ECLI:NL:RBROT:2024:3264

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
15 april 2024
Zaaknummer
FT EA 24/184/ FT EA 24/187
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 maart 2024 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening op grond van artikel 287b van de Faillissementswet. Verzoeker had op 12 februari 2024 een verzoekschrift ingediend, waarin hij vroeg om een moratorium van zes maanden om te voorkomen dat het vonnis van 28 december 2023 tot ontruiming van zijn woonruimte ten uitvoer zou worden gelegd. Tijdens de zitting op 21 maart 2024 was verzoeker niet verschenen, ondanks een behoorlijke oproeping. De advocaat van verzoeker verklaarde dat de huur voor maart 2024 betaald was, maar kon geen betalingsbewijs overleggen, en de huur voor april 2024 was nog niet betaald.

De rechtbank heeft beoordeeld of er sprake was van een bedreigende situatie, zoals vereist door de wet. Verzoeker had documenten overgelegd die de dreiging van ontruiming bevestigden. Echter, de rechtbank oordeelde dat verzoeker onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat hij in staat was om aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen en dat hij zich zou inspannen om het minnelijk traject te doorlopen. De rechtbank concludeerde dat het belang van de schuldeiser, die het vonnis tot ontruiming wilde uitvoeren, zwaarder woog dan het belang van verzoeker om in de woning te blijven.

Daarom heeft de rechtbank het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft aangegeven dat verzoeker in de toekomst een nieuw verzoek kan indienen indien nodig.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: afwijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummers]
uitspraakdatum: 28 maart 2024
[verzoeker],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 12 februari 2024, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 13 februari 2024 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 21 maart 2024.
Ter zitting van 21 maart 2024 zijn verschenen en gehoord:
- de heer mr. J. Pearson, werkzaam bij JAW Advocaten (hierna: advocaat).
Verzoeker is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, zonder bericht van verhindering, niet ter terechtzitting verschenen.
[naam], gevestigd te Amsterdam (hierna: verweerder) en de deurwaarder BoitenLuhrs Gerechtsdeurwaarders hebben op 7 maart 2024 aan de rechtbank laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 28 december 2023 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
De advocaat heeft ter zitting verklaard dat hij ervanuit ging dat verzoeker aanwezig zou zijn. Het schuldhulpverleningstraject zit in de inventarisatiefase. De huur van maart 2024 is volgens de advocaat betaald, maar hij beschikt niet over een betalingsbewijs. De huur van april 2024 is (nog) niet betaald. De advocaat vraagt om aanhouding van het verzoek, zodat er stukken kunnen worden nagezonden. De advocaat van verzoeker kan niet aantonen dat verzoeker zijn medewerkingsplicht tijdens het minnelijk traject is nagekomen.

3.Het verweer

Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft verweerder geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid zijn standpunt schriftelijk dan wel ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 28 december 2023 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 16 januari 2024 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 14 februari 2024 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerder, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerder bestaat erin dat zij het vonnis van 28 december 2023 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat het belang van verweerder zwaarder dient te wegen dan het belang van verzoeker. De verzochte voorziening zal dan ook worden afgewezen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Verzoeker heeft de ontbrekende informatie uit het verzoekschrift niet ter zitting aangeleverd, hetgeen wel in het verzoekschrift is aangekondigd. Hierdoor ontbreekt (onder andere) het uittreksel uit de basisregistratie. De rechtbank kan hierdoor niet controleren wat op dit moment de verblijfsplaats van verzoeker is. Uit de laatst bekende informatie van de rechtbank blijkt namelijk dat verzoeker in januari 2022 is uitgeschreven wegens emigratie. Ook ontbreekt er dus een (recent) overzicht van de schuldenlijst van verzoeker.
Verder heeft verzoeker onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij de komende maanden voldoende inkomsten heeft om de lopende huurtermijnen te betalen. Een betalingsbewijs van de huurbetaling van maart 2024 is niet overgelegd. Voor de rechtbank is het hierdoor onvoldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden betaald. Ook is het voor de rechtbank onvoldoende aannemelijk geworden dat verzoeker zich naar behoren zal inspannen om een minnelijk traject verder te doorlopen. De rechtbank komt daartoe nu verzoeker niet de gevraagde informatie heeft aangeleverd en niet ter zitting is verschenen. Verzoeker lijkt zich op 12 februari 2024 te hebben aangemeld voor schulddienstverlening maar enig aanknopingspunt dat daaraan vervolgens ook een vervolg aan is gegeven is niet gebleken.
De verzochte voorziening zal dan ook worden afgewezen.
Nu het minnelijk traject kennelijk niet is opgestart en naar verwachting ook niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek ex artikel 287b Fw af;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van S.R.L.T. Peek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2024.