ECLI:NL:RBROT:2024:3257
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening maatschappelijke opvang voor verzoeker zonder vaste woon- of verblijfplaats
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 3 april 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een persoon zonder vaste woon- of verblijfplaats, had een aanvraag ingediend voor maatschappelijke opvang, welke door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam was afgewezen. Het college stelde dat verzoeker zelfredzaam was en in staat om zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Verzoeker was het hier niet mee eens en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op zitting behandeld en geconcludeerd dat het college het onderzoek naar de zelfredzaamheid van verzoeker onzorgvuldig en onvolledig had uitgevoerd. Er waren sterke aanwijzingen dat verzoeker meer problemen had dan alleen een huisvestingsprobleem, waaronder een onbehandelde HIV-infectie en een slechte gezondheid. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker een spoedeisend belang had bij zijn verzoek, aangezien hij dakloos was en op straat leefde.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter besloten dat het college aan verzoeker voor een periode van vier weken maatschappelijke opvang moest verlenen. Daarnaast werd het college veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan verzoeker. Deze uitspraak is gedaan door mr. E.B.J. van Elden, voorzieningenrechter, en is openbaar uitgesproken op 3 april 2024.