ECLI:NL:RBROT:2024:3266

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 april 2024
Publicatiedatum
15 april 2024
Zaaknummer
10-201657-23, 10-105926-23 (gev. ttz), 10-049736-24 (gev. ttz)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf en vrijheidsbeperkende maatregel voor mishandeling en overtreding gedragsaanwijzing

Op 4 april 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling en het meermalen overtreden van een gedragsaanwijzing. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 150 dagen, waarvan 55 dagen voorwaardelijk, en er is een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd in de vorm van een contactverbod. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van belaging, omdat de gedragingen niet als stelselmatige inbreuk op de levenssfeer van het slachtoffer konden worden aangemerkt. De rechtbank overwoog dat de tijdvakken waarin de verdachte contact zocht met het slachtoffer te kort waren om te spreken van belaging. De verdachte had eerder een gedragsaanwijzing gekregen, die hij twee keer had overtreden, wat leidde tot de veroordeling. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een psychische stoornis, en heeft de straf en maatregel daarop afgestemd. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij schadevergoeding is vastgesteld voor immateriële en materiële schade.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummers: 10-201657-23, 10-105926-23 (gev. ttz), 10-049736-24 (gev. ttz)
Datum uitspraak: 4 april 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1988,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] [woonplaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] .
Raadsman mr. M.J. Hoogendoorn, advocaat te Utrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 21 maart 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht en van een doorlopende nummering voorzien.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J.B. Uiterwijk heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in haar rapportage van 23 november 2023;
  • oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende een contactverbod met [slachtoffer 1] en een gebiedsverbod gedurende een periode van 2 jaren. Bij overtreding van dat verbod dient er (telkens) 1 week hechtenis te worden toegepast, met een maximum van 6 maanden;
  • dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en de vrijheidsbeperkende maatregel.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belaging door de aangeefster in de ten laste gelegde periode meermaals via e-mail te benaderen en meerdere malen bij haar voor de deur te staan en aan te bellen. De gedragingen waren opzettelijk en erop gericht om haar te dwingen om te dulden dat hij contact met haar zocht.
4.2.2.
Beoordeling
De verdachte heeft de aangeefster in de week vanaf 5 januari 2023 meerdere keren benaderd door verspreid over een periode van vijf dagen, zes e-mailberichten naar haar te sturen en in die periode ook twee keer bij haar voor de deur te staan. Daarna heeft hij haar op 24 januari 2023 weer een e-mail gestuurd, waarna de aangeefster op 27 januari 2023 aangifte heeft gedaan. Een dag na het doen van die aangifte heeft de aangeefster wederom een
e-mailbericht van de verdachte ontvangen. In de periode daarna heeft de aangeefster niets meer van de verdachte gehoord tot hij in de avond van 22 april 2023 bij haar voor de deur stond en ook aan heeft gebeld. De verdachte is daarop aangehouden door de politie.
De rechtbank overweegt dat er sprake is van belaging wanneer iemand opzettelijk een ander herhaaldelijk lastig valt waardoor een inbreuk wordt gemaakt op diens persoonlijke levenssfeer. Vereist is dat die inbreuk stelselmatig en opzettelijk wordt gemaakt. Uit jurisprudentie blijkt dat bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van een stelselmatige inbreuk, de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze plaatsvonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van de slachtoffers van belang zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank leveren de onder 4.2.2. beschreven gedragingen van de verdachte geen stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer op. Deze gedragingen vinden plaats over de periode van één week, waarna er enige tijd, 12 dagen, geen contact met aangeefster wordt gezocht. Na het versturen van een e-mailbericht op 24 en 28 januari 2023, heeft verdachte een periode van 3 maanden geen contact met aangeefster gezocht. Nadat verdachte op 22 april 2023 weer voor de deur van aangeefster stond, is hij aangehouden. De rechtbank is van oordeel dat de tijdvakken binnen de tenlastegelegde periode waarin de verdachte regelmatig contact zocht met aangeefster te kort zijn om te kunnen komen tot de conclusie dat sprake is geweest van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. De gedragingen van verdachte rechtvaardigen wat betreft de frequentie van contact zoeken binnen die tijdvakken geen andere beslissing.
4.2.3.
Conclusie
Het onder 3 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij
op13 mei 2023 te Rotterdam opzettelijk heeft gehandeld in strijd met een gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 23 april 2023, gegeven door de officier van justitie te arrondissement Rotterdam, inhoudende dat hij, verdachte, zich niet zal ophouden in/op de [straatnaam] te Rotterdam door :
- bij die [slachtoffer 1] voor de woning, aan de [straatnaam] , te staan;
2.
hij
op12 augustus 2023 te Rotterdam opzettelijk heeft gehandeld in strijd met een gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 10 juli 2023, gegeven door de officier van justitie te arrondissement Rotterdam, inhoudende dat hij, verdachte, zich niet zal ophouden in/op de [straatnaam] te Rotterdam en :
- bij die [slachtoffer 1] voor de woning, aan de [straatnaam] , te staan;

4.

hij
op10 februari 2024 te Rotterdam, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem meermaals (met kracht) tegen zijn hoofd te slaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering;
2.
opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering;
4.
mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
Nadat de verdachte was aangehouden als verdachte van belaging is aan hem door de officier van justitie een gedragsaanwijzing uitgereikt die inhield dat hij niet bij de aangeefster in de straat mocht komen en dat hij geen contact met haar mocht opnemen. De verdachte heeft die gedragsaanwijzing twee keer overtreden. De verdachte heeft daarmee een aan hem, door het daartoe bevoegde gezag opgelegde, aanwijzing bewust genegeerd. Een direct gevolg daarvan is dat de persoon die de officier van justitie met die gedragsaanwijzing probeerde te beschermen, zich onveilig en onbeschermd en machteloos heeft gevoeld. De rechtbank neemt de verdachte dat kwalijk.
In februari 2024 heeft de verdachte een beveiliger van de daklozenopvang mishandeld door hem meermaals tegen het hoofd te slaan omdat hij het niet eens was met de beslissing van de beveiliger om de verdachte niet weer binnen te laten. De verdachte heeft een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Uit het schade-onderbouwingsformulier van het slachtoffer blijkt dat hij meer dan een maand na het voorval nog steeds kampt met de gevolgen van de fysieke en psychische klachten die zijn veroorzaakt door de mishandeling. Ook dat neemt de rechtbank de verdachte kwalijk.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
27 februari 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor mishandeling.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 23 november 2023. Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
De verdachte is zonder tegenbericht niet verschenen op de afspraak. Hierop is in overleg besloten om op basis van dossierinformatie een schaduwadvies op te maken.
Er kan niet worden gesproken van een delictpatroon. De huisvesting en dagbesteding van de verdachte kenen voor detentie weinig stabiliteit. De relatie met de aangeefster en het psychosociaal functioneren van de verdachte worden gezien als risicofactor. Verwezen wordt naar het advies van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (hierna: NIFP) en in lijn met dat advies wordt geadviseerd om het recidiverisico bij een bewezenverklaring te beperken door bijzondere voorwaarden te stellen bij een voorwaardelijk strafdeel.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
Psychiater [naam psychiater] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 26 oktober 2023. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De verdachte lijdt aan een psychische stoornis in de vorm van schizofrenie. Voorafgaand aan en ten tijde van de hem ten laste gelegde overtreding van een contact- en locatieverbod werd de verdachte in zijn gedragskeuzen en gedragingen beperkt door psychotische belevingen van gehoor hallucinaties en beïnvloedingswaan. Die psychotische ziekteverschijnselen van de verdachte waren voorafgaand aan de hem ten laste gelegde feiten na een eerdere remissie opnieuw ontstaan danwel versterkt nadat hij tegen advies
van zijn behandelaars was gestopt met het nemen van zijn anti psychotische medicatie. Dat kan hem gezien zijn eerdere ervaringen met recidiverende psychosen enigermate kan worden aangerekend. Geadviseerd wordt daarom om de ten laste gelegde feiten bij bewezenverklaring in een verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
Geadviseerd wordt het recidiverisico bij bewezenverklaring te beperken door behandeling van de verdachte, met aansluitende resocialisatie via begeleid wonen en ambulante nazorg door een forensische polikliniek of forensisch FACT, onder toezicht van de reclassering in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Nu de conclusies van de psychiater gedragen worden door zijn bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. De verdachte wordt in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht met betrekking tot de feiten 1 en 2. Voor feit 4 wordt de verdachte volledig toerekeningsvatbaar geacht.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Anders dan is geadviseerd, ziet de rechtbank geen aanleiding de verdachte te verplichten om mee te werken aan de opname in een zorginstelling voor de duur van een jaar. Gebleken is namelijk dat de verdachte, nadat de rapportages van het NIFP en de reclassering zijn uitgebracht, al is ingesteld op andere medicatie. Nu recente informatie over het functioneren van de verdachte ontbreekt, acht de rechtbank het niet opportuun om die vergaande verplichting aan de verdachte op te leggen.
Ter voorkoming van strafbare feiten wordt aan de verdachte de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van 2 (twee) jaren opgelegd, inhoudende een gebiedsverbod voor de [straatnaam] in Rotterdam en een contactverbod met [slachtoffer 1] .
De officier van justitie heeft gevorderd om de bijzondere voorwaarden en de vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren. De rechtbank zal dat bevel niet geven. De verdachte wordt vrijgesproken van de ten laste gelegde belaging zodat de rechtbank niet kan vaststellen dat is voldaan aan het vereiste dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregel passend en geboden.

8.Vorderingen benadeelde partijen / schadevergoedingsmaatregelen

Als benadeelde partij heeft [slachtoffer 1] zich in het geding gevoegd ter zake van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.000,- aan immateriële schade.
Voorts heeft [slachtoffer 2] zich als benadeelde partij in het geding gevoegd ter zake van het onder 4 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 805,45 aan materiële schade en een vergoeding van € 1.200,- aan immateriële schade.
De materiële schade bestaat uit de volgende posten:
  • € 34,20 medicatie;
  • € 242,30 restant eigen risico voor de zorgverzekering in het jaar 2024;
  • € 242,- kosten voor een agressietraining;
  • € 279,95 kosten voor verlenging van de studieduur bij NTI;
  • € 7,- reiskosten vice versa naar het oogziekenhuis in verband met twee afspraken.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van [slachtoffer 1] , te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van [slachtoffer 2] zou toegewezen moeten worden ten aanzien van de posten medicatie, eigen risico van de zorgverzekering, de verlenging van de studieduur en de reiskosten. Ten aanzien van de post agressietraining zou de benadeelde partij niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in de vordering. Voor de immateriële schade zou een bedrag van € 1.000,- toegekend kunnen worden.
8.2.
Standpunt verdediging
De vordering van [slachtoffer 1] zou tot een bedrag van € 375,- toegewezen kunnen worden.
Met betrekking tot de vordering van [slachtoffer 2] zijn de posten die zien op de agressietraining en de verlenging van de studieduur betwist. Ten aanzien van de post voor medicatie heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De immateriële schade zou tot een bedrag van € 400,- kunnen worden toegewezen. Over de posten die zien op het eigen risico en de reiskosten heeft de verdediging zich niet uitgelaten.
8.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] door de onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbare feiten, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 375,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank overweegt dat de verdachte van de ten laste gelegde belaging zal worden vrijgesproken. Voorts blijkt uit de overgelegde stukken en de tijdens de behandeling ter terechtzitting gegeven toelichting op de vordering dat ook gebeurtenissen uit het verleden mogelijk hebben bijgedragen aan de posttraumatische stressstoornis die bij de benadeelde partij is vastgesteld. Nader onderzoek naar de omvang van de vordering zou gelet op die omstandigheden een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 12 augustus 2023.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Voorts is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] door het onder 4 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks schade is toegebracht. De posten die zien op de medicatie (€ 34,20), het restant van het eigen risico van de zorgverzekering (€ 242,30) en de reiskosten (€ 7,-) zijn door de verdachte niet (of niet voldoende gemotiveerd) weersproken zodat de vordering ten aanzien van die posten zal worden toegewezen.
De benadeelde partij zal voor de overige posten die zien op de materiële schade niet-ontvankelijk worden verklaard. Ten aanzien van de posten die zien op de agressietraining en de kosten voor verlenging van de studieduur is onvoldoende vast komen te staan dat het schade betreft die rechtstreeks door het bewezen verklaarde strafbare feit is veroorzaakt. De bewijsstukken ter onderbouwing van die posten zijn ontoereikend.
Tevens is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] door het onder 4 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 400,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. De aangehaalde uitspraak waar in het schade-onderbouwingsformulier naar is verwezen betreft een situatie die teveel afwijkt van de mishandeling door de verdachte. Nader onderzoek naar de omvang van de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 10 februari 2024.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [slachtoffer 1] een schadevergoeding van € 375,- en de benadeelde partij [slachtoffer 2] een schadevergoeding van € 683,50 betalen, steeds vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 57, 184a en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 150 (honderdvijftig) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
55 (vijfenvijftig)dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich na het ingaan van de proeftijd melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen van een nader door de reclassering te bepalen zorgverlener voor zijn problematiek. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering in overleg met de zorgverlener verantwoord vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling, gelet op de problematiek van de veroordeelde kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen;
3. de veroordeelde zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen/maatschappelijke opvang. Het verblijft duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt. De veroordeelde zal zich houden aan de aanwijzingen die door of namens de directeur van die instelling worden gegeven;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de veroordeelde op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de
duur van 2 (twee) jaren,inhoudende dat de veroordeelde wordt bevolen:
1. zich niet op te houden in de [straatnaam] te Rotterdam, na het onherroepelijk worden van dit vonnis;
2. zich te onthouden van direct of indirect contact met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 1984 te [geboorteplaats] , na het onherroepelijk worden van dit vonnis;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde niet aan de maatregel voldoet, vervangende hechtenis zal worden toegepast;
bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 1 (één) week;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op en zal in totaal ten hoogste zes maanden bedragen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van heden, zijnde de dag waarop volgens de berekening van de rechtbank de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk is aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] , te betalen een bedrag van
€ 375,- (zegge: driehonderd vijfenzeventig euro),bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 12 augustus 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [slachtoffer 1] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer 1] te betalen
€ 375,-(hoofdsom,
zegge: driehonderd vijfenzeventig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 augustus 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 375,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van maximaal
7 (zeven) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] , te betalen een bedrag van
€ 683,50 (zegge: zeshonderd drieëntachtig euro en vijftig cent), bestaande uit € 283,50 aan materiële schade en € 400,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 10 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer 2] te betalen
€ 683,50(hoofdsom,
zegge: zeshonderd drieëntachtig euro en vijftig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 februari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 683,50 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van maximaal;
13 (dertien) dagende toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Hello, voorzitter,
en mrs. M.I. Blagrove en F. Tosun, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G. Polke, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks 13 mei 2023 te Rotterdam opzettelijk heeft gehandeld in strijd met een gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 23 april 2023, gegeven door de officier van justitie te arrondissement Rotterdam, inhoudende dat hij, verdachte, zich niet zal ophouden in/op de Beverwaardeseweg te Rotterdam en/of zich zal onthouden van contact met [slachtoffer 1] door gedraging:
- bij die [slachtoffer 1] voor de woning, aan de [straatnaam] , te staan;
2.
hij in of omstreeks 12 augustus 2023 te Rotterdam opzettelijk heeft gehandeld in strijd met een gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 10 juli 2023, gegeven door de officier van justitie te arrondissement Rotterdam, inhoudende dat hij, verdachte, zich niet zal ophouden in/op de Beverwaardeseweg te Rotterdam en/of zich zal onthouden van contact met [slachtoffer 1] door gedraging:
- bij die [slachtoffer 1] voor de woning, aan de [straatnaam] , te staan;

3.(10-105923-23)

hij in of omstreeks 5 januari 2023 tot en met 22 april 2023 te Rotterdam, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 1] , door:
- meermalen naar die [slachtoffer 1] e-mailberichten te sturen en/of
- zich meermalen op te houden voor/bij de woning van die [slachtoffer 1] en/of
met het oogmerk die [slachtoffer 1] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;

4.(10-049736-24)

hij in of omstreeks 10 februari 2024 te Rotterdam, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem meermaals (met kracht) tegen zijn hoofd te slaan.