ECLI:NL:RBROT:2024:3268

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
15 april 2024
Zaaknummer
FT EA 24/270/ FT EA 24/271
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een voorlopige voorziening in het kader van een moratorium op huurbetalingen

In deze zaak heeft verzoekster op 27 februari 2024 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 en 287b van de Faillissementswet, met het doel een voorlopige voorziening te verkrijgen. De rechtbank heeft op 28 februari 2024 de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 21 maart 2024. Tijdens de zitting op 21 maart 2024 was verweerster, Stichting Hef Wonen, niet verschenen. De rechtbank heeft op 28 maart 2024 uitspraak gedaan. Verzoekster, een 65-jarige zelfstandig ondernemer, had een IOAZ-uitkering aangevraagd die door de gemeente Rotterdam was afgewezen. Na het uitschrijven van haar onderneming heeft zij een PW-uitkering aangevraagd en een voorschot ontvangen. Verzoekster heeft haar huur voor maart 2024 betaald en haar inkomen zal worden overgemaakt op de rekening van een schuldhulpverlener, wat de rechtbank voldoende aannemelijk achtte voor het tijdig voldoen van de huurtermijnen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een bedreigende situatie, aangezien verweerster had aangekondigd de woning van verzoekster te ontruimen. De rechtbank heeft de belangen van verzoekster, die in haar huurwoning wil blijven en het minnelijk schuldhulpverleningstraject wil doorlopen, zwaarder laten wegen dan die van verweerster, die het vonnis tot ontruiming wilde uitvoeren. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van het vonnis tot ontruiming opgeschort voor de duur van zes maanden, met voorwaarden voor de betaling van de huur. Tevens is verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan zij in de toekomst een nieuw verzoek indienen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummers]
uitspraakdatum: 28 maart 2024
[verzoekster],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 27 februari 2024, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 28 februari 2024 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 21 maart 2024.
Ter zitting van 21 maart 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • de heer mr. J. Pearson, werkzaam bij JAW Advocaten (hierna: advocaat).
Stichting Hef Wonen, gevestigd te Rotterdam (hierna: verweerster) is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, zonder bericht van verhindering, niet ter terechtzitting verschenen.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 11 juli 2023 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster ten uitvoer te leggen.
Verzoekster werkte als zelfstandig ondernemer en heeft een leeftijd van 65 jaar. Verzoekster heeft een IOAZ-uitkering aangevraagd, welke door de gemeente Rotterdam is afgewezen. Hierna heeft verzoekster haar onderneming uitgeschreven en een PW-uitkering aangevraagd. Op 20 maart 2024 heeft verzoekster een voorschot op haar PW-uitkering ontvangen van € 1.100,-. Verzoekster heeft op 20 maart 2024 een bedrag van € 1.000,- overgemaakt aan verweerster, waarvan € 631,- ziet op de huurbetaling van maart 2024. Op 2 april 2024 ontvangt verzoekster een definitieve beslissing op haar PW-uitkering. Daarnaast ontvangt verzoekster een bedrag van € 342,- aan huurtoeslag. De totale schuldenlast van verzoekster bedraagt (naar schatting) € 10.000,-. Verzoekster zal haar inkomen laten overmaken op een betalingsrekening van de schuldhulpverlener, waardoor voldoende wordt gewaarborgd dat de huur tijdig zal worden betaald.

3.Het verweer

Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft verweerster geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunt schriftelijk dan wel ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekster een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 11 juli 2023 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster en een kopie van het exploot van 12 februari 2024 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 5 maart 2024 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekster, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekster enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekster bestaat erin dat zij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekster kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 11 juli 2023 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoekster heeft aangetoond dat de huur van maart 2024 is betaald. Doordat verzoekster haar inkomen zal laten overmaken op een betalingsrekening van de schuldhulpverlener, is ook voldoende aannemelijk dat de lopende termijnen tijdig kunnen worden voldaan. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoekster zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoekster gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoekster te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 11 juli 2023 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoekster gelegen aan [adres], voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden vanaf 28 februari 2024;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat SHV die namens verzoekster de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van S.R.L.T. Peek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2024.