ECLI:NL:RBROT:2024:3220

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 maart 2024
Publicatiedatum
12 april 2024
Zaaknummer
ROT 24/1059
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-aanvraag wegens geen toegenomen beperkingen met dezelfde ziekteoorzaak

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een WIA-uitkering in verband met toegenomen klachten. Het UWV heeft deze aanvraag met het besluit van 5 september 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 16 januari 2024 op het bezwaar van eiser is het UWV bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep op 15 maart 2024 op zitting behandeld, waarbij eiser en de gemachtigde van het UWV aanwezig waren.

Eiser is in verband met longklachten op 30 september 2019 uitgevallen voor zijn werk als isolatiemonteur. Het UWV heeft vastgesteld dat eiser in aansluiting op de toepasselijke wachttijd meer dan 65% kon verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd, zodat hij met ingang van 27 september 2021 niet in aanmerking kwam voor een WIA-uitkering. Eiser heeft op 14 juni 2023 gemeld dat zijn klachten sinds de vorige beoordeling zijn toegenomen, wat leidde tot een medisch onderzoek door het UWV. De verzekeringsarts concludeerde dat er geen sprake was van toegenomen beperkingen met dezelfde ziekteoorzaak.

De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiser geen toegenomen beperkingen heeft die voortkomen uit dezelfde ziekteoorzaak als waarmee hij eerder de wachttijd heeft volgemaakt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt het griffierecht niet terug en er is geen aanleiding voor een vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/1059

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaatsnaam], eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het UWV), verweerder,
gemachtigde: mr. S. Roodenburg.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een WIA-uitkering [1] in verband met toegenomen klachten.
Het UWV heeft deze aanvraag met het besluit van 5 september 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 16 januari 2024 op het bezwaar van eiser is het UWV bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft een nader stuk ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 15 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser en de gemachtigde van het UWV deelgenomen.

Totstandkoming van het besluit

Inleiding
1. Eiser is in verband met longklachten op 30 september 2019 uitgevallen voor zijn werk als isolatiemonteur. Verweerder heeft vastgesteld dat eiser in aansluiting op de toepasselijke wachttijd meer dan 65% kon verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd, zodat hij met ingang van 27 september 2021 niet in aanmerking kwam voor een WIA-uitkering. Bij besluit van 19 november 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen dat besluit ongegrond verklaard. Tegen het besluit van 19 november 2021 is geen beroep ingesteld. Daarmee staat dit besluit tot weigering een WIA-uitkering toe te kennen per het einde van de wachttijd in rechte vast.
2. Met een formulier van 14 juni 2023 heeft eiser bij het UWV gemeld dat zijn klachten sinds de vorige beoordeling zijn toegenomen.
Het primaire besluit
3.1.
Naar aanleiding van de melding van eiser van 14 juni 2023 dat zijn gezondheid is verslechterd, heeft het UWV een medisch onderzoek laten verrichten. Ten behoeve van de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser heeft de sociaal medisch verpleegkundige van het UWV eiser op 16 augustus 2023 op een spreekuur gesproken. De verzekeringsarts van het UWV heeft eiser op 24 augustus 2023 op een spreekuur gezien. In het rapport van 31 augustus 2023 heeft de verzekeringsarts op basis van de dossiergegevens, de ontvangen medische informatie en de eigen bevindingen geconcludeerd dat er geen sprake is van toegenomen beperkingen met dezelfde ziekteoorzaak [2] als waarmee eiser gedurende de geldende wachttijd voor de WIA ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid (allergische astma met hyperreactiviteit, allergische rhinitis, hooikoorts, pollinose,
chronische sinusitis). Daarnaast zijn er enkele beperkingen als gevolg van een andere ziekteoorzaak (onverklaarde klachten van gevoelloosheid in zijn rechterbeen) bijgekomen. Daarbij heeft de verzekeringsarts opgemerkt dat eiser heeft aangegeven dat hij geen psychische klachten (meer) heeft.
3.2.
Bij het primaire besluit heeft het UWV geweigerd eiser een WIA-uitkering toe te kennen.
Het bestreden besluit
4.1.
Omdat eiser tegen het primaire besluit bezwaar heeft gemaakt, heeft een heroverweging plaatsgevonden. In verband daarmee heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 16 januari 2024 geconcludeerd dat de beperkingen van eiser als gevolg van de longklachten sinds het einde van de wachttijd (27 september 2021) niet zijn toegenomen. Volgens recent verricht longfunctieonderzoek heeft eiser 'slechts' een lichte obstructie en de longfunctiewaarden zijn feitelijk niet veel anders dan bij het onderzoek in 2014 (brief van 28 mei 2014, al aanwezig bij de beoordeling per einde wachttijd). De diagnose COPD Gold I (de minst beperkende vorm van COPD) doet daaraan niet af, omdat daarbij sprake is van een licht beperkte longfunctie die toelaat dat iemand voltijds fysiek gemiddeld zware arbeid verricht. In die zin zijn de eerder geduide beperkingen niet te licht gesteld en is er ook nu geen aanleiding om uit te gaan van meer beperkingen. In het verlengde van het voorgaande ligt besloten dat er geen reden is voor een beperking van de arbeidsduur.
De voetklachten en psychische klachten kunnen niet leiden tot een WIA-toekenning op grond van de Amber-regeling omdat die klachten, los van het feit of ze thans wel of niet tot beperkingen leiden, destijds niet aanwezig waren, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.2.
Op grond van het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het UWV het primaire besluit vervolgens met het bestreden besluit gehandhaafd, en geweigerd eiser een WIA-uitkering toe te kennen per 5 mei 2023.

Standpunten in beroep

5.1.
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat het UWV onvoldoende rekening heeft gehouden met de ernstige impact van (zijn) post-covid ME, COPD en psychische problemen op zijn gezondheid. Volgens eiser kan hij door constante vermoeidheid en ademhalingsproblemen niet werken. Eiser heeft gesteld dat hij de (eerder) geduide functies niet kan uitoefenen, omdat hij daarvoor niet de energie heeft en niet de juiste pre-certificaten. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser in beroep het huisartsjournaal van 10 juli 2023 tot en met 1 maart 2024 en een (onvolledige) brief van de afdeling neurologie van het IJsselland Ziekenhuis van 22 november 2023 overgelegd.
5.2.
Het UWV heeft in wat eiser in beroep heeft aangevoerd geen reden gezien om een ander standpunt in te nemen over de medische beperkingen van eiser.

Beoordeling door de rechtbank

6.1.
De rechtbank moet beoordelen of het UWV bij het bestreden besluit terecht heeft geweigerd eiser per 5 mei 2023 een WIA-uitkering toe te kennen. Daarbij is allereerst van belang of eiser toegenomen beperkingen heeft, voortkomend uit dezelfde ziekteoorzaak als die op grond waarvan hij eerder de wachttijd heeft volgemaakt.
6.2.
De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiser geen toegenomen beperkingen heeft die voortkomen uit dezelfde ziekteoorzaak als waarmee hij eerder de wachttijd heeft volgemaakt. De rechtbank oordeelt dan ook dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
7. Bij de beoordeling is een aantal wettelijke bepalingen van belang. Deze zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
8.1.
Het onderzoek van de verzekeringsarts is gebaseerd op dossierstudie, anamnese, psychisch onderzoek en informatie van de huisarts en de psycholoog van eiser. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossierstudie verricht en het gestelde in het bezwaarschrift meegewogen. Er is geen reden om te oordelen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet zorgvuldig is uitgevoerd.
8.2.
Wat eiser in beroep heeft aangevoerd en aan stukken heeft overgelegd geeft geen reden het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt onjuist te achten. Uit de rapporten van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgt dat zij rekening hebben gehouden met de door eiser genoemde klachten en op inzichtelijke wijze hebben gemotiveerd dat eiser geen toegenomen beperkingen heeft die voortkomen uit dezelfde ziekteoorzaak als waarmee hij eerder de wachttijd heeft volgemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 16 januari 2024 voldoende gereageerd op wat eiser in bezwaar aan medische gronden naar voren heeft gebracht en aan stukken heeft overgelegd. De rechtbank volgt de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat uit de door de huisarts weergegeven uitslagen van recent verricht longfunctieonderzoek is gebleken dat de beperkingen van eiser als gevolg van de longklachten sinds het einde van de wachttijd (27 september 2021) niet zijn toegenomen.
8.3.
Eiser heeft in beroep niet met nieuwe medische gegevens aannemelijk gemaakt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onjuist beeld had van zijn gezondheidstoestand. Hierbij is van belang dat het in de systematiek van de arbeidsgeschiktheidsbeoordeling niet gaat om de medische klachten van eiser als zodanig, of om de door hem ervaren beperkingen, maar om objectief vastgestelde beperkingen bij het verrichten van arbeid. Wat eiser in dat verband in beroep heeft aangevoerd en aan stukken heeft overgelegd, legt tegenover het gemotiveerde en inzichtelijke medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende gewicht in de schaal om op grond daarvan te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Eiser heeft gesteld dat onvoldoende rekening is gehouden met (zijn) post-covid ME, maar heeft deze stelling niet met medische stukken onderbouwd.
Dat het UWV voldoende rekening heeft gehouden met de COPD vloeit voort uit wat hiervoor in punt 8.2. is overwogen.
De rechtbank volgt ook de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de voet-/beenklachten en psychische klachten van eiser niet kunnen leiden tot toekenning van een WIA-uitkering op grond van de Amber-regeling, omdat die klachten bij het einde van de wachttijd niet aanwezig waren.
Eiser heeft verwezen naar het huisartsjournaal van 10 juli 2023 tot en met 1 maart 2024 en een brief van de afdeling neurologie van het IJsselland Ziekenhuis van 22 november 2023 (die ziet op eisers beenklachten), maar daaruit blijkt niet dat hij toegenomen beperkingen heeft voortkomend uit dezelfde ziekteoorzaak als die op grond waarvan hij eerder de wachttijd heeft volgemaakt, zijnde de beperkingen zoals vastgesteld bij de eerdere beoordeling per 27 september 2021 (allergische astma met hyperreactiviteit, allergische rhinitis, hooikoorts, pollinose, chronische sinusitis).
8.4.
Nu er geen sprake is van toegenomen beperkingen, hoefde het UWV geen arbeidsdeskundig onderzoek te laten plaatsvinden (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 12 april 2013, ECLI:NL:2013:BZ8792), zodat wat eiser heeft aangevoerd tegen de functies die bij de beoordeling voor het einde van de wachttijd zijn geduid buiten beschouwing kan blijven.
8.5.
Uit het voorgaande volgt dat het UWV bij het bestreden besluit terecht heeft vastgesteld dat eiser niet voor een WIA-uitkering in aanmerking komt.

Conclusie en gevolgen

9.1.
De slotsom is dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
9.2.
Omdat het beroep ongegrond is krijgt eiser het griffierecht niet terug. Voor een vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Dingemanse, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.W. Geerts, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 27 maart 2024.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: wettelijke bepalingen

Op grond van artikel 4 van de WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Op grond van artikel 5 van de WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Op grond van artikel 6, derde lid, van de WIA wordt onder de genoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
Op grond van artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b (ten tweede), van de WIA, ontstaat, indien op de dag, bedoeld in artikel 54, tweede lid (de eerste dag na afloop van de wachttijd), geen recht op een WGA-uitkering is ontstaan omdat de verzekerde op die dag niet gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, alsnog recht op die uitkering met ingang van de dag dat hij wel gedeeltelijk arbeidsgeschikt wordt indien hij op de dag hieraan voorafgaand minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij eerder recht had op arbeidsongeschiktheidsuitkering.
In het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten zijn regels gesteld betreffende de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de WIA.

Voetnoten

1.WIA staat voor Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
2.Een beoordeling op grond van de Wet afschaffing malus en bevordering re-integratie (AMBER-beoordeling)