ECLI:NL:RBROT:2024:3186

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
C/10/670842 / JE RK 23-2928 en C/10/672075 / JE RK 24-94
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

Op 5 maart 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in de zaken van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [kind 1] en [kind 2]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders, [naam 1] (de moeder) en [naam 2] (de vader), belast zijn met het ouderlijk gezag over de kinderen, die bij de moeder wonen. De rechtbank heeft de beschikking van de kinderrechter van 12 februari 2024 in acht genomen, waarin de ondertoezichtstelling van de kinderen werd verlengd tot 22 april 2024. De gecertificeerde instelling (GI) heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van de kinderen te verlengen voor een jaar en om een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 5 maart 2024 zijn de ouders en vertegenwoordigers van de GI aanwezig geweest. De rechtbank heeft de zorgen over de ontwikkeling van de kinderen besproken, waarbij is vastgesteld dat de moeder onvoldoende in staat is om aan de opvoedbehoeften van de kinderen te voldoen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de kinderen in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd en dat een uithuisplaatsing noodzakelijk is om hen een veilige en stabiele opvoedomgeving te bieden. De rechtbank heeft de ondertoezichtstelling verlengd tot 22 februari 2025 en de machtiging tot uithuisplaatsing verleend, met de mogelijkheid voor de kinderen om op termijn bij de moeder te verblijven, afhankelijk van hun ontwikkeling.

De rechtbank heeft het verzoek van de moeder om een contra-expertise af te wijzen, omdat de uitkomsten van het KSCD-onderzoek als betrouwbaar zijn beoordeeld. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Meervoudige Kamer
Team Jeugd
Zaaknummers: C/10/670842 / JE RK 23-2928 en C/10/672075 / JE RK 24-94
Datum uitspraak: 5 maart 2024
Beschikking van de meervoudige kamer over een verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaken van
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en
Jeugdreclassering,
hierna te noemen de GI. gevestigd te Amsterdam.
over
[kind 1],
geboren op [geboortedatum 1] 2011 in [geboorteplaats 1] . hierna te noemen [kind 1] ,
[kind 2],
geboren op [geboortedatum 2] 2015 in [geboorteplaats 2] , hierna te noemen [kind 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam 1],
hierna te noemen de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
advocaat mr. V. de Roo, kantoorhoudende te Rotterdam,
[naam 2],
hierna te noemen de vader, wonende in [woonplaats] .

1.Het verdere verloop van de procedures

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • de beschikking van de kinderrechter van 12 februari 2024 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • het verweerschrift namens de moeder van 1 maart 2024;
  • de aanvullende brief van de GI, ter zitting overgelegd.
1.2.
Op 5 maart 2024 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de mondelinge behandeling van de zaken met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- twee vertegenwoordigers van de GI, [naam 3] en [naam 4] .
1.3.
De rechtbank heeft [kind 1] naar haar mening gevraagd. [kind 1] heeft hierover een gesprek gevoerd met de voorzitter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter samengevat wat [kind 1] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [kind 1] en [kind 2] .
2.2.
[kind 1] en [kind 2] wonen bij hun moeder.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 12 februari 2024 de ondertoezichtstelling van [kind 1] en [kind 2] verlengd tot 22 april 2024.

3.De verzoeken

3.1.
Het verzoek met zaaknummer C/10/670842:
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [kind 1] en [kind 2] te verlengen voor de duur van een jaar. Twee maanden hiervan zijn reeds verleend. Een periode van tien maanden resteert.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Het verzoek met zaaknummer C/10/672075:
De GI verzoekt een machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van een jaar.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De GI heeft haar verzoeken ter zitting gehandhaafd. De GI heeft ter zitting een aanvullende brief voorgelezen waarin zij haar standpunt heeft toegelicht. Zowel het KSCD als de GI zien dat de moeder door haar beperkte draagkracht en verminderde leerbaarheid onvoldoende in staat is om met stressvolle situaties om te gaan. De moeder is emotioneel onvoldoende beschikbaar voor de kinderen en kan onvoldoende mentaliseren. Ook lukt het haar niet om de kinderen buiten volwassenenproblematiek van de ouders te houden. Er is nog steeds sprake van een conflictueuze relatie tussen de ouders, maar de moeder ontkent dat. Daarnaast is sprake van een woonomgeving waarbij de hygiëne onvoldoende is. De moeder bagatelliseert de (loyaliteits)problemen van de kinderen en de lastige opvoedsituatie waarin zij verkeren. Er heeft een gezinsopname plaatsgevonden, waarbij zowel voor als direct na de opname intensieve ambulante ondersteuning vanuit ASVZ is geboden. Ook Pameijer is betrokken. Deze hulp heeft een terugval niet kunnen voorkomen. De moeder geeft externe factoren de schuld van die terugval. Een nieuwe gezinsopname of opname in een moeder-kind voorziening is niet in het belang van de kinderen. De problematiek bij de moeder speelt al jaren en ondanks de inzet van intensieve hulpverlening, is nauwelijks verbetering zichtbaar. De doelen waaraan gewerkt wordt, blijven hetzelfde. De GI maakt zich in toenemende mate zorgen over (het gedrag van) de kinderen. In stressvolle situaties neemt [kind 1] de rol van de moeder op zich. Tussen [kind 2] en de moeder is sprake van een symbiotische band. Met [kind 2] gaat het niet goed op school. Zij vertoont daar dusdanig zorgelijk en grensoverschrijdend gedrag, dat zij inmiddels één-op-één begeleiding krijgt.
Gelet op de uitkomsten van het KSCD-onderzoek en de bevindingen van de GI en de hulpverlening, is een uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] noodzakelijk. [kind 1] en [kind 2] hebben baat bij een veilige opvoedomgeving waarin tegemoet wordt gekomen aan hun opvoedbehoeften en waarin zij zich kunnen ontwikkelen, zonder blootgesteld te worden aan schadelijk oudergedrag en de schadelijke effecten van de vechtscheiding. Een netwerkplaatsing is niet in het belang van de kinderen, omdat het netwerk onvoldoende stabiel is. De GI heeft een lange tijd geprobeerd het netwerk van de moeder in kaart te brengen, maar gezien wordt dat dit netwerk wisselt en betrokkenen ook weer uit beeld gaan. Het is belangrijk dat de kinderen op een neutrale plek verblijven, zodat zij vanuit daar onbelast contact kunnen hebben met hun ouders. Bovendien kan zo tegemoetgekomen worden aan hun bovengemiddelde opvoedbehoeften. Wanneer de kinderen in het gezinshuis worden geplaatst, is het streven van de GI dat zij uiteindelijk ieder weekend bij de moeder zullen verblijven. Dit kan echter alleen als het goed gaat met de kinderen in het gezinshuis en de moeder goed met de plaatsing omgaat.
4.2.
Door en namens de moeder is verweer gevoerd tegen de uithuisplaatsing. In aanvulling op het verweerschrift, is het standpunt van de moeder als volgt toegelicht. Er is al langere tijd geen contact meer tussen de moeder en de vader. De moeder staat open voor mediation en voor het opstellen van een ouderschapsplan. Dit kan duidelijkheid scheppen tussen de ouders. Ook staat de moeder open voor verbetering van het contact tussen de vader en de kinderen.
De afgelopen jaren is te weinig hulp ingezet voor de kinderen. Ook is de moeder onvoldoende ondersteuning geboden om goed bij de kinderen te kunnen aansluiten. De GI is daarin tekort geschoten. Er zijn nog verschillende vormen van hulpverlening die ingezet kunnen worden en de moeder staat overal voor open. De moeder zou graag opnieuw een gezinsopname willen. De hulp vanuit ASVZ is niet intensief en sluit niet goed aan bij hetgeen de moeder en de kinderen nodig hebben. Daarbij geeft ASVZ aan dat moeder juist heeft geleerd om beter om te gaan met haar emoties en stress. Ook geeft ASVZ aan geen zorgen te hebben over [kind 1] . Het gaat goed met de kinderen. [kind 2] doet het beter dan door de GI wordt geschetst. De moeder staat wel open voor een onderzoek bij [kind 2] om te onderzoeken waar haar gedrag vandaan komt. Voor zichzelf zou de moeder graag EMDR willen, zoals door het KSCD is geadviseerd. De moeder zou ook graag willen verhuizen; dat zou haar meer rust geven. De moeder kan zich niet vinden in een plaatsing van de kinderen in het gezinshuis dat de GI voor ogen heeft. De moeder is daar geweest en vindt dit geen goede plek. Bij een uithuisplaatsing zou de moeder graag zien dat de kinderen in het netwerk worden geplaatst. Een nicht, een juf en ouders van vriendinnen van school zijn bereid om te helpen. Desgevraagd geeft de moeder aan deze alternatieven nog niet met de GI besproken te hebben, omdat zij deze zitting wilde afwachten. Gelet op het voorgaande verzoekt de moeder primair het verzoek van de GI om [kind 1] en [kind 2] uit huis te plaatsen, af te wijzen.
Subsidiair verzoekt de moeder om het verzoek van de GI aan te houden en een contra-expertise te gelasten, met benoeming van het NIFP als deskundige. Het in opdracht van de GI opgestelde onderzoeksrapport van het KSCD betreft geen degelijk onderzoek en de moeder kan zich niet vinden in de uitkomsten daarvan. Het KSCD is namelijk niet bij de moeder thuis geweest, terwijl de moeder dat wel noodzakelijk acht om een goed beeld te kunnen vormen. De conclusies over de interactie met de kinderen is slechts gebaseerd op een spelletje. Er zijn geen belangen aan de zijde van de kinderen die zich verzetten tegen een contra-expertise.
4.3.
De vader heeft ter zitting ingestemd met de verzoeken van de GI. De kinderen moeten zo snel mogelijk uit huis geplaatst worden. Er hebben meerdere onderzoeken plaatsgevonden en telkens volgt daaruit dat de moeder niet goed genoeg voor de kinderen kan zorgen. De moeder manipuleert de kinderen zodanig dat de kinderen geen contact meer met de vader willen hebben. Daar wordt niks aan gedaan door de GI. Een netwerkplaatsing is geen goed plan. De kinderen hebben hulp nodig. De vader heeft veel moeite met de omgangsbegeleiding die hem wordt opgelegd, omdat hij niet gezien wil worden als crimineel. De vader staat daar enkel voor open wanneer de omgang plaatsvindt vanuit een situatie waarbij de kinderen elders wonen en wanneer er goede afspraken gemaakt worden.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ter zitting is er geen verweer gevoerd tegen dit verzoek van de Gl. Er zijn nog steeds veel zorgen over de ontwikkeling van de kinderen. De inzet van de jeugdbeschermer blijft noodzakelijk om de benodigde hulpverlening voor de ouders en de kinderen in te zetten en de ontwikkeling van de kinderen te volgen. De rechtbank zal daarom de ondertoezichtstelling van [kind 1] en [kind 2] verlengen voor de resterende duur van tien maanden (artikel 1:260, eerste lid, BW).
5.2.
Ook is de rechtbank van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, BW).
5.3.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting volgt dat [kind 1] en [kind 2] nog steeds ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Tussen de ouders is sprake van complexe echtscheidingsproblematiek. Ook bestaan er al jaren ernstige zorgen over de persoonlijke problematiek en de opvoedvaardigheden van beide ouders. De kinderen kampen met individuele (gedrags)problematiek. De afgelopen jaren zijn verschillende vormen van hulpverlening ingezet. In 2019 heeft een gezinsopname van moeder en de kinderen bij Harreveld plaatsgevonden en in de jaren daarna is er intensieve opvoedondersteuning en praktische ondersteuning vanuit ASVZ geboden en is ambulante hulpverlening vanuit Pameijer ingezet. Deze hulpverlening heeft niet tot een significante en structurele verbetering van de opvoedsituatie bij de moeder geleid. Daarbij komt dat er sinds maart 2023 geen omgang meer plaatsvindt tussen de vader en de kinderen.
5.4.
Op verzoek van de GI heeft het KSCD onderzocht welke opvoedsituatie en welke vorm van omgang het meest in het belang van de kinderen zou zijn. Kortgezegd geeft het KSCD over de opvoedsituatie aan dat de moeder haar plafond bereikt lijkt te hebben. Hoewel gezien wordt dat de moeder veel van de kinderen houdt en het beste met hen voorheeft, lukt het de moeder onvoldoende om aan te sluiten bij de ontwikkeling en behoeften van de kinderen. De moeder bagatelliseert de zorgen, is snel overvraagd, heeft een beperkt cognitief vermogen en een beperkte draagkracht. Zij heeft moeite haar emoties te reguleren, met name in stressvolle situaties. De moeder ziet onvoldoende in wat de gevolgen hiervan zijn voor de kinderen, waardoor zij ook niet in voldoende mate kan voorzien in hun behoeftes. Ook over de vader heeft het KSCD zorgen. Er vindt al langere tijd geen omgang meer plaats tussen de vader en de kinderen. De vader legt de schuld daarvan volledig bij de moeder en ziet niet in dat zijn eigen gedrag daarin ook een grote rol speelt. Hoewel de vader aangeeft veel moeite te hebben met het feit dat hij geen contact met de kinderen heeft, stelt hij allerlei voorwaarden aan dit contact. Ook zijn dominante houding en toon zijn allerminst helpend bij contactherstel. De vader lijkt het belang van de kinderen bij prettig contact met de vader ondergeschikt te hebben gemaakt aan het voeren van de strijd met de moeder.
5.5.
Het KSCD constateert dat de kinderen de afgelopen tijd in toenemende mate gedragsproblematiek laten zien. Met namen de zorgen over [kind 2] zijn aanzienlijk. [kind 2] heeft een symbiotische relatie met haar moeder. Zij loopt achter in haar sociaal-emotionele ontwikkeling en ook zijn er zorgen over haar gewetensontwikkeling. Er hebben meerdere grensoverschrijdende incidenten op school plaatsgevonden die ertoe hebben geleid dat zij nu één-op-één begeleiding krijgt. Het is noodzakelijk dat er snel hulpverlening voor [kind 2] wordt ingezet. Het is positief dat de moeder inziet dat er hulp voor [kind 2] nodig is, maar tegelijkertijd geeft de moeder ter zitting aan dat zij verwacht dat daarmee de problematiek rondom [kind 2] verholpen zal zijn. De moeder miskent daarmee haar eigen aandeel in de situatie. Ook over [kind 1] zijn er zorgen op sociaal-emotioneel vlak. Zij heeft al veel meegemaakt in haar leven en wordt snel overschat, waardoor zij kwetsbaar is. Cognitief doet zij het op school goed, maar in het contact met leeftijdsgenoten zoekt zij soms conflicten op. [kind 1] ervaart onvoldoende steun van de volwassenen om haar heen. In stressvolle situaties vindt er een rolverwisseling met de moeder plaats. In het gesprek met de voorzitter geeft [kind 1] aan veel last te hebben van spanningen en hoofdpijn, mede door onderhavige procedure.
5.6.
De moeder stelt dat het nog te vroeg is voor een uithuisplaatsing, omdat er nog meerdere vormen van hulpverlening ingezet kunnen worden. De rechtbank volgt dit standpunt van de moeder niet. Zoals onder 5.3. al is overwogen, zijn er gedurende de afgelopen jaren al diverse vormen van intensieve hulpverlening in de thuissituatie van de moeder ingezet. Dit heeft echter niet tot voldoende en bestendige verbetering geleid. Uit het KSCD onderzoek volgt dat niet valt te verwachten dat inzet van aanvullende hulpverlening in de nabije toekomst wel tot wezenlijke verbetering zal leiden. De kinderen hebben vanwege hun problematiek een bovengemiddelde opvoedbehoefte. De moeder is echter beperkt leerbaar gebleken. De rechtbank acht het niet in het belang van de kinderen om langer onduidelijkheid te laten bestaan over de vraag of zij bij de moeder kunnen opgroeien. De kinderen hebben merkbaar behoefte aan duidelijkheid op zeer korte termijn. Gelet hierop acht de rechtbank een uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] noodzakelijk. Dit neemt niet weg dat het voor de moeder nodig zal blijven, om met haar eigen ontwikkeling aan de slag te gaan. Ook wanneer de kinderen niet thuis wonen, hebben zij daar baat bij. Dit geldt eens te meer omdat het de bedoeling is dat de kinderen op termijn elk weekend bij de moeder zullen verblijven. Ook voor de vader geldt dat hij moet gaan werken aan zijn uitdagingen, zodat contactherstel met de kinderen op een goede manier kan plaatsvinden.
5.7.
De rechtbank is met de GI van oordeel dat een neutrale woonplek het meest in het belang van de kinderen is, gezien de strijd tussen de ouders en vanwege de verzwaarde opvoedvraag van beide kinderen. De GI heeft een gezinshuis gevonden waar beide kinderen terecht kunnen, zolang het nodig is. Het is van groot belang dat [kind 1] en [kind 2] in dit gezinshuis alle rust en stabiliteit gaan ervaren om, na jaren van spanningen en zorgen, toe te komen aan hun ontwikkeling. Het is aan de GI om de daarbij ook de noodzakelijke (individuele) hulpverlening in te zetten.
5.8.
In navolging van het advies van het KSCD, is het streven van de GI dat de kinderen op termijn ieder weekend bij de moeder kunnen verblijven. De rechtbank is met de GI van oordeel dat dit het meest tegemoet zou komen aan de belangen van de kinderen. Op die manier kan de liefdevolle band tussen de moeder en de kinderen behouden blijven. Of en op welke termijn dit mogelijk is, is afhankelijk van de ontwikkeling van de kinderen in het gezinshuis, maar ook van de wijze waarop beide ouders met de plaatsing in het gezinshuis omgaan. Het is voor [kind 1] en [kind 2] erg belangrijk dat zij emotionele toestemming van beide ouders ervaren om in het gezinshuis te verblijven en het daar fijn te hebben. Hierbij is van belang dat beide ouders de samenwerking met de GI aangaan. De ouders zullen hun gezamenlijke strijd, het wantrouwen en hun verschil van visie over de plaatsing in het gezinshuis opzij moeten zetten in het belang van de kinderen. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de vader en de moeder.
Met betrekking tot het verzoek op contra-expertise ex art. 810a Rv
5.9.
De rechtbank ziet, anders dan de moeder, geen aanleiding om aan de uitkomsten van het KSCD-onderzoek te twijfelen. De conclusies van de deskundigen worden gedragen door hun bevindingen en overwegingen. Het enkele feit dat de moeder zich niet kan vinden in de uitkomsten van het onderzoek, is geen reden om aan te nemen dat het onderzoek niet deugdelijk is verricht. De omstandigheid dat er geen huisbezoek heeft plaatsgevonden, maakt dat niet anders, omdat verder wel uitgebreid en langdurig onderzoek is verricht. Anders dan de moeder, is de rechtbank van oordeel dat een nieuw onderzoek belastend zou zijn voor de kinderen en vertraging oplevert. Gebleken is dat de kinderen behoefte hebben aan duidelijkheid op zeer korte termijn. De rechtbank zal het verzoek op contra-expertise daarom afwijzen.
5.10.
De rechtbank zal de machtiging tot uithuisplaatsing verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling en het overige deel afwijzen.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [kind 1] en [kind 2] tot 22 februari 2025;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 5 maart 2025 tot 22 februari 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking tot dusver uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2024 door mr. A.J. van Dijk, voorzitter tevens kinderrechter, en mrs. K.J. van den Herik en S. Riege, kinderrechters, in aanwezigheid van mr. M.C.J. Holierhoek als griffier, en op schrift gesteld op 25 maart 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.