ECLI:NL:RBROT:2024:3264
Rechtbank Rotterdam
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de schuldsaneringsregeling
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 maart 2024 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening op grond van artikel 287b van de Faillissementswet. Verzoeker had op 12 februari 2024 een verzoekschrift ingediend, waarin hij vroeg om een moratorium van zes maanden om te voorkomen dat het vonnis van 28 december 2023 tot ontruiming van zijn woonruimte ten uitvoer zou worden gelegd. Tijdens de zitting op 21 maart 2024 was verzoeker niet verschenen, ondanks een behoorlijke oproeping. De advocaat van verzoeker verklaarde dat de huur voor maart 2024 betaald was, maar kon geen betalingsbewijs overleggen, en de huur voor april 2024 was nog niet betaald.
De rechtbank heeft beoordeeld of er sprake was van een bedreigende situatie, zoals vereist door de wet. Verzoeker had documenten overgelegd die de dreiging van ontruiming bevestigden. Echter, de rechtbank oordeelde dat verzoeker onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat hij in staat was om aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen en dat hij zich zou inspannen om het minnelijk traject te doorlopen. De rechtbank concludeerde dat het belang van de schuldeiser, die het vonnis tot ontruiming wilde uitvoeren, zwaarder woog dan het belang van verzoeker om in de woning te blijven.
Daarom heeft de rechtbank het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft aangegeven dat verzoeker in de toekomst een nieuw verzoek kan indienen indien nodig.