ECLI:NL:RBROT:2024:3254

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 maart 2024
Publicatiedatum
15 april 2024
Zaaknummer
10/327807-21 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit drugshandel met cocaïne

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 maart 2024 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen de veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor drugshandel. De officier van justitie vorderde de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, dat volgens de berekeningen € 126.500,- bedroeg, gebaseerd op de verkoop van 253 kilo cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde betrokken was bij de verkoop van deze hoeveelheid cocaïne en dat de verkoopmarge per kilo cocaïne € 500,- bedraagt, zoals blijkt uit het onderzoeksrapport 'De Narcostand van Nederland. Fenomeenbeeld drugs 2021'. De verdediging voerde aan dat de veroordeelde niet uit geldelijk gewin handelde, maar onder druk stond vanwege een openstaande schuld. De rechtbank oordeelde echter dat de aflossing van deze schuld de vermogenspositie van de veroordeelde had verbeterd, waardoor het volledige bedrag als wederrechtelijk verkregen voordeel moest worden aangemerkt. De rechtbank legde de veroordeelde de verplichting op om dit bedrag aan de staat te betalen en bepaalde de duur van de gijzeling op 421 dagen indien volledige betaling niet mogelijk zou zijn. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/327807-21 (ontneming)
Datum uitspraak: 21 maart 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, naar aanleiding van de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (hierna Sr) van de officier van justitie in de zaak tegen de veroordeelde:
[veroordeelde](hierna: de veroordeelde),
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de zitting gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] ,
raadsvrouw mr. L.A. Sjadijeva, advocaat te Rotterdam.

1.Procedure en voorafgaande veroordeling

De officier van justitie, mr. R.K. Nanhkoesingh, heeft op de terechtzitting van 23 juni 2023 de ontnemingsvordering aangezegd.
Bij vonnis van deze rechtbank van 23 juni 2023 (hierna: het vonnis in de strafzaak) is de veroordeelde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren voor - kort samengevat - het:
  • medeplegen van het verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van 253 blokken/kilo cocaïne;
  • medeplegen van bevorderings- en voorbereidingshandelingen ter zake van het verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van handelshoeveelheden cocaïne;
  • medeplegen van het witwassen van een geldbedrag van in totaal € 212.380,-.
Het vonnis in de strafzaak is vanaf 8 juli 2023 onherroepelijk. Een kopie van het vonnis is als bijlage bij dit vonnis gevoegd.
Op 8 februari 2024 heeft de officier van justitie een conclusie van eis ingediend.
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2024.

2.Vordering

De vordering van de officier van justitie - zoals deze na wijziging ter terechtzitting is komen te luiden - strekt tot:
  • het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr op een bedrag van € 310.000,-;
  • het opleggen aan de veroordeelde van de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van € 126.500,- ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel.
De vordering is gebaseerd op artikel 36e, tweede lid Sr. Volgens de officier van justitie is er sprake van voordeel verkregen door middel van de strafbare feiten waarvoor de veroordeelde is veroordeeld.
De officier van justitie stelt dat op grond van de inhoud van het strafdossier het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden berekend. Uit het strafdossier blijkt dat de veroordeelde in zijn rol als distributeur 620 kilo cocaïne heeft verhandeld. Blijkens het onderzoeksrapport “De Narcostand van Nederland. Fenomeenbeeld drugs 2021” (hierna: het onderzoeksrapport) ligt de verkoopmarge bij doorvoer van één kilo cocaïne rond de
€ 500,-. [1] Dit leidt tot een wederrechtelijk verkregen voordeel van 620 x € 500,- = € 310.000,-.
De officier van justitie ziet (naar de rechtbank begrijpt: subsidiair) in zijn rol bij de bewezenverklaarde drugshandel aanleiding om ten aanzien van de veroordeelde een lager voordeelsbedrag aan te houden en daartoe aan te sluiten bij de bewezenverklaarde hoeveelheid van 253 kilo cocaïne. De betalingsverplichting is dan € 126.500,- (253 x € 500,-).

3.Standpunt van de verdediging

De verdediging bepleit primair afwijzing van de vordering en subsidiair matiging van de vordering tot een bedrag van € 50.000,- dan wel € 126.500,- (meer subsidiair). Daartoe is het volgende aangevoerd. De veroordeelde heeft de strafbare feiten niet gepleegd uit geldelijk gewin, maar onder druk: hij werd bedreigd vanwege een openstaande schuld tussen de
€ 50.000,- en € 125.000,-. Hij heeft deze schuld afbetaald met het verrichten van de werkzaamheden waarvoor hij momenteel gedetineerd is, zodat hij in feite al gestraft is. De veroordeelde heeft geen voordeel of vermogensvermeerdering als gevolg van de werkzaamheden of de schuldaflossing gekend. Subsidiair geldt dat aansluiting moet worden gezocht bij de omvang van de afgeloste schuld. Meer subsidiair moet de vordering worden toegewezen tot het bedrag van € 126.500,- (253 x € 500,-), nu de veroordeelde veroordeeld is voor de verkoop van 253 kilo cocaïne en uit het strafdossier de daadwerkelijke verkoop van 620 kilo cocaïne niet blijkt.

4.Beoordeling en schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

In het vonnis in de strafzaak is vastgesteld dat de veroordeelde samen met anderen betrokken is geweest bij de verkoop van 253 kilo cocaïne. Op basis van het strafdossier kan niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat de veroordeelde 620 kilo cocaïne heeft verhandeld. Het strafdossier bevat weliswaar aanwijzingen daarvoor, maar gelet op de gemotiveerde betwisting door de verdediging zijn die aanwijzingen van onvoldoende gewicht om in het kader van de voordeelsberekening een drugshandel van die omvang te kunnen vaststellen. De rechtbank zal ook in dit kader daarom uitgaan van de verkoop van de bewezenverklaarde hoeveelheid van 253 kilo cocaïne.
Bij gebreke van concrete gegevens over het voordeel dat de betrokkene uit die verkoop heeft verkregen, heeft de officier van justitie aansluiting gezocht bij het onderzoeksrapport. De rechtbank acht de daaruit blijkende verkoopmarge van € 500,- per kilo cocaïne een aannemelijk bedrag, ook gelet op het feit dat de verdediging dit bedrag niet heeft betwist. Het ligt ook overigens niet voor de hand dat de veroordeelde wel (risicovolle) werkzaamheden heeft verricht, maar daar niet voor zou zijn betaald.
Gelet op het bovenstaande berekent de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van € 126.500,- (253 x € 500,-). Voor zover dit bedrag is aangewend voor de aflossing van een schuld, is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat die aflossing de vermogenspositie van de veroordeelde heeft verbeterd. Het volledige bedrag kan dan ook worden aangemerkt als wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit voordeel dient de veroordeelde te worden ontnomen.

5.Vaststelling van de betalingsverplichting

Uitgangspunt is dat de betalingsverplichting wordt vastgesteld op het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel. Er is in deze zaak geen reden om daarvan af te wijken.
De slotsom is dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd om een bedrag van € 126.500,- aan de staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bij deze beslissing zijn de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde in aanmerking genomen.

6.Maximale duur gijzeling

Op grond van artikel 6:6:25 Sv zal de duur van de gijzeling worden vastgesteld die ten hoogste kan worden gevorderd indien volledig verhaal van het ontnemingsbedrag niet mogelijk is.
Uitgaande van een maximum duur van de gijzeling van drie jaar (artikel 36e, elfde lid, Sr) hanteert de rechtbank de volgende verdeling:
  • voor bedragen tot € 50.000,- geldt een maximum van 360 dagen;
  • voor bedragen tot € 500.000 geldt een maximum van 720 dagen;
  • voor bedragen van € 5.000.000 of meer geldt een maximum van 1080 dagen.
Het aantal dagen gijzeling in deze zaak zal daarom worden vastgesteld op 360 dagen voor de eerste € 50.000,- plus 61 dagen voor de resterende € 76.500 (€ 76.500/€ 450.000 X 360) is in totaal
421 dagen.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Deze beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt
geschat, vast op
€ 126.500,-(zegge:
honderdzesentwintigduizend en vijfhonderd euro);
legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van
€ 126.500,-(zegge:
honderdzesentwintigduizend en vijfhonderd euro) ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel;
bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van
Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op
421 dagen(zegge:
vierhonderdeenentwintig dagen);
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.J. Bade, voorzitter,
en mrs. K.Th. van Barneveld en I. Tillema, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. van Puffelen, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste en de oudste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te onder tekenen.

Voetnoten

1.Het onderzoeksrapport, p 41.