstandig verzoek een regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) vast te stellen, waarbij de minderjarigen van maandag na school tot donderdag voor school bij de vrouw verblijven en van donderdag na school tot maandag voor school bij de man. Daarnaast verzoekt de vrouw een concrete regeling vast te stellen met betrekking tot de vakanties en feestdagen.
2.3.2.
De man voert gemotiveerd verweer.
2.3.3.
Op grond van artikel 1:253a BW kan de rechtbank op verzoek van de gezaghebbende ouders of een van hen een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vaststellen alsmede, met overeenkomstige toepassing van artikel 1:377a lid 3 BW, een tijdelijk verbod aan een ouder opleggen om met het kind contact te hebben indien:
omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of
omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
2.3.4.
Het verzoek van de vrouw is gebaseerd op het advies van de raad. De raad adviseert toe te werken naar een zorgregeling zoals door de vrouw verzocht waarbij de vrouw de minderjarigen uit school haalt en naar school brengt op genoemde dagen en de schoolvakanties en de feestdagen bij helfte te verdelen. De raad meent dat het te vroeg is voor een weekendregeling, het vertrouwen moet eerst groeien. Dat kan door de huidige regeling uit te breiden. Als de minderjarigen door de week bij de vrouw zijn, heeft school ook nog enig zicht op de minderjarigen.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat de huidige regeling teveel wisselingen inhoudt en dat de verzochte regeling juist rust en stabiliteit zal geven. De GI verzoekt de rechtbank uitdrukkelijk om de zorgregeling vast te stellen om te voorkomen dat er in het kader van de ondertoezichtstelling te veel tijd ‘op gaat’ aan de zorgregeling en dus niet besteed kan worden aan andere zaken waarop ingezet moet worden. De GI meent dat het te vroeg is voor een weekend-, vakantie- en feestdagenregeling.
2.3.5.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw ten aanzien van de reguliere regeling toewijzen. Uit het raadsadvies blijkt dat er geen enkele reden is om de tijd die de minderjarigen bij de vrouw door te brengen niet uit te breiden. Juist door uit te breiden, kan het vertrouwen bij de man groeien dat de vrouw daadwerkelijk in staat is om goed voor de minderjarigen te zorgen. De GI kan in het kader van de ondertoezichtstelling vinger aan de pols houden. Daarom is dit naar het oordeel van de rechtbank het aangewezen moment voor de verzochte uitbreiding. Voor de minderjarigen is duidelijk dat zij een aaneengesloten periode bij de vrouw zijn en bij de man, dat zal naar verwachting rust en stabiliteit geven.
De rechtbank is van oordeel dat een verdeling van de vakanties en de feestdagen bij helfte op dit moment te vroeg is. Het is beter om stap voor stap uit te breiden, om het vertrouwen stap voor stap te herstellen. Door de huidige regeling zullen de minderjarigen ook delen van vakanties bij de vrouw doorbrengen. Het is aan de GI om op enig moment te bezien of er op het punt van bijvoorbeeld feestdagen een uitbreiding kan plaatsvinden. Dat geldt overigens ook voor de reguliere- en vakantieregeling.
Tot slot hecht de rechtbank eraan in te gaan op wat de man naar voren heeft gebracht te weten dat hij andere geluiden hoort van de oudste minderjarige. Het is belangrijk om goed te horen wat minderjarigen aangeven en daarbij aandacht te hebben voor een eventueel loyaliteitsconflict. Een dergelijk loyaliteitsconflict kan betekenen dat de boodschap van een minderjarige op een andere manier moet worden begrepen dan letterlijk.
2.4.
Verblijfplaats
2.4.1.
De man handhaaft zijn verzoek te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij hem zal zijn.
2.4.2.
Bij gewijzigd zelfstandig verzoek verzoekt de vrouw te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 3] bij haar zal zijn.
2.4.3.
De man voert gemotiveerd verweer op het gewijzigd zelfstandig verzoek van de vrouw.
2.4.4.
De raad adviseert de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen vast te stellen bij de man.
2.4.5.
Op grond van artikel 1:253a BW kunnen geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het gezag, waaronder een geschil over de hoofdverblijfplaats, op verzoek van de ouders of één van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Bij een dergelijke beslissing moeten alle omstandigheden van het geval in acht worden genomen, wat er soms ook toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde moet zijn bij de afweging van belangen.
2.4.6.
De rechtbank zal het verzoek van de man toewijzen en het verzoek van de vrouw afwijzen en overweegt hiertoe als volgt.
De minderjarigen zijn bij beschikking van deze rechtbank van 6 januari 2023 aan de man toevertrouwd en zij verblijven sindsdien bij hem. Met inzet van hulpverlening heeft de vrouw inmiddels eigen woonruimte. De vrouw beoogt met haar verzoek niet dat [minderjarige 3] volledig bij haar komt wonen, maar zij wil door de inschrijving van [minderjarige 3] op haar adres in aanmerking komen voor kinderbijslag en een kindgebonden budget.
De rechtbank begrijpt dat de vrouw het geld dat zij hieruit zal ontvangen niet voor zichzelf wil gebruiken, maar juist wil inzetten ten behoeve van alle drie de minderjarigen in het kader van de zorgregeling. Gezien het verweer van de man, wat naar het oordeel van de rechtbank voortvloeit uit het wantrouwen dat tussen partijen is ontstaan, dient de rechtbank de verzoeken van partijen te beoordelen naar de feitelijke situatie.
Feitelijk verblijven de minderjarigen, onder verwijzing naar de zorgregeling zoals hiervoor weergegeven, weliswaar drie nachten bij de vrouw maar niet drie maal 24 uur. Feitelijk verblijven de minderjarigen het grootste deel van de tijd bij de man. Dat rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de hoofdverblijf van [minderjarige 3] op dit moment wordt gewijzigd. Als de zorg op enig moment meer gelijk verdeeld wordt, dan is het in beginsel wel in het belang van de minderjarigen dat er in totaal meer geld beschikbaar is en dat de vrouw ook meer geschikte woonruimte heeft. Tenzij partijen geen overeenstemming bereiken en dit opnieuw een bron van conflict wordt tussen partijen wat zijn weerslag zal hebben op de minderjarigen.
2.5.
Proceskosten
2.5.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de man zal zijn;
3.2.
stelt vast dat de minderjarigen in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken van maandag na school tot donderdag voor school bij de vrouw verblijven, waartoe de vrouw de minderjarigen op maandag van school haalt en hen op donderdag naar school brengt:
3.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.L. Raphael, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van M. Wijk, griffier, op 2 april 2024.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.