Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1.De procedure
- verzoekster;
- de heer mr. J. Pearson, werkzaam bij JAW Advocaten (hierna: advocaat).
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft verzoekster op 27 februari 2024 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 en 287b van de Faillissementswet, met het doel een voorlopige voorziening te verkrijgen. De rechtbank heeft op 28 februari 2024 de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 21 maart 2024. Tijdens de zitting op 21 maart 2024 was verweerster, Stichting Hef Wonen, niet verschenen. De rechtbank heeft op 28 maart 2024 uitspraak gedaan. Verzoekster, een 65-jarige zelfstandig ondernemer, had een IOAZ-uitkering aangevraagd die door de gemeente Rotterdam was afgewezen. Na het uitschrijven van haar onderneming heeft zij een PW-uitkering aangevraagd en een voorschot ontvangen. Verzoekster heeft haar huur voor maart 2024 betaald en haar inkomen zal worden overgemaakt op de rekening van een schuldhulpverlener, wat de rechtbank voldoende aannemelijk achtte voor het tijdig voldoen van de huurtermijnen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een bedreigende situatie, aangezien verweerster had aangekondigd de woning van verzoekster te ontruimen. De rechtbank heeft de belangen van verzoekster, die in haar huurwoning wil blijven en het minnelijk schuldhulpverleningstraject wil doorlopen, zwaarder laten wegen dan die van verweerster, die het vonnis tot ontruiming wilde uitvoeren. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van het vonnis tot ontruiming opgeschort voor de duur van zes maanden, met voorwaarden voor de betaling van de huur. Tevens is verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan zij in de toekomst een nieuw verzoek indienen.