Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.Het verdere verloop van de procedures
- de beschikking van de (kinder)rechter in deze rechtbank van 14 april 2023 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
- de beschikking van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 20 maart 2024 in de procedure met zaaknummer C/10/658301 / JE RK 23-1187 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
- de adviesverslagen van de WSGV, ter zitting van 15 december 2023 overgelegd;
- de e-mail van mr. Middelkoop van 8 februari 2024;
- de briefrapportage van de GI van 5 maart 2024;
- het verslag van de bijzondere curatoren van 12 maart 2024;
- het rapport van de Raad van 13 november 2023, ingekomen bij de rechtbank op 21 maart 2024.
- de moeder met haar advocaat;
- de pleegouders met hun advocaat;
- de bijzondere curatoren;
- een vertegenwoordiger van de Raad, [naam 5], die als gevolg van het uitlopen van de zitting de mondelinge behandeling vroegtijdig heeft moeten verlaten;
2.De feiten
3.Het aangehouden verzoek
4.De standpunten
5.De beoordeling
5.2.2. Voor dat perspectief - de plek waar [kind 2] en [kind 1] op zullen groeien en waar voor hen gezorgd wordt - is in de eerste plaats van belang dat [kind 2] en [kind 1] al bijna vier jaar bij de pleegouders wonen, dat is (bijna) hun hele leven. [kind 2] en [kind 1] zijn veilig bij de pleegouders gehecht, dat wordt ook erkend door beide ouders. De omstandigheid dat [kind 2] en [kind 1] hun ouders kennen en ook aan hen – ieder afzonderlijk – gehecht zijn maakt dat niet anders. Het enkele tijdsverloop en de door de pleegouders in die jaren aan [kind 2] en [kind 1] geboden stabiliteit maakt dat de pleegouders voor [kind 2] en [kind 1] op dit moment de voornaamste hechtingsfiguren zijn. Als [kind 2] en [kind 1] bij de ouders zouden gaan wonen, ongeacht in welke constructie, betekent dat een opzettelijke scheiding van [kind 2] en [kind 1] met hun primaire hechtingsfiguren, met de uit gehechtheids-onderzoek bekende negatieve gevolgen voor hun ontwikkeling. Dat alleen al is een (objectief vast te stellen) reden om [kind 2] en [kind 1] bij de pleegouders te laten opgroeien.
5.2.3. Daarbij komt dat [kind 2] en [kind 1] recht hebben op de voor hen noodzakelijke ontwikkelingsmogelijkheden. Daarvoor is een opvoedomgeving van belang die niet alleen rust en veiligheid geeft, maar hun ook de mogelijkheid geeft om regelmatig contact te hebben met zowel de vader als de moeder en de belangrijkste hechtingsfiguren, de pleegouders, zonder betrokken te worden in de strijd tussen deze betrokkenen. De vader zegt helemaal geen contact met de moeder te willen, hoewel hij ter zitting te kennen heeft gegeven wel mediation te willen, maar daar sceptisch over te zijn. De moeder zegt weliswaar wel beter contact met de vader te willen, maar krijgt dat in haar eentje niet voor elkaar. Het gesprek tussen de moeder en de pleegouders in aanwezigheid van de bijzondere curatoren is volledig geëscaleerd. De moeder legt ter zitting uit dat zij tijdens dat gesprek heel emotioneel reageerde door verwijten die werden gemaakt. De rechtbank begrijpt dat emoties bij zo’n gesprek een rol spelen maar betrekt in haar afwegingen wel dat dit bij de moeder zo’n uitwerking kan hebben dat zij zelfs voor de bijzondere curatoren onbereikbaar wordt. Gelet op wat daarover door alle betrokken partijen is gezegd en ter zitting naar voren is gekomen heeft de rechtbank de overtuiging dat de pleegouders in staat zijn om [kind 2] en [kind 1] onbelast contact met beide ouders te laten houden, terwijl dit de ouders onderling en tussen de moeder en de pleegouders niet zal lukken. Met alle beperkingen zijn de pleegouders er tot nu toe in geslaagd de communicatie tussen beide ouders werkbaar te houden. Ook dat maakt dat het perspectief van [kind 2] en [kind 1] bij de pleegouders behoort te liggen.
5.2.4. De rechtbank heeft kennis genomen van wat de vader en de moeder naar voren hebben gebracht over hun eigen opvoedcapaciteiten. Toen [kind 2] en [kind 1] net bij de pleegouders woonden had de GI nog – al dan niet terecht – twijfels over de (opvoed)capaciteiten van beide ouders, daarom zijn [kind 2] en [kind 1] toen niet zonder meer teruggeplaatst bij (een van) hen. De rechtbank is er in navolging van de door de GI in het geding gebrachte adviesverslagen van uit gegaan dat beide ouders op dit moment - eventueel met opvoedondersteuning - beschikken over voldoende vaardigheden om [kind 2] en [kind 1] bij hen te laten opgroeien. De veilige hechting aan de pleegouders en de omstandigheid dat twijfelachtig is of [kind 2] en [kind 1] deze band zouden kunnen behouden indien zij bij (een van) de ouders zouden opgroeien, in samenhang met de verstoorde relatie tussen de volwassenen in dit dossier, heeft voor de rechtbank de doorslag gegeven. Daarom wordt op de stellingen van de ouders ten aanzien van hun opvoedmogelijkheden en de in de adviesverslagen gehanteerde beoordelingsboog in deze uitspraak niet verder ingegaan.
5.2.5. Zowel het verzoek van de moeder als het tegenverzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats van [kind 2] en [kind 1] bij ieder van hen te bepalen zal daarom op grond van vorenstaande worden afgewezen.
6.De beslissing
rechtbank Rotterdam, locatie Rotterdam, in het gerechtsgebouw aan Wilhelminaplein 100 / 125 in Rotterdam, op
5 juni 2024 om 15.00 uur, om nader op de verzoeken te worden gehoord;