ECLI:NL:RBROT:2024:3189

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 april 2024
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
C/10/631928 / FA RK 22-243
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking over de hoofdverblijfplaats van minderjarigen en zorgregeling

In deze beschikking heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 april 2024 uitspraak gedaan in een zaak betreffende de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen [kind 1] en [kind 2], en de regeling van de zorg- en opvoedingstaken. De ouders, de moeder en de vader, hebben ieder verzocht om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hen te bepalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen al bijna vier jaar bij de pleegouders wonen en dat zij daar veilig en gehecht zijn. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het in het belang van de kinderen is om bij de pleegouders te blijven wonen, gezien de stabiliteit en de hechting die daar is ontstaan. De verzoeken van zowel de moeder als de vader om de hoofdverblijfplaats bij hen te bepalen zijn afgewezen.

Daarnaast heeft de rechtbank een voorlopige zorgregeling vastgesteld, waarbij de kinderen om de drie weken een weekend bij de moeder, een weekend bij de vader en een weekend bij de pleegouders verblijven. De rechtbank heeft de ouders en pleegouders aangemoedigd om zelf afspraken te maken over de zorgregeling, met de mogelijkheid om mediation in te schakelen. De zaak wordt op 5 juni 2024 opnieuw behandeld om de zorgregeling voor vakanties en feestdagen vast te stellen. De rechtbank heeft ook bijzondere curatoren benoemd om de belangen van de kinderen te behartigen, gezien de complexe situatie tussen de ouders en de pleegouders.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Meervoudige Kamer
Teams Jeugd en Familie
Zaaknummer: C/10/631928 / FA RK 22-243
Datum uitspraak: 8 april 2024
Beschikking over de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen en de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van
[naam 1],
hierna te noemen de moeder, wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. R. Tetteroo, kantoorhoudende in Rotterdam,
over
[kind 1],
geboren op [geboortedatum 1] 2019 in [geboorteplaats 1], hierna te noemen [kind 1],
[kind 2],
geboren op [geboortedatum 2] 2018 in [geboorteplaats 2], hierna te noemen [kind 2],
tegen
[naam 2],
hierna te noemen de vader, wonende in [woonplaats 2],
advocaat mr. F. Pool, kantoorhoudende in Rotterdam.
De rechtbank merkt als overige belanghebbenden aan:
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd in Amsterdam, hierna te noemen de GI,
[naam familie],
hierna te noemen de pleegouders, wonende in [woonplaats 3],
advocaat mr. G.E. van der Pols, kantoorhoudende in Rotterdam,
[naam 3], bijzondere curator,
hierna te noemen [naam 3], kantoorhoudende in [plaatsnaam 1],
[naam 4], bijzondere curator,
hierna te noemen [naam 4], kantoorhoudende in [plaatsnaam 2],
hierna ook samen genoemd de bijzondere curatoren.
De rechtbank merkt als informant op grond van artikel 810 Rv aan:
de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht,
gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen de Raad.

1.Het verdere verloop van de procedures

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • de beschikking van de (kinder)rechter in deze rechtbank van 14 april 2023 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • de beschikking van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 20 maart 2024 in de procedure met zaaknummer C/10/658301 / JE RK 23-1187 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • de adviesverslagen van de WSGV, ter zitting van 15 december 2023 overgelegd;
  • de e-mail van mr. Middelkoop van 8 februari 2024;
  • de briefrapportage van de GI van 5 maart 2024;
  • het verslag van de bijzondere curatoren van 12 maart 2024;
  • het rapport van de Raad van 13 november 2023, ingekomen bij de rechtbank op 21 maart 2024.
1.2.
Op 20 maart 2024 heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank de mondelinge behandeling van de zaak met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met mr. M.S. Krol (waarnemend voor mr. F. Pool);
  • de moeder met haar advocaat;
  • de pleegouders met hun advocaat;
  • de bijzondere curatoren;
  • een vertegenwoordiger van de Raad, [naam 5], die als gevolg van het uitlopen van de zitting de mondelinge behandeling vroegtijdig heeft moeten verlaten;
- een vertegenwoordiger van de GI, [naam 6], die de zitting telefonisch heeft bijgewoond.
Onderhavig verzoek is ter zitting van 20 maart 2024 gezamenlijk behandeld met de lopende procedure met zaaknummer C/10/658301 / JE RK 23-1187.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [kind 1] en [kind 2].
2.2.
[kind 1] en [kind 2] verblijven bij de pleegouders, te weten bij de grootouders vz.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 10 juli 2023 de ondertoezichtstelling van [kind 1] en [kind 2] verlengd tot 18 juli 2024.
2.4.
De meervoudige kamer van deze rechtbank heeft bij beschikking van 20 maart 2024 de machtiging verlengd om [kind 1] en [kind 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een (netwerk)pleeggezin tot 18 juli 2024.
2.5.
Bij beschikking van 15 december 2023 met zaaknummer C/10/658301 zijn de bijzondere curatoren benoemd om [kind 1] en [kind 2] in en buiten rechte te vertegenwoordigen.

3.Het aangehouden verzoek

3.1.
De moederverzoekt
primair te bepalen dat:
I. [kind 2] en [kind 1] hun hoofdverblijfplaats bij haar zullen hebben;
II. alsmede vaststelling van een verdeling van de zorg- en opvoedtaken inhoudende een regeling waarbij de kinderen om de week een weekend bij de vader verblijven, alsmede de helft van de schoolvakanties;
subsidiair:
III. een zodanige beslissing als U.E.A. in goede justitie zal vermenen te behoren.
3.2.
De vaderverzoekt, bij zijn verweerschrift, bij wijze van zelfstandig verzoek,
primair te bepalen dat:
I. de verzoeken van de moeder inhoudende de vaststelling van het hoofdverblijf van [kind 2] en [kind 1] bij haar alsmede de door de moeder verzochte zorgregeling tussen hem en de minderjarigen af te wijzen;
subsidiair:
II. de verzoeken van de moeder aan te houden in afwachting van het uit te voeren perspectiefonderzoek;
meer subsidiair:
III. een zo uitgebreid mogelijke zorgregeling tussen de hem en de minderjarigen te bepalen inhoudende dat [kind 2] en [kind 1] minimaal voor een gelijkwaardig deel bij hem verblijven, dan wel een zorgregeling die Uw rechtbank in goede justitie juist acht.
Bij wege van zelfstandige verzoeken:
IV. de hoofdverblijfplaat van de minderjarigen vast te stellen bij hem, dan wel de zaak aan te houden in afwachting van de uitkomst van het perspectiefonderzoek;
V. een zorgregeling tussen de moeder en de minderjarigen te bepalen inhoudende dat [kind 2] en [kind 1] om de week een weekend bij de moeder verblijven waarbij dit op termijn kan worden uitgebreid, dan wel een zorgregeling die Uw rechtbank in goede justitie juist acht.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de moeder is haar verzoek ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. De moeder wenst dat het hoofdverblijf van de kinderen bij haar wordt bepaald. De moeder ziet in dat de adviezen/visies van zowel de bijzondere curatoren, de Raad als de GI niet in haar voordeel zijn. Opvallend daarbij is dat al deze instanties geen eigen waarnemingen hebben gedaan van de omgang tussen de moeder en de kinderen. De personen/instanties die de moeder wel met de kinderen hebben gezien, adviseren daarentegen wel positief, waaronder ASVZ en de WSGV die het perspectiefonderzoek heeft uitgevoerd. Deze rapporten lijken van mindere waarde te worden gezien. De moeder heeft het idee dat er een te negatief beeld over haar opvoedcapaciteiten wordt geschetst en zij voelt zich daardoor gediskwalificeerd. De moeder begrijpt dat de kinderen inmiddels gehecht zijn bij de pleegouders, maar het is belangrijk dat niet alles wordt opgehangen aan de hechtingsrelatie. De moeder heeft wel degelijk voldoende pedagogisch draagvermogen om voor de kinderen te zorgen. Ook kan zij de kinderen voorzien van structuur, rust en regelmaat.
De moeder erkent dat de communicatie met de vader en de pleegouders niet goed verloopt. Om daar stappen in te kunnen zetten heeft de moeder, anders dan de vader, altijd open gestaan voor mediation of andere vormen van hulpverlening. Zij heeft de GI daar ook actief in benaderd, maar de GI heeft daarin geen regie gevoerd. Het is dan ook niet terecht dat haar nu wordt tegengeworpen dat mediation niet is geslaagd. Daarnaast is ook parallel ouderschap nog een optie. De moeder is bereid en in staat om de contacten van de kinderen met de vader en de pleegouders op een neutrale wijze te laten verlopen. De moeder zou daarom graag een streep willen zetten onder het verleden en opnieuw willen beginnen, zowel met de vader als met de pleegouders. Bij een eerdere poging tot contactherstel tussen de moeder en de pleegouders, heeft de moeder vanuit emotie gehandeld. Zij ziet nu in dat dat niet handig was en zij zou graag opnieuw het gesprek aan willen gaan.
4.2.
Door en namens de vader is zijn verzoek ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. Primair wil de vader graag dat de kinderen bij hem wonen. Het perspectiefonderzoek is positief over de vader. Hij beschikt over voldoende opvoedvaardigheden en de kinderen reageren goed op hem. Wel is het bijzonder dat de GI nu aangeeft dat dit onderzoek te marginaal was en twijfels heeft over de beoordelingsboog. Daar had de GI eerder mee kunnen en moeten komen.
Als het hoofdverblijf niet bij de vader wordt bepaald, dan zou hij graag zien dat de kinderen bij de pleegouders blijven. De vader ziet dat de kinderen het goed hebben bij de pleegouders en hij heeft vertrouwen in hen. De vader is echter van mening dat een plaatsing van de kinderen bij hem niet schadelijk is voor het hechtingsproces van de kinderen, die al heel lang bij de pleegouders wonen. De band tussen de vader en zijn ouders (de pleegouders) is immers erg goed. Ook vertonen de kinderen geen signalen dat zij last hebben van onduidelijkheid. Die onduidelijkheid speelt eerder bij de volwassenen. Dat maakt wellicht dat de aanvaardbare termijn voor de kinderen niet echt een rol speelt.
Wanneer de kinderen bij de pleegouders blijven, hoopt de vader dat hij gewoon normaal bij zijn ouders op bezoek kan en mag komen. Dat is goed voor de rust. De huidige omgang is te beperkt.
De vader staat wel open voor mediation en andere trajecten, maar hij is erg sceptisch. Het is belangrijk dat zo snel mogelijk wordt ingezet op de communicatie. Op de vraag vanuit de rechtbank of de vader nu open staat voor mediation of een hulpverleningstraject, bijvoorbeeld Ouderschap na Scheiding van Enver, geeft de vader aan dat hij geen deuren dichtgooit.
4.3.
Door en namens de pleegouders is verweer gevoerd tegen de verzoeken van beide ouders. [kind 1] en [kind 2] wonen al sinds juli 2020 bij de pleegouders. De kinderen weten bijna niet beter dan dat zij worden opgevoed door de pleegouders. Nog afgezien van de vraag of (een van) de ouders voor de kinderen zou(den) kunnen zorgen, is het voor de kinderen onaanvaardbaar om ze bij de pleegouders weg te halen. Het tijdsverloop is daarin een belangrijke factor, hoe vervelend dat voor de ouders ook is. Zowel de kinderen als de volwassenen hebben behoefte aan duidelijkheid over het perspectief van de kinderen.
Ten aanzien van de huidige zorgregeling constateren de pleegouders dat alle zorgtaken doordeweeks bij hen liggen en in de weekenden, die ruimte bieden om leuke dingen met de kinderen te doen, zijn zij altijd bij een van de ouders. Niet alleen de pleegouders, maar ook de kinderen, zouden graag zien dat zij eens per drie weken ook een weekend met elkaar kunnen doorbrengen, zodat zij ook tijd hebben om leuke activiteiten met elkaar te ondernemen. De pleegouders zijn akkoord met het voorstel om de omgang dan tot en met zondag, in plaats van zaterdag, te laten duren. De pleegouders staan nog altijd open voor mediation of andere vormen van hulpverlening om de communicatie met de ouders te verbeteren.
4.4.
De bijzondere curatoren hebben recent een rapportage uitgebracht. Hun rapport en advies hebben zij ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. De bijzondere curatoren hebben niet onderzocht of ouders wel of niet geschikt zijn. Zij hebben onderzocht wat het beste zou zijn voor de kinderen, gezien de complexiteit van de situatie en de relaties onderling. Hoe begrijpelijk het standpunt van beide ouders ook is, het is het meest in het belang van de kinderen dat zij bij de pleegouders zullen opgroeien. De kinderen hebben het goed in het pleeggezin en zijn gehecht aan de pleegouders. Beide kinderen zijn ook gehecht aan de ouders, maar de vraag die voorop staat is op welke plek de kinderen de beste ontwikkelmogelijkheden hebben. Dat is bij de pleegouders. De verstoorde communicatie tussen de ouders en met de pleegouders is niet helpend voor de ontwikkeling van de kinderen. Duidelijkheid over het perspectief van de kinderen brengt hopelijk meer rust en ruimte bij de volwassenen om te werken aan contactherstel. Het is aan de GI om daar de regie in te nemen. De bijzondere curatoren denken dat de ouders en de pleegouders een intensiever en specialistischer traject nodig hebben dan mediation om tot een positief resultaat te komen. Te denken valt aan Ouderschap Blijft van Enver.
De bijzondere curatoren zijn van mening dat een drie-weekenden-regeling het meest aansluit bij de behoeften van de kinderen. De weekenden kunnen daarbij uitgebreid worden naar de zondag. Op termijn kan er ook een vakantieregeling afgesproken worden, maar daar is eerst rust in de situatie voor nodig, met name een meer ontspannen houding van alle betrokkenen jegens elkaar.
4.5.
De GI heeft ter zitting het volgende toegelicht. De GI heeft begrip voor het standpunt van beide ouders, maar sluit zich aan bij het advies van de bijzondere curatoren om [kind 1] en [kind 2] bij de pleegouders te laten opgroeien. De GI heeft één poging gedaan om de ouders met elkaar te laten communiceren via mediation, maar dat is niet van de grond gekomen. De GI heeft daarna geen pogingen tot contactherstel meer ondernomen. Op vragen van de rechtbank geeft de GI aan dat zij het gezin kan aanmelden voor hulpverlening bij Enver (of een soortgelijke instantie) en indien nodig kan opschalen. De GI is niet op de hoogte van wachtlijsten bij Enver.
Wanneer wordt bepaald dat de kinderen bij de pleegouders zullen blijven, dan kan de GI zich vinden in een drie-weekenden-regeling, waarbij de weekenden dan worden uitgebreid naar de zondag.
4.6.
De Raad heeft in november 2023 een raadsrapportage uitgebracht. Daarin heeft de Raad de ouders geadviseerd om aan de hand van mediation met elkaar in gesprek te gaan, in de hoop dat er over en weer wat mildheid zou ontstaan. Dat is helaas niet gebeurd. De Raad heeft het advies van de bijzondere curatoren intern besproken en is tot de conclusie gekomen dat dit een begrijpelijk advies is. Door het verstrijken van de tijd en de (on)mogelijkheden van de ouders, zijn [kind 1] en [kind 2] ingegroeid geraakt in het gezin van de pleegouders. De meest voorliggende problematiek bij de ouders is de enorme strijd die zij onderling voeren. Deze strijd is nog altijd niet opgelost en de verwachting is ook niet dat dat binnenkort anders zal zijn. De Raad acht het daarom beter dat het perspectief van de kinderen bij de pleegouders wordt bepaald, zodat van daaruit een goede contactregeling met beide ouders vormgegeven kan worden.

5.De beoordeling

5.1.
Partijen verzoeken elk – samengevat – de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen
bij elk van hen te bepalen en een regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
(hierna: zorgregeling) vast te stellen.
Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het gezag, waaronder een geschil over de hoofdverblijfplaats en de vaststelling van een zorgregeling, op verzoek van de ouders of één van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
5.2.
De hoofdverblijfplaats5.2.1. Ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van [kind 2] en [kind 1] geldt dat deze alleen bij de vader en/of de moeder kan worden vastgesteld als duidelijk is dat het perspectief van [kind 2] en [kind 1] niet bij de pleegouders ligt. De ouders voeren allebei aan dat kinderen bij hun ouders horen. Dat is weliswaar de hoofdregel, maar alleen als er geen objectief vast te stellen redenen zijn om [kind 2] en [kind 1] elders op te laten groeien. Daarom gaat de rechtbank in deze uitspraak uitdrukkelijk in op het perspectief.
5.2.2. Voor dat perspectief - de plek waar [kind 2] en [kind 1] op zullen groeien en waar voor hen gezorgd wordt - is in de eerste plaats van belang dat [kind 2] en [kind 1] al bijna vier jaar bij de pleegouders wonen, dat is (bijna) hun hele leven. [kind 2] en [kind 1] zijn veilig bij de pleegouders gehecht, dat wordt ook erkend door beide ouders. De omstandigheid dat [kind 2] en [kind 1] hun ouders kennen en ook aan hen – ieder afzonderlijk – gehecht zijn maakt dat niet anders. Het enkele tijdsverloop en de door de pleegouders in die jaren aan [kind 2] en [kind 1] geboden stabiliteit maakt dat de pleegouders voor [kind 2] en [kind 1] op dit moment de voornaamste hechtingsfiguren zijn. Als [kind 2] en [kind 1] bij de ouders zouden gaan wonen, ongeacht in welke constructie, betekent dat een opzettelijke scheiding van [kind 2] en [kind 1] met hun primaire hechtingsfiguren, met de uit gehechtheids-onderzoek bekende negatieve gevolgen voor hun ontwikkeling. Dat alleen al is een (objectief vast te stellen) reden om [kind 2] en [kind 1] bij de pleegouders te laten opgroeien.
5.2.3. Daarbij komt dat [kind 2] en [kind 1] recht hebben op de voor hen noodzakelijke ontwikkelingsmogelijkheden. Daarvoor is een opvoedomgeving van belang die niet alleen rust en veiligheid geeft, maar hun ook de mogelijkheid geeft om regelmatig contact te hebben met zowel de vader als de moeder en de belangrijkste hechtingsfiguren, de pleegouders, zonder betrokken te worden in de strijd tussen deze betrokkenen. De vader zegt helemaal geen contact met de moeder te willen, hoewel hij ter zitting te kennen heeft gegeven wel mediation te willen, maar daar sceptisch over te zijn. De moeder zegt weliswaar wel beter contact met de vader te willen, maar krijgt dat in haar eentje niet voor elkaar. Het gesprek tussen de moeder en de pleegouders in aanwezigheid van de bijzondere curatoren is volledig geëscaleerd. De moeder legt ter zitting uit dat zij tijdens dat gesprek heel emotioneel reageerde door verwijten die werden gemaakt. De rechtbank begrijpt dat emoties bij zo’n gesprek een rol spelen maar betrekt in haar afwegingen wel dat dit bij de moeder zo’n uitwerking kan hebben dat zij zelfs voor de bijzondere curatoren onbereikbaar wordt. Gelet op wat daarover door alle betrokken partijen is gezegd en ter zitting naar voren is gekomen heeft de rechtbank de overtuiging dat de pleegouders in staat zijn om [kind 2] en [kind 1] onbelast contact met beide ouders te laten houden, terwijl dit de ouders onderling en tussen de moeder en de pleegouders niet zal lukken. Met alle beperkingen zijn de pleegouders er tot nu toe in geslaagd de communicatie tussen beide ouders werkbaar te houden. Ook dat maakt dat het perspectief van [kind 2] en [kind 1] bij de pleegouders behoort te liggen.
5.2.4. De rechtbank heeft kennis genomen van wat de vader en de moeder naar voren hebben gebracht over hun eigen opvoedcapaciteiten. Toen [kind 2] en [kind 1] net bij de pleegouders woonden had de GI nog – al dan niet terecht – twijfels over de (opvoed)capaciteiten van beide ouders, daarom zijn [kind 2] en [kind 1] toen niet zonder meer teruggeplaatst bij (een van) hen. De rechtbank is er in navolging van de door de GI in het geding gebrachte adviesverslagen van uit gegaan dat beide ouders op dit moment - eventueel met opvoedondersteuning - beschikken over voldoende vaardigheden om [kind 2] en [kind 1] bij hen te laten opgroeien. De veilige hechting aan de pleegouders en de omstandigheid dat twijfelachtig is of [kind 2] en [kind 1] deze band zouden kunnen behouden indien zij bij (een van) de ouders zouden opgroeien, in samenhang met de verstoorde relatie tussen de volwassenen in dit dossier, heeft voor de rechtbank de doorslag gegeven. Daarom wordt op de stellingen van de ouders ten aanzien van hun opvoedmogelijkheden en de in de adviesverslagen gehanteerde beoordelingsboog in deze uitspraak niet verder ingegaan.
5.2.5. Zowel het verzoek van de moeder als het tegenverzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats van [kind 2] en [kind 1] bij ieder van hen te bepalen zal daarom op grond van vorenstaande worden afgewezen.
5.3.
De zorgregeling
5.3.1.
De opvoedcapaciteiten van beide ouders spelen wel een rol bij de gevraagde beslissing over een zorgregeling. [kind 2] en [kind 1] verblijven nu om en om een weekend van vrijdag op zaterdag bij de vader of de moeder. Gebleken is dat dat veel onrust geeft. Daar staat tegenover dat het voor [kind 2] en [kind 1] belangrijk is om regelmatig contact met beide ouders te onderhouden. Met het oog op de toekomst en een gezonde ontwikkeling van [kind 2] en [kind 1] zou het beter zijn als niet de rechtbank, maar de ouders en pleegouders zelf zouden beslissen over een zorg- (en vakantie)regeling die het meest aan de belangen van [kind 2] en [kind 1] tegemoet komt. De rechtbank zal de beslissing over de zorgregeling daarom aanhouden tot een volgende (meervoudige) zitting op 5 juni 2024 om 15 uur. Daarbij wordt er van uitgegaan dat bij die zitting ook een eventueel door de GI in te dienen verlengingsverzoek behandeld kan worden.
5.3.2.
Ten aanzien van de zorgregeling met de moeder is van belang dat de bijzondere curatoren hebben geprobeerd een gesprek op gang te brengen tussen de moeder en de pleegouders zoals beschreven in hun verslag. De bijzondere curatoren zien daarbij een patroon ontstaan waaraan zowel de moeder als de pleegouders bijdragen en waarbij de moeder – vanuit zich aangevallen voelen – niet meer bereikbaar is. Ook constateren de bijzondere curatoren dat de pleegvader zich afzijdig houdt van het gesprek door consequent naar buiten te kijken. De rechtbank wil de moeder en de pleegouders echter nog een laatste kans geven om voorafgaand aan de zitting van 5 juni 2024 overeenstemming te bereiken over een zorg- en vakantieregeling waar zij allen achter kunnen staan, of althans de verhouding tussen hen zoveel te verbeteren dat zij in staat zullen zijn om een na 5 juni 2024 door de rechtbank te bepalen zorg- en vakantieregeling uit te voeren zonder zorgen of stress voor [kind 2] en [kind 1]. Gelet op de korte tijd die voor deze gesprekken beschikbaar is tot de zitting op 5 juni 2024 zal de rechtbank de moeder en de pleegouders daarvoor naar Mediation naast rechtspraak verwijzen. De rechtbank is zich ervan bewust dat voor zover gebruik wordt gemaakt van gefinancierde rechtsbijstand, het aantal uren dat daarvoor beschikbaar is beperkt is. De rechtbank meent echter dat deze mogelijkheid toch benut dient te worden, al is het alleen maar om de verstandhouding tussen de betrokkenen voldoende te laten verbeteren om een later traject door bijvoorbeeld Enver kansrijk te laten zijn. De rechtbank zal bij de verwijzing aan de mediator het verslag van de bijzondere curatoren voegen.
5.3.3.
Ten aanzien van de zorgregeling met vader geldt dat de rechtbank er voorshands van uit gaat dat de relatie tussen hem en de pleegouders goed genoeg is om zonder tussenkomst van een mediator afspraken te kunnen maken, met inachtneming van de hieronder door de rechtbank vast te stellen tijdelijke regeling. Ter zitting is al besproken dat de vader in ieder geval op hoogtijdagen op bezoek kan bij zijn ouders, waarbij hij dan ook [kind 2] en [kind 1] zal ontmoeten. De vader en de pleegouders dienen er wel voor te waken dat de zorgtaken voor [kind 2] en [kind 1] op die momenten bij de pleegouders blijven en dat de aandacht die [kind 2] en [kind 1] van de beide ouders krijgen niet teveel uit elkaar gaat lopen. Indien Mediation naast rechtspraak tussen de vader en de moeder, al dan niet met de pleegouders, gewenst zou zijn kunnen partijen daarom verzoeken, bijvoorbeeld bij de komende zitting van 5 juni 2024.
5.3.4.
Tot aan de zitting van 5 juni 2024 stelt de rechtbank een voorlopige zorgregeling vast die inhoudt dat [kind 2] en [kind 1] steeds (opvolgend) een weekend bij de moeder, een weekend bij de vader en een weekend bij pleegouders zullen zijn. De weekenden bij de ouders beginnen vrijdagmiddag en eindigen zondagmiddag om 16.00 uur. Het eerste weekend na de datum van deze uitspraak zal zijn bij de ouder waar [kind 2] en [kind 1] ook zonder deze uitspraak zouden zijn geweest, het daarop volgende weekend bij de andere ouder en het daarop volgende weekend bij de pleegouders, waarna de drie-wekencyclus opnieuw begint.
5.4.
Ambtshalve benoeming bijzondere curatoren
Ingevolge artikel 1:250 BW kan de kinderrechter, wanneer in aangelegenheden betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige, de belangen van de met het gezag belaste ouders of één van hen, in strijd zijn met die van de minderjarige, ambtshalve een bijzondere curator benoemen om de minderjarige ter zake zowel in als buiten rechte te vertegenwoordigen indien de kinderrechter dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht.
Zoals bij beschikking van 15 december 2023 met zaaknummer C/10/658301 is overwogen, is van een dergelijke situatie sprake. Gelet op de nauwe samenhang tussen de jeugdzaak en de onderhavige familiezaak, en de aan de bijzondere curatoren gegeven opdracht die mede ziet op de familierechtelijke aangelegenheden, ziet de rechtbank aanleiding om de bijzondere curatoren ook in onderhavige procedure te benoemen.
5.5.
Proceskosten
Omdat nog geen eindbeslissing wordt gegeven, wordt nu ook nog geen beslissing genomen over de proceskosten.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
wijst af het verzoek van de moeder dat ziet op bepaling van de hoofdverblijfplaats bij haar;
6.2.
wijst af het verzoek van de vader dat ziet op bepaling van de hoofdverblijfplaats bij hem;
6.3.
stelt voorlopig een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang als volgt vast:
- [kind 1] en [kind 2] verblijven één weekend per drie weekenden bij de moeder van vrijdagmiddag tot zondagmiddag 16.00 uur;
- [kind 1] en [kind 2] verblijven één weekend per drie weekenden bij de vader van vrijdagmiddag tot zondagmiddag 16.00 uur;
- [kind 1] en [kind 2] verblijven één weekend per drie weekenden bij de pleegouders.
6.4.
benoemt tot bijzondere curatoren om [kind 1] en [kind 2] in en buiten rechte
te vertegenwoordigen:
[naam 3], kantoorhoudende aan de [adres 1] en
[naam 4], kantoorhoudende te [adres 2];
6.5.
bepaalt dat de benoeming geldt voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 18 juli 2024;
6.6.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
en alvorens verder te beslissen:
6.7.
houdt de behandeling voor wat betreft het vaststellen van een zorgregeling voor de vakanties en feestdagen aan en roept de GI, de belanghebbenden en hun advocaten en de bijzondere curatoren op te verschijnen tijdens de mondelinge behandeling van de
rechtbank Rotterdam, locatie Rotterdam, in het gerechtsgebouw aan Wilhelminaplein 100 / 125 in Rotterdam, op
5 juni 2024 om 15.00 uur, om nader op de verzoeken te worden gehoord;
6.8.
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping van de GI, de belanghebbenden, hun advocaten en de bijzondere curatoren;
6.9.
gelast de oproeping van de Raad als informant tegen voormelde zittingsdatum- en tijdstip;
6.10.
de zaak zal op genoemde datum en tijdstip, behoudens onvoorziene omstandigheden, worden behandeld door mr. A.M.I. van der Does, mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechters, en mr. H.C.A. de Groot, familierechter tevens kinderrechter.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.M.I. van der Does, voorzitter tevens kinderrechter, en mrs. H.C.A. de Groot en A.A.J. de Nijs, kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op
8 april 2024, in aanwezigheid van mr. M.C.J. Holierhoek als griffier.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.