ECLI:NL:RBROT:2024:3298

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
15 april 2024
Zaaknummer
C/10/672119 / HA ZA 24-67
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incidenten over provisionele vorderingen en afgifte van bescheiden in geschil tussen RotterTram B.V. en RET c.s.

Op 10 april 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een incident in de zaak tussen RotterTram B.V. en RET c.s. De eiseres, RotterTram, had in de hoofdzaak vorderingen ingesteld tegen RET c.s. met betrekking tot een overeenkomst voor het gebruik van een restauranttram. In het incident vorderde RotterTram afgifte van bescheiden en informatie op basis van artikel 843a en 843b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), alsook een verbod voor RET c.s. om de restauranttram te verkopen of te demonteren. De rechtbank oordeelde dat RotterTram haar eis tot afgifte van bescheiden niet kon baseren op artikel 223 Rv, omdat deze eis een tijdelijk karakter heeft, terwijl de gevraagde informatie ook na afloop van de hoofdzaak relevant blijft. Bovendien was er onvoldoende onderbouwing voor het belang van RotterTram bij de gevraagde informatie. De rechtbank wees de eisen van RotterTram af en veroordeelde haar in de proceskosten van RET c.s. tot een bedrag van € 792,00, uitvoerbaar bij voorraad. De hoofdzaak is verwezen naar de rol voor het nemen van een conclusie van antwoord door RET c.s. op 22 mei 2024.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/672119 / HA ZA 24-67
Vonnis in incident van 10 april 2024
in de zaak van
ROTTERTRAM B.V.,
vestigingsplaats: Rotterdam,
eiseres in de hoofdzaak,
eiseres in de incidenten,
advocaat mr. M.J. op ‘t Ende te Strijen,
tegen

1.ROTTERDAMSE ELECTRISCHE TRAM N.V.,

2.
RET SERVICES B.V.,
vestigingsplaats: Rotterdam,
gedaagden in de hoofdzaak,
verweersters in de incidenten,
advocaat mr. J.P.M. Borsboom te Rotterdam.
De partijen worden hierna afzonderlijk ‘RotterTram’. ‘RET’ en ‘RETS’ genoemd. Gedaagden in de hoofdzaak worden hierna samen ‘RET c.s.’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 29 december 2023 met twee incidentele eisen, met producties 1 tot en met 38;
  • de conclusie van antwoord in de incidenten.
1.2.
Partijen zijn hierna in de gelegenheid gesteld om zich op grond van artikel 2.14 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de rechtbanken uit te laten, maar zij hebben geen verzoeken gedaan. Daarom is vervolgens vonnis in de incidenten bepaald.

2.De beoordeling in de incidenten

Waar gaat de hoofdzaak over?

2.1.
In de hoofdzaak stelt RotterTram het volgende. RotterTram exploiteerde een restauranttram in Rotterdam. Partijen hadden daarvoor een ‘
Overeenkomst inzake het gebruik van een restauranttram, het tramnet en levering van diensten’ gesloten. RET heeft die overeenkomst opgezegd. Partijen hebben daarna nog onderhandeld over een verlenging van de overeenkomst, maar die onderhandelingen heeft RET in een vergevorderd stadium beëindigd. RotterTram is het daar niet mee eens en daarom eist zij in de hoofdzaak – kort gezegd – (1) dat voor recht wordt verklaard dat sprake is van onrechtmatig handelen, dan wel wanprestatie door RET c.s. en dat RET c.s. hoofdelijk aansprakelijk is voor de door RotterTram geleden en nog te lijden schade, (2) dat RET c.s. primair wordt bevolen om door te onderhandelen, dan wel subsidiair hoofdelijk wordt veroordeeld om de door RotterTram geleden en nog te lijden schade (uitgaande van het positieve contractsbelang) te vergoeden, (3) dat RET c.s. hoofdelijk wordt veroordeeld om € 55.453,30 aan geleden en nog te lijden schade (met rente) aan RotterTram te betalen en (4) dat RETS wordt veroordeeld om € 62.182,51 aan openstaande facturen (met rente en een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten) aan RotterTram te betalen.
2.2.
RET c.s. heeft nog niet op deze eisen gereageerd.
Waar gaan de incidenten over?
2.3.
In de incidenten eist RotterTram in de eerste plaats, bij provisioneel vonnis en uitvoerbaar bij voorraad, afgifte ex artikel 843a en 843b Rv van bescheiden en verstrekking van informatie door RET c.s. RotterTram voert daartoe aan dat zij RET c.s. al herhaaldelijk om informatie heeft gevraagd en dat zij die informatie nodig heeft voor het maken van een businessplan. Verder eist RotterTram in de incidenten een verbod voor RET c.s. om de restauranttram (a) aan een derde te verkopen, leveren, verhuren of ter beschikking te stellen en/of (b) te demonteren, en een gebod om de restauranttram in ongeschonden staat te bewaren en te beheren totdat in de hoofdzaak einduitspraak is gedaan.
2.4.
RET c.s. voert verweer tegen de eisen in de incidenten.
De eisen in de incidenten worden afgewezen
2.5.
RotterTram baseert haar eis tot afgifte van bescheiden / informatie op artikel 223 Rv, maar dat is niet mogelijk. Een provisionele eis op grond van artikel 223 Rv heeft namelijk een tijdelijk karakter (voor de duur van de hoofdzaak), terwijl de door RotterTram geëiste afgifte van bescheiden / informatie ook ná afloop van de hoofdzaak doorwerkt. De eis van RotterTram tot afgifte van bescheiden / informatie wordt alleen al op grond hiervan afgewezen.
2.6.
Zelfs als de eis van RotterTram tot afgifte van bescheiden / informatie zou zijn gebaseerd op de artikelen 843a en 843b Rv en dus geen sprake zou zijn geweest van een provisionele eis, dan zou de rechtbank nog van oordeel zijn geweest dat de eis moet worden afgewezen.
2.6.1.
Allereerst eist RotterTram niet slechts afgifte van een aantal bescheiden, maar ook (en vooral) van informatie waarvan zonder nadere toelichting – die ontbreekt – niet duidelijk is of die informatie in een (al dan niet digitaal) bescheid is vastgelegd. De artikelen 843a en 843b Rv bieden echter geen mogelijkheid en geen verplichting voor het doen van opgaven, het maken van overzichten of het op andere wijze opstellen van bescheiden.
2.6.2.
Verder heeft RotterTram onvoldoende gesteld voor de conclusie dat zij op dit moment een (rechtmatig en redelijk) belang heeft bij afgifte van de door haar geëiste bescheiden / informatie. RotterTram stelt slechts dat zij bescheiden / informatie nodig heeft voor het maken van een businessplan. Op dit moment is echter nog niet duidelijk of RotterTram en RET c.s. verder met elkaar moeten onderhandelen over een verlenging van de ‘
Overeenkomst inzake het gebruik van een restauranttram, het tramnet en levering van diensten’; daarover moet in de hoofdzaak nog worden beslist. In het verlengde daarvan is op dit moment ook nog niet duidelijk of RotterTram überhaupt nog een businessplan moet gaan opstellen. Bovendien betwist RET c.s. dat (een aantal van) de geëiste bescheiden relevant zijn voor mogelijke onderhandelingen over een verlenging van de overeenkomst, terwijl RotterTram de relevantie van die specifieke bescheiden voor de onderhandelingen niet heeft gesteld.
2.7.
De eis van RotterTram tot een verbod voor RET c.s. om de restauranttram (a) aan een derde te verkopen, leveren, verhuren of ter beschikking te stellen en/of (b) te demonteren en een gebod om de restauranttram in ongeschonden staat te bewaren en te beheren totdat in de hoofdzaak einduitspraak is gedaan, wordt ook afgewezen.
2.7.1.
Toewijzing van een voorlopige voorziening voor de duur van de hoofdzaak is alleen mogelijk wanneer RotterTram daarbij op dit moment voldoende belang heeft. Dit kan bijvoorbeeld daarin bestaan dat RotterTram de afloop van de hoofdzaak niet kan afwachten, omdat RET c.s. concrete plannen heeft om de restauranttram aan een derde te verkopen of verhuren of om de restauranttram te demonteren. Daar heeft RotterTram echter niets over gesteld. Dit klemt, omdat uit de ‘
Overeenkomst inzake het gebruik van een restauranttram, het tramnet en levering van diensten’ (productie 1 bij de dagvaarding) blijkt dat de restauranttram eigendom is van RETS en het opleggen van een “beschikkingsverbod” en een gebod om de restauranttram te bewaren en de beheren daardoor ingrijpen op het eigendomsrecht van RETS. RotterTram had op zijn minst (gemotiveerd) moeten stellen waarom dat in dit geval gerechtvaardigd is. Dat heeft zij niet gedaan. Sterker nog, RotterTram heeft volstaan met het benoemen van haar eis tot het opleggen van een verbod en een gebod, zonder daar verder enige nadere onderbouwing voor of toelichting op te geven. Dat is simpelweg volstrekt onvoldoende om een voorlopige voorziening te treffen.
RotterTram moet de proceskosten in de incidenten van RET c.s. betalen
2.8.
RotterTram is in de incidenten in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten in het incident (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van RET c.s. worden begroot op:
- salaris advocaat € 614,00 (één punt × tarief II)
- nakosten €
178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 792,00
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.9.
De proceskostenveroordeling wordt, zoals verzocht, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

3.De beslissing

De rechtbank:
in de incidenten
3.1.
wijst de eisen af;
3.2.
veroordeelt RotterTram in de proceskosten van € 792,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als RotterTram niet tijdig aan deze veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet RotterTram € 92,00 extra betalen;
3.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak
3.4.
verwijst de zaak naar de rol van
22 mei 2024voor het nemen van een conclusie van antwoord door RET c.s.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.A.M. Cooijmans en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2024.
3349 / 1694