3.3.Onderhoudsbijdrage
3.3.1.De vrouw verzoekt te bepalen dat de man moet bijdragen in de kosten van haar levensonderhoud met een bedrag van € 3.028,- per maand.
3.3.2.De man voert gemotiveerd verweer.
3.3.3.De rechtbank heeft de hierna berekende bedragen telkens afgerond, tenzij anders is vermeld.
3.3.4.Tussen partijen is in geschil met ingang van welke datum de bijdrage in de kosten van levensonderhoud moet worden vastgesteld. Artikel 822 lid 2 Rv bepaalt dat de voorlopige voorzieningen aanvangen op de dag van de dagtekening van de beschikking, tenzij de rechter een eerdere of latere aanvangsdag heeft vastgesteld. Op grond van de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling ziet de rechtbank geen aanleiding om de bijdrage met terugwerkende kracht vast te stellen, zoals voor het eerst tijdens de mondelinge behandeling door de vrouw is verzocht. Onweersproken is dat de man in de afgelopen periode alle kosten van de woning waarin de vrouw verblijft heeft betaald. Gelet hierop heeft de vrouw niet aannemelijk gemaakt dat zij, hoewel zij eigen inkomsten heeft, geld heeft geleend om haar kosten te betalen. Daarom zal de rechtbank voor de bijdrage 28 maart 2024 als ingangsdatum vaststellen.
3.3.5.Partijen zijn het erover eens dat de vrouw niet in staat is in haar behoefte te voorzien.
3.3.6.Partijen zijn het erover eens dat de behoefte van de vrouw aan partneralimentatie berekend moet worden aan de hand van de zogenoemde ‘hofnorm’ zodat de vrouw behoefte heeft aan 60% van het voor partijen beschikbare netto besteedbaar inkomen tijdens het huwelijk, omdat een alleenstaande in zijn algemeenheid duurder uit is dan een gehuwde.
3.3.7.Partijen zijn verdeeld over de inkomsten van de man tijdens het huwelijk. De man is ondernemer. Hij heeft in 2021 een besloten vennootschap opgericht en zijn eenmanszaak daarin ondergebracht. De man ontvangt salaris uit de besloten vennootschap. Omdat vaststaat wat het inkomen van de man in de afgelopen twee jaren was, geeft dat inkomen een indicatie voor wat gebruikelijk was tijdens het huwelijk. In de jaaropgaven van de man over het jaar 2022 en 2023 staat een jaarloon vermeld van respectievelijk € 61.678,- en € 51.000,-. Deze bedragen worden in het kader van de berekening van de behoefte gemiddeld, zodat de rechtbank uitgaat van een jaarloon van € 56.339,-.
3.3.8.De vrouw stelt dat voor de berekening van haar behoefte naast het salaris van de man ook rekening moet worden gehouden met de opnames via de rekening-courant in 2022. Opnames via de rekening-courant zijn schulden aan de onderneming. Omdat de man gemotiveerd heeft betwist dat met die opnames rekening gehouden moet worden, had het op de weg van de vrouw gelegen haar behoefte nader te onderbouwen. De vrouw heeft dit niet gedaan, zodat de opnames via de rekening-courant in 2022 in het kader van deze voorlopige voorzieningen procedure buiten beschouwing worden gelaten.
3.3.9.De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man over het jaar 2024 aan de hand van voormeld jaarloon van € 56.339,-, op € 3.437,- per maand.
Geen rekening is gehouden met de fiscale gevolgen van het zijn van eigenaar van een woning (eigen woningforfait, fiscale aftrek van hypotheekrente etc.).
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen: de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
3.3.10.Tussen partijen is niet in geschil dat het NBI van de vrouw € 1.577,- per maand bedraagt.
3.3.11.Aan de hand van deze gegevens becijfert de rechtbank het in dit kader relevante netto besteedbaar gezinsinkomen op (€ 3.437,- + € 1.577,- =) € 5.014,- per maand; 60% daarvan bedraagt € 3.008,- per maand.
3.3.12.Op de behoefte van de vrouw moet haar inkomen in mindering worden gebracht. Tussen partijen is niet in geschil dat de uitkering van de vrouw met ingang van 30 maart 2024 wordt verlaagd naar € 869,13 bruto per maand. De rechtbank gaat ervan uit dat dit exclusief vakantiegeld is, gelet op productie 2 bij het verzoekschrift. Op basis van die uitkering bepaalt de rechtbank (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het NBI van de vrouw op € 872,- per maand. De algemene heffingskorting is in aanmerking genomen.
3.3.13.Het NBI van € 872,- per maand wordt in mindering gebracht op de behoefte, waarna een aanvullende behoefte van € 2.136,- netto per maand resteert.
3.3.14.Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) de behoefte van de vrouw vast op € 2.136,- netto per maand, ofwel € 4.036,- bruto per maand.
3.3.15.De rechtbank zal de draagkracht van de man berekenen aan de hand van de aanbevelingen opgenomen in het rapport van de Expertgroep Alimentatie (Tremarapport).
3.3.16.Partijen zijn het erover eens dat ten minste moet worden uitgegaan van een jaarloon van € 56.000,-. Gelet op vorenstaande ziet de rechtbank geen reden in het kader van de voorlopige voorzieningen procedure rekening te houden met enige opname uit rekening-courant zoals de vrouw aanvankelijk heeft gesteld. Aan de hand van dit jaarloon bepaalt de rechtbank (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het huidige NBI van de man op € 3.423,- per maand.
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen: de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
3.3.17.De man heeft gesteld dat als de vrouw in de echtelijke woning verblijft aan zijn kant niet alleen rekening gehouden dient te worden met die lasten maar ook met een eigen woonlast in de vorm van huur. De vrouw voert gemotiveerd verweer. De rechtbank zal in het kader van deze voorlopige voorzieningen procedure enkel rekening houden met het gebruikelijke woonbudget. De man heeft onvoldoende aangetoond dat hij op dit moment daadwerkelijk elke maand huur aan zijn broer betaalt. Bovendien zal de man op korte termijn in de echtelijke woning kunnen terugkeren. De draagkracht van de man wordt vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 60% × [NBI – (0,3×NBI + 1.270)] en bedraagt € 676,- per maand.
3.3.18.Uit het voorgaande volgt dat een bedrag beschikbaar is van € 676,- netto per maand, ofwel € 1.072,- bruto per maand, waarbij de rechtbank verwijst naar de aan deze beschikking gehechte berekening.
Derhalve is een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw van € 1.072,- per maand in overeenstemming met de wettelijke maatstaven. Het verzoek van de vrouw zal tot dit bedrag worden toegewezen.
3.3.19.Op deze alimentatie is van rechtswege de wettelijke indexering van toepassing.