ECLI:NL:RBROT:2024:3277

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
15 april 2024
Zaaknummer
FT RK 24/182/ FT RK 24/183
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een voorlopige voorziening in het kader van een moratorium op basis van de Faillissementswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 maart 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening op basis van artikel 287b van de Faillissementswet. Verzoeker, een zelfstandig ondernemer, had op 8 maart 2024 een verzoekschrift ingediend om te voorkomen dat verweerster, de verhuurder, het vonnis van 12 januari 2024 tot ontruiming van zijn huurwoning ten uitvoer zou leggen. Verzoeker had zijn huur voor maart 2023 betaald en zijn inkomen zou worden overgemaakt op de rekening van een schuldhulpverlener, wat zou waarborgen dat hij de lopende huurtermijnen tijdig kon voldoen. Tijdens de zitting op 21 maart 2024 zijn beide partijen gehoord, waarbij verweerster haar twijfels over de betalingscapaciteit van verzoeker naar voren bracht.

De rechtbank heeft beoordeeld of er sprake was van een bedreigende situatie, zoals vereist door de wet. Aangezien verzoeker bewijs had overgelegd van het ontruimingsvonnis en de aankondiging van de ontruiming, concludeerde de rechtbank dat er inderdaad een bedreigende situatie was. De rechtbank heeft vervolgens de belangen van verzoeker en verweerster tegen elkaar afgewogen. Het belang van verzoeker om in zijn woning te blijven en het minnelijk schuldhulpverleningstraject te doorlopen, woog zwaarder dan het belang van verweerster om het ontruimingsvonnis ten uitvoer te leggen. De rechtbank heeft daarom de voorlopige voorziening toegewezen, met voorwaarden om de belangen van verweerster te beschermen.

Daarnaast heeft de rechtbank verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, met de mogelijkheid om in de toekomst een nieuw verzoek in te dienen. De beslissing houdt in dat de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis wordt opgeschort voor de duur van zes maanden, mits verzoeker zijn huurtermijnen tijdig blijft betalen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummers]
uitspraakdatum: 28 maart 2024
[verzoeker],
wonende te [adres]
[plaatsnaam],
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 8 maart 2024, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 8 maart 2024 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 21 maart 2024.
Ter zitting van 21 maart 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • de heer mr. J. Pearson, werkzaam bij JAW Advocaten (hierna: advocaat);
  • de heer F. Spruijt, werkzaam bij [verweerster], gevestigd te Rotterdam (hierna: verweerster);
  • de heer A. van Gemert, werkzaam bij VQ Advocaten, namens verweerster.
De heer A. van Gemert heeft op 19 maart 2024 namens verweerster aan de rechtbank te kennen gegeven ter zitting samen met verweerster te zullen verschijnen en aanvullende stukken overgelegd.
De advocaat van verzoeker heeft op 21 maart 2024 aanvullende stukken overgelegd.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 12 januari 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
Verzoeker heeft inkomen uit arbeid, hij werkt als zelfstandig ondernemer als kapper. Met het inkomen en de huurtoeslag kan verzoeker de lopende termijnen tijdig betalen. Daarnaast zal verzoeker zijn inkomen laten overmaken op de betalingsrekening van de schuldhulpverlener, waardoor voldoende is gewaarborgd dat de lopende termijnen tijdig zullen worden voldaan.

3.Het verweer

Verweerster heeft drie vonnissen van de kantonrechter overgelegd, waarin ontbinding van de huurovereenkomst is bepaald. Ook is er sinds september 2023 geen huurtermijn voldaan, behalve de huur van maart 2024. Verweerster heeft met verzoeker afgesproken dat hij op 11 maart 2024 de woning zou verlaten. Verweerster heeft geen vertrouwen meer in verzoeker. Het verzoek dient daarom afgewezen te worden.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 12 januari 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 22 februari 2024 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 12 maart 2024 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 12 januari 2024 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. De huur van maart 2023 is, weliswaar niet tijdig, betaald. Verzoeker heeft een overeenkomst schuldhulpverlening gesloten met Zuidweg & Partners in welk kader verzoeker zijn inkomen zal laten overmaken op de betalingsrekening van de schuldhulpverlener, waardoor – indien er voldoende inkomen is – voldoende is gewaarborgd dat de lopende termijnen zullen worden voldaan. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoeker zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 12 januari 2024 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker gelegen aan [adres], voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden vanaf 8 maart 2024;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat SHV die namens verzoeker de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van S.R.L.T. Peek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2024.