ECLI:NL:RBROT:2024:3323

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
15 april 2024
Zaaknummer
C/10/673587 / FA RK 24-1099
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorzieningen in een echtscheidingsprocedure met betrekking tot de echtelijke woning en alimentatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 maart 2024 een beschikking gegeven in een voorlopige voorziening tussen een vrouw en een man, die op 18 augustus 2021 met elkaar zijn gehuwd. De vrouw heeft verzocht om het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning, terwijl de man een zelfstandig verzoek heeft ingediend om hetzelfde. De rechtbank heeft een belangenafweging gemaakt en geconcludeerd dat het belang van de man bij het gebruik van de woning zwaarder weegt, aangezien de woning eigendom is van de man en hij belang heeft bij de verkoop ervan. De rechtbank heeft daarom het verzoek van de vrouw afgewezen en het verzoek van de man toegewezen, met ingang van 28 mei 2024. Daarnaast heeft de vrouw verzocht om een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud, welke door de man is betwist. De rechtbank heeft de behoefte van de vrouw vastgesteld op € 2.136,- netto per maand en de draagkracht van de man op € 676,- netto per maand. Uiteindelijk is de man veroordeeld tot een bijdrage van € 1.072,- per maand, met ingang van 28 maart 2024. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/673587 / FA RK 24-1099
Beschikking van 28 maart 2024 over voorlopige voorzieningen
in de zaak van:
[naam vrouw], hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. M.J.A. van der Burg te Ridderkerk,
t e g e n
[naam man], hierna: de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. B.J. Bal te Ridderkerk.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 9 februari 2024;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoekschrift met bijlagen, ingekomen op 29 februari 2024;
  • het bericht met bijlagen 1 tot en met 7 van de vrouw van 5 maart 2024.
1.2.
Buiten de toegestane termijn zijn de volgende stukken overgelegd:
  • de bijlagen 8 en 9 bij het bericht van de vrouw van 5 maart 2024;
  • het bericht met bijlagen van de man van 7 maart 2024;
  • het bericht met bijlagen van de vrouw van 8 maart 2024.
De rechtbank zal deze stukken buiten beschouwing laten. De beslissing hierover is aan het begin van de mondelinge behandeling genomen.
1.3.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 11 maart 2024. Daarbij zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat.
1.4.
Tijdens de mondelinge behandeling is door de advocaat van de vrouw een pleitnotitie overgelegd.

2..De vaststaande feiten

2.1.
Partijen zijn op 18 augustus 2021 met elkaar gehuwd.
2.2.
De vrouw is voornemens een verzoek tot echtscheiding te doen.

3. De beoordeling

3.1.
Woning
3.1.1.
De vrouw verzoekt te bepalen dat zij met uitsluiting van de man gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning en de man, voor zover nodig, te bevelen die woning te verlaten en hem te verbieden die woning verder te betreden.
3.1.2.
De man verzoekt bij zelfstandig verzoek te bepalen dat hij met uitsluiting van de vrouw gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning en de vrouw, voor zover nodig, te bevelen die woning binnen twee maanden te verlaten en haar te verbieden die woning verder te betreden. De man verzoekt bij voorwaardelijk zelfstandig verzoek, als het verzoek van de vrouw ten aanzien van het uitsluitend gebruik van de woning wordt toegewezen, te bepalen dat de vrouw aan hem een gebruiksvergoeding verschuldigd is met ingang van 1 januari 2024.
3.1.3.
Partijen hebben allebei de voor hen zwaarwegende feiten en omstandigheden aangevoerd. Duidelijk is dat beide partijen belang hebben bij het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning. Voor de beantwoording van de vraag wie van partijen het meeste belang heeft bij het uitsluitend gebruik van de woning dient de rechtbank een belangenafweging te maken. De rechtbank komt na afweging van de belangen van partijen tot het oordeel dat het belang van de man bij het uitsluitend gebruik van de woning zwaarder weegt dan het belang van de vrouw daarbij. Voor dit oordeel zijn in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden doorslaggevend geweest. De rechtbank leidt uit de stukken af dat de woning eigendom is van de man. De man heeft belang bij verkoop van de woning in verband met de aankoop van een nieuwe woning. De koopovereenkomst voor de nieuwe woning is ook door de vrouw getekend en zij wist dus wat eraan zat te komen. De vrouw is te laat in actie gekomen om te zoeken naar een alternatief, waaronder het aanvragen van een urgentieverklaring. De man betaalt alle lasten van de woning en de vrouw is niet in staat een deel van de vaste lasten en/of de gebruikerslasten te betalen. De man heeft voldoende onderbouwd gesteld dat een langer verblijf van de vrouw in de woning voor hem onwenselijk is.
3.1.4.
Op grond van het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de man toewijzen en het verzoek van de vrouw afwijzen. Aan het voorwaardelijke zelfstandige verzoek van de man komt de rechtbank niet toe. Gelet op het verzoek van de man zal de rechtbank de datum voor het ingaan van het recht tot uitsluitend gebruik van de echtelijke woning bepalen op 28 mei 2024. De rechtbank gaat ervan uit dat de vrouw haar toezegging tijdens de mondelinge behandeling nakomt en dat zij de man informeert zodra zij andere woonruimte heeft.
3.2.
Afgifte goederen
3.2.1.
De vrouw verzoekt te bepalen dat de man aan haar ter beschikking zal stellen de goederen strekkend tot haar dagelijks gebruik. Omdat de vrouw op dit moment in de echtelijke woning verblijft en over haar goederen beschikt, heeft zij geen belang bij haar verzoek. De rechtbank zal het verzoek afwijzen.
3.2.2.
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling overeenstemming bereikt over het verzoek van de man met betrekking tot zijn post. Partijen hebben afgesproken dat de vrouw ervoor zorgt dat de voor de man bestemde post elke zaterdag om 17.00 uur in de brievenbus ligt en de man zijn post dan ophaalt. Partijen hebben ook afgesproken dat de vrouw de man een berichtje stuurt als er ‘dwangbevel’ staat op de voor hem bestemde post. Verder hebben partijen afgesproken dat de man zijn persoonlijke spullen zoals kleding en boeken uit de woning mag halen en dat hij de persoonlijke spullen van de vrouw met rust laat.
De rechtbank zal de onderlinge regeling die partijen hebben getroffen in deze beschikking opnemen.
3.3.
Onderhoudsbijdrage
3.3.1.
De vrouw verzoekt te bepalen dat de man moet bijdragen in de kosten van haar levensonderhoud met een bedrag van € 3.028,- per maand.
3.3.2.
De man voert gemotiveerd verweer.
3.3.3.
De rechtbank heeft de hierna berekende bedragen telkens afgerond, tenzij anders is vermeld.
Ingangsdatum
3.3.4.
Tussen partijen is in geschil met ingang van welke datum de bijdrage in de kosten van levensonderhoud moet worden vastgesteld. Artikel 822 lid 2 Rv bepaalt dat de voorlopige voorzieningen aanvangen op de dag van de dagtekening van de beschikking, tenzij de rechter een eerdere of latere aanvangsdag heeft vastgesteld. Op grond van de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling ziet de rechtbank geen aanleiding om de bijdrage met terugwerkende kracht vast te stellen, zoals voor het eerst tijdens de mondelinge behandeling door de vrouw is verzocht. Onweersproken is dat de man in de afgelopen periode alle kosten van de woning waarin de vrouw verblijft heeft betaald. Gelet hierop heeft de vrouw niet aannemelijk gemaakt dat zij, hoewel zij eigen inkomsten heeft, geld heeft geleend om haar kosten te betalen. Daarom zal de rechtbank voor de bijdrage 28 maart 2024 als ingangsdatum vaststellen.
Behoeftigheid
3.3.5.
Partijen zijn het erover eens dat de vrouw niet in staat is in haar behoefte te voorzien.
Behoefte
3.3.6.
Partijen zijn het erover eens dat de behoefte van de vrouw aan partneralimentatie berekend moet worden aan de hand van de zogenoemde ‘hofnorm’ zodat de vrouw behoefte heeft aan 60% van het voor partijen beschikbare netto besteedbaar inkomen tijdens het huwelijk, omdat een alleenstaande in zijn algemeenheid duurder uit is dan een gehuwde.
3.3.7.
Partijen zijn verdeeld over de inkomsten van de man tijdens het huwelijk. De man is ondernemer. Hij heeft in 2021 een besloten vennootschap opgericht en zijn eenmanszaak daarin ondergebracht. De man ontvangt salaris uit de besloten vennootschap. Omdat vaststaat wat het inkomen van de man in de afgelopen twee jaren was, geeft dat inkomen een indicatie voor wat gebruikelijk was tijdens het huwelijk. In de jaaropgaven van de man over het jaar 2022 en 2023 staat een jaarloon vermeld van respectievelijk € 61.678,- en € 51.000,-. Deze bedragen worden in het kader van de berekening van de behoefte gemiddeld, zodat de rechtbank uitgaat van een jaarloon van € 56.339,-.
3.3.8.
De vrouw stelt dat voor de berekening van haar behoefte naast het salaris van de man ook rekening moet worden gehouden met de opnames via de rekening-courant in 2022. Opnames via de rekening-courant zijn schulden aan de onderneming. Omdat de man gemotiveerd heeft betwist dat met die opnames rekening gehouden moet worden, had het op de weg van de vrouw gelegen haar behoefte nader te onderbouwen. De vrouw heeft dit niet gedaan, zodat de opnames via de rekening-courant in 2022 in het kader van deze voorlopige voorzieningen procedure buiten beschouwing worden gelaten.
3.3.9.
De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man over het jaar 2024 aan de hand van voormeld jaarloon van € 56.339,-, op € 3.437,- per maand.
Geen rekening is gehouden met de fiscale gevolgen van het zijn van eigenaar van een woning (eigen woningforfait, fiscale aftrek van hypotheekrente etc.).
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen: de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
3.3.10.
Tussen partijen is niet in geschil dat het NBI van de vrouw € 1.577,- per maand bedraagt.
3.3.11.
Aan de hand van deze gegevens becijfert de rechtbank het in dit kader relevante netto besteedbaar gezinsinkomen op (€ 3.437,- + € 1.577,- =) € 5.014,- per maand; 60% daarvan bedraagt € 3.008,- per maand.
3.3.12.
Op de behoefte van de vrouw moet haar inkomen in mindering worden gebracht. Tussen partijen is niet in geschil dat de uitkering van de vrouw met ingang van 30 maart 2024 wordt verlaagd naar € 869,13 bruto per maand. De rechtbank gaat ervan uit dat dit exclusief vakantiegeld is, gelet op productie 2 bij het verzoekschrift. Op basis van die uitkering bepaalt de rechtbank (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het NBI van de vrouw op € 872,- per maand. De algemene heffingskorting is in aanmerking genomen.
3.3.13.
Het NBI van € 872,- per maand wordt in mindering gebracht op de behoefte, waarna een aanvullende behoefte van € 2.136,- netto per maand resteert.
3.3.14.
Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) de behoefte van de vrouw vast op € 2.136,- netto per maand, ofwel € 4.036,- bruto per maand.
Draagkrachtberekening
3.3.15.
De rechtbank zal de draagkracht van de man berekenen aan de hand van de aanbevelingen opgenomen in het rapport van de Expertgroep Alimentatie (Tremarapport).
3.3.16.
Partijen zijn het erover eens dat ten minste moet worden uitgegaan van een jaarloon van € 56.000,-. Gelet op vorenstaande ziet de rechtbank geen reden in het kader van de voorlopige voorzieningen procedure rekening te houden met enige opname uit rekening-courant zoals de vrouw aanvankelijk heeft gesteld. Aan de hand van dit jaarloon bepaalt de rechtbank (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het huidige NBI van de man op € 3.423,- per maand.
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen: de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
3.3.17.
De man heeft gesteld dat als de vrouw in de echtelijke woning verblijft aan zijn kant niet alleen rekening gehouden dient te worden met die lasten maar ook met een eigen woonlast in de vorm van huur. De vrouw voert gemotiveerd verweer. De rechtbank zal in het kader van deze voorlopige voorzieningen procedure enkel rekening houden met het gebruikelijke woonbudget. De man heeft onvoldoende aangetoond dat hij op dit moment daadwerkelijk elke maand huur aan zijn broer betaalt. Bovendien zal de man op korte termijn in de echtelijke woning kunnen terugkeren. De draagkracht van de man wordt vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 60% × [NBI – (0,3×NBI + 1.270)] en bedraagt € 676,- per maand.
Conclusie
3.3.18.
Uit het voorgaande volgt dat een bedrag beschikbaar is van € 676,- netto per maand, ofwel € 1.072,- bruto per maand, waarbij de rechtbank verwijst naar de aan deze beschikking gehechte berekening.
Derhalve is een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw van € 1.072,- per maand in overeenstemming met de wettelijke maatstaven. Het verzoek van de vrouw zal tot dit bedrag worden toegewezen.
3.3.19.
Op deze alimentatie is van rechtswege de wettelijke indexering van toepassing.
3.4.
Proceskosten
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4..De beslissing

De rechtbank:
4.1.
neemt op de onderlinge regeling die partijen over de post en persoonlijke eigendommen van de man hebben getroffen, te weten:
de vrouw zorgt ervoor dat de voor de man bestemde post elke zaterdag om 17.00 uur in de brievenbus ligt en de man haalt de post dan op. De vrouw stuurt de man een berichtje als er ‘dwangbevel’ staat op de voor hem bestemde post. De man mag zijn persoonlijke spullen zoals kleding en boeken uit de woning halen en hij laat de persoonlijke spullen van de vrouw met rust;
4.2.
bepaalt dat de man met ingang van 28 mei 2024 bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning aan de [adres] te Ridderkerk;
4.3.
beveelt de vrouw met ingang van 28 mei 2024 de echtelijke woning te verlaten en verbiedt de vrouw deze verder te betreden;
4.4.
bepaalt dat de man met ingang van 28 maart 2024 een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw zal verstrekken van € 1.072,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen;
4.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.7.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.L. Raphael, rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. M.A.J. Ysebaert, griffier, op 28 maart 2024.