ECLI:NL:RBROT:2024:3313

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 april 2024
Publicatiedatum
15 april 2024
Zaaknummer
ROT 22/6186 V
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Twijfel over de buiten-zittinguitspraak inzake een voornemen tot uitgifte van grond voor een opstalrecht

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 19 april 2024 uitspraak gedaan op het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 14 november 2023. De opposant had verzet ingesteld omdat hij van mening was dat het college van burgemeester en wethouders van Papendrecht op 28 september 2022 een besluit had genomen en niet slechts een voornemen had geuit. De rechtbank had in de eerdere uitspraak geoordeeld dat het bezwaar van de opposant kennelijk niet-ontvankelijk was, omdat het college enkel een voornemen had gepubliceerd dat niet op rechtsgevolg was gericht. De opposant betoogde echter dat er wel degelijk sprake was van een besluit, aangezien het college al eerder een transformatorstation op het perceel had geplaatst en hij belangstelling had getoond voor het perceel.

De rechtbank heeft het verzet behandeld op 21 maart 2024, waarbij de opposant werd bijgestaan door een raadsman en het college werd vertegenwoordigd door mr. D. van de Water en mr. E.A. van der Lugt. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er twijfel bestaat over de juistheid van de buiten-zittinguitspraak van 14 november 2023, omdat deze uitspraak zonder nadere motivering heeft geoordeeld dat er geen sprake was van een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft vastgesteld dat het college op 28 september 2022 een voornemen tot uitgifte van grond heeft geuit, maar dat dit voornemen niet overeenkomt met de feitelijke gang van zaken, aangezien het college al eerder een transformatorhuis op het perceel had geplaatst.

De rechtbank heeft daarom het verzet gegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak vervalt en het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond voordat de uitspraak op het beroep werd gedaan. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling, omdat er geen kosten zijn die voor vergoeding in aanmerking komen. De uitspraak is gedaan door mr. T.M.J. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/6186 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 april 2024 op het verzet van

[opposant], uit [woonplaats], opposant,

tegen de uitspraak van de rechtbank van 14 november 2023 in het geding tussen
opposant
en

het college van burgemeester en wethouders van Papendrecht, het college.

Inleiding

1. Opposant heeft verzet ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank van 14 november 2023, waarin de rechtbank het beroep van opposant ongegrond heeft verklaard.
1.1.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft het verzet op 21 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: opposant, bijgestaan door [naam] en namens het college mr. D. van de Water en mr. E.A. van der Lugt.

De uitspraak van 14 november 2023

2. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank is tot de conclusie gekomen dat het college in de beslissing op bezwaar van 18 november 2022 terecht heeft bepaald dat het bezwaar van opposant kennelijk niet-ontvankelijk is omdat opposant bezwaar heeft gemaakt tegen een voornemen van het college (van 28 september 2022) [1] , dat niet op een rechtsgevolg is gericht. Daarom is er geen sprake van een Awb-besluit waartegen geen bezwaar en beroep mogelijk is.

Het verzet van opposant

3. Opposant voert in verzet aan dat het college op 28 september 2022 niet een voornemen heeft geuit, maar een Awb-besluit heeft genomen. Op 10 juni 2022 is een transformatorstation in eigendom van [naam bedrijf] ([naam bedrijf]) op het betreffende perceel geplaatst. Het college heeft voor 10 juni 2022 het besluit genomen om het perceel aan [naam bedrijf] uit te geven. Op 28 september 2022 publiceert het college een bericht waarin wordt gesproken van een intentie dan wel voornemen tot uitgifte van grond voor een opstalrecht. Dit komt niet overeen met de werkelijkheid. Opposant voert aan dat alleen als het college het bericht van 28 september 2022 vóór 10 juni 2022 had gepubliceerd, er sprake zou zijn geweest van een voornemen.
Opposant betoogt verder dat hij in 2022 bij het college belangstelling heeft getoond voor het perceel en dat een selectieprocedure had moeten worden gehouden. Het college heeft verzuimd om zich aan de beginselen uit het Didam-arrest [2] te houden. Opposant heeft verder nog verwezen naar zijn schrijven van 11 januari 2023 in de beroepsprocedure waarin hij artikel 8:2, tweede lid, onder b, van de Awb aanhaalt (een besluit ter voorbereiding van een privaatrechtelijke rechtshandeling).

Beoordeling door de verzetrechter

4. In deze procedure moet de verzetrechter de vraag beantwoorden of het beroep van opposant terecht zonder zitting is afgedaan, omdat het beroep kennelijk ongegrond is. Dit betekent dat de beoordeling van de verzetrechter beperkt is tot de vraag of terecht uitspraak is gedaan zonder opposant op zitting te horen. Als in verzet argumenten naar voren worden gebracht, die ook nog hadden kunnen worden aangevoerd als wel een zitting zou zijn gehouden, moet worden beoordeeld of hierdoor twijfel ontstaat over de buiten-zittinguitspraak. Als dat het geval is, dan is het verzet gegrond en komt de buiten-zittinguitspraak te vervallen. Het onderzoek wordt dan voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
5. Onder een besluit in de zin van de Awb wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Dit is bepaald in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
6. De verzetrechter overweegt het volgende. Op 28 september 2022 heeft het college een voornemen geuit tot uitgifte van grond ten behoeve van een opstalrecht (het perceel gelegen achter [adres] (het perceel)). Daarin staat onder meer het volgende vermeld:

De gemeente Papendrecht publiceert hierbij het voornemen de grond achter [adres] te vestigen van een opstalrecht aan een specifieke partij ten behoeve van een nutsvoorziening zijnde een transformatorhuis. (…)
7. Het college heeft op zitting uiteengezet dat het transformatorhuis omstreeks mei 2022 op het perceel is geplaatst, waarna het college op advies van de notaris (die ook verwees naar het Didam-arrest) op 28 september 2022 alsnog het voornemen tot uitgifte van grond heeft gepubliceerd. Het college heeft verklaard hiermee te hebben voldaan aan de (publicatie-) eisen uit het Didam-arrest, omdat [naam bedrijf] de enige serieuze gegadigde was zodat een openbare selectieprocedure niet nodig was. Het opstalrecht is vervolgens op 24 maart 2023 gevestigd.
8. De door partijen beschreven gang van zaken geeft de rechtbank aanleiding te concluderen dat er van een ‘voornemen’ op 28 september 2022 geen sprake kan zijn. Het college heeft [naam bedrijf] immers al omstreeks mei 2022 (en daarmee in ieder geval voor 28 september 2022) een transformatorhuis op de ter discussie staande grond laten plaatsen. Nu in de buiten-zittinguitspraak is geoordeeld dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is omdat er geen sprake zou zijn van een besluit in de zin van artikel 1;3, eerste lid, van de Awb, maar enkel een voornemen, zonder nadere motivering, is er twijfel aan de juistheid van die uitspraak waarbij om die reden geoordeeld is tot ongegrondheid van het beroep.
De rechtbank oordeelt dan ook dat het verzet gegrond is. Wat opposant en het college verder nog hebben aangevoerd, valt buiten de reikwijdte van de beoordeling in verzet.

Conclusie en gevolgen

9. Er is twijfel ontstaan aan de buiten-zittinguitspraak van 14 november 2023. Het verzet is gegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak van 14 november 2023 vervalt en dat het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond voordat uitspraak werd gedaan op het beroep.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, nu niet is gebleken van kosten die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet gegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M.J. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 april 2024.
De rechter is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen in de bodemzaak op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Een voornemen tot uitgifte van grond ten behoeve van een opstalrecht op een perceel. [naam bron].