ECLI:NL:RBROT:2024:3181

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 maart 2024
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
10819801 \ CV EXPL 23-32029
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde zorgpremies met betalingsregeling

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 22 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een zorgverzekeraar en een gedaagde die een zorgverzekering had afgesloten. De eiseres, een zorgverzekeraar, vorderde betaling van onbetaalde zorgpremies van de gedaagde, die in totaal € 265,25 bedroegen voor de maanden december 2022 en april 2023. Daarnaast vorderde de eiseres buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. De gedaagde erkende dat zij de premie voor april 2023 nog niet had betaald, maar voerde aan dat zij de premie voor december 2022 al had voldaan. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde de premie voor december 2022 nog niet had betaald, omdat zij bij haar betaling geen betalingskenmerk had vermeld, waardoor de zorgverzekeraar de betaling niet correct kon toerekenen. De rechter wees de vordering van de eiseres toe en veroordeelde de gedaagde tot betaling van € 273,53, inclusief incassokosten en rente. Tevens werd er een betalingsregeling getroffen, waarbij de gedaagde het bedrag in termijnen van € 50,- per maand mocht betalen. De gedaagde werd ook veroordeeld in de proceskosten, die door de rechter op € 463,49 werden vastgesteld. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de eiseres het bedrag direct kon opeisen indien de gedaagde niet aan de betalingsregeling voldeed.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10819801 \ CV EXPL 23-32029
datum uitspraak: 22 maart 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
eiseres,
gemachtigde: GGN Mastering Credit B.V.,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘[eiseres]’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 21 november 2023, met bijlagen;
  • de conclusie van antwoord;
  • de conclusie van repliek met een eisvermindering, met bijlagen;
  • de conclusie van dupliek.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
[gedaagde] heeft bij [eiseres] een zorgverzekering afgesloten. Op grond van deze overeenkomst moet [gedaagde] elke maand premie aan [eiseres] betalen. Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] € 265,25 aan zorgpremies voor december 2022 en april 2023 niet betaald. [eiseres] wil dat [gedaagde] deze premies betaalt. Omdat [gedaagde] niet op tijd heeft betaald vordert [eiseres] ook buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. Verder wil [eiseres] dat [gedaagde] in de proceskosten wordt veroordeeld.
2.2.
[gedaagde] voert als verweer dat zij de premie voor december 2022 al heeft betaald. Zij erkent dat zij de premie voor april 2023 nog moet betalen.
2.3.
De vordering van [eiseres] wordt toegewezen. [gedaagde] moet € 273,53 aan [eiseres] betalen. Hierna wordt uitgelegd waarom.
[gedaagde] moet de premie voor december 2022 en april 2023 betalen
2.4.
[gedaagde] heeft de premie voor december 2022 nog niet betaald. [gedaagde] heeft weliswaar in december 2022 een bedrag betaald, maar zij heeft bij die betaling geen betalingskenmerk vermeld. [eiseres] mocht daarom op basis van artikel 7 lid 3 van haar polisvoorwaarden bepalen op welke openstaande vordering de betaling wordt afgeboekt.
2.5.
[eiseres] en [gedaagde] hebben beiden een overzicht van betalingen bijgevoegd. Het betaaloverzicht van [gedaagde] gaat alleen over de maanden juli tot en met december 2022. [eiseres] heeft een overzicht van het hele jaar 2022 ingediend. Uit het overzicht van [eiseres] blijkt dat [gedaagde] in 2022 elf keer de maandelijkse zorgpremie heeft betaald. [gedaagde] heeft niet gesteld dat zij in 2022 meer heeft betaald dan uit het overzicht van [eiseres] blijkt. Dit betekent dat [gedaagde] over het jaar 2022 nog voor één maand premie moet betalen. Uit het overzicht van [eiseres] blijkt ook dat [gedaagde] de premie over april 2022 niet heeft betaald. [eiseres] heeft uitgelegd dat zij de bedragen die [gedaagde] in de maanden daarna heeft betaald, steeds heeft toegerekend aan de maand ervoor. De premie die [gedaagde] in december 2022 heeft betaald, heeft [eiseres] toegerekend aan de maand november 2022. Daarom moet [gedaagde] de premie over december 2022 nog betalen. Dit geldt ook voor de premie over april 2023, omdat [gedaagde] heeft erkend dat die nog niet is betaald. Het bedrag van € 265,25 aan zorgpremies is dus toewijsbaar.
[gedaagde] moet buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente betalen
2.6.
Het gevorderde bedrag van € 48,40 aan incassokosten (inclusief btw) is toewijsbaar, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 BW). De rente is ook toewijsbaar omdat [eiseres] genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde] dat niet heeft betwist.
[gedaagde] moet € 273,53 aan [eiseres] betalen
2.7.
[gedaagde] heeft na dagvaarding al € 50,- aan [eiseres] betaald. Dit bedrag komt eerst in mindering op de kosten, daarna op de verschenen rente en tot slot op de hoofdsom (artikel 6:44 BW). Met de betaling van € 50,- heeft [gedaagde] de buitengerechtelijke incassokosten (€ 48,40 inclusief btw) en een deel van de rente (€ 1,60) voldaan. Het resterende bedrag aan rente van € 8,28 en de hoofdsom van € 265,25, bij elkaar opgeteld € 273,53, moet [gedaagde] aan [eiseres] betalen.
Partijen hebben een betalingsregeling
2.8.
[gedaagde] mag het bedrag van € 273,53 in termijnen van € 50,- per maand betalen. Partijen hebben namelijk op 12 december 2023 – na het uitbrengen van de dagvaarding – een betalingsregeling afgesproken en [eiseres] heeft gevraagd om deze afspraak op te nemen in dit vonnis.
Proceskosten
2.9.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen, omdat zij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [eiseres] tot vandaag vast op € 130,49 aan dagvaardingskosten, € 128,- aan griffierecht, € 164,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten × € 82,-) en € 41,- aan nakosten (½ punt × € 82,-). Dit is totaal € 463,49. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.10.
Dit vonnis wordt, zoals verzocht, uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen € 273,53 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over € 265,25 vanaf de dag van dagvaarding tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van [eiseres] tot vandaag worden vastgesteld op € 463,49;
3.3.
bepaalt dat [eiseres] de hiervoor genoemde bedragen niet kan opeisen zolang [gedaagde] elke maand voor de 19e van de maand € 50,- aflost;
en, als [gedaagde] een maandelijkse aflossingstermijn niet of te laat betaalt:
3.4.
bepaalt dat [gedaagde] het bedrag dat op dat moment open staat direct in één keer aan [eiseres] moet betalen;
3.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Vroom en in het openbaar uitgesproken.
53954