ECLI:NL:RBROT:2024:3180

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 maart 2024
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
FT RK 24/129/ FT RK 24/128
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in faillissementszaak met betrekking tot huurwoning en overlast

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 maart 2024 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure op basis van artikel 287b van de Faillissementswet. Verzoeker heeft op 1 maart 2024 een verzoek ingediend voor een voorlopige voorziening, omdat hij geconfronteerd werd met een ontruimingsvonnis van de kantonrechter van 31 januari 2024. Verzoeker, die te maken heeft met ernstige gezondheidsproblemen en een verleden van middelengebruik, verzocht de rechtbank om de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis op te schorten voor een periode van zes maanden. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 14 maart 2024, waarbij zowel verzoeker als zijn advocaat, de beschermingsbewindvoerder en de verweerster aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er een bedreigende situatie bestaat, aangezien verzoeker een ontruimingsvonnis heeft ontvangen en verweerster van plan was om tot ontruiming over te gaan. De rechtbank heeft de belangen van verzoeker, die in zijn huurwoning wil blijven wonen en een minnelijk schuldhulpverleningstraject doorloopt, afgewogen tegen de belangen van verweerster, die het vonnis van de kantonrechter wil uitvoeren. De rechtbank oordeelde dat de financiële situatie van verzoeker stabiel is en dat hij in staat is om de huur te betalen. Daarom heeft de rechtbank besloten om de voorlopige voorziening voor een periode van vier maanden toe te wijzen, in plaats van de gevraagde zes maanden.

Daarnaast heeft de rechtbank verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, omdat het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond. De rechtbank heeft voorwaarden gesteld aan de voorlopige voorziening, waaronder de verplichting voor de schuldhulpverlening om verslag uit te brengen over de voortgang van de buitengerechtelijke schuldregeling. De uitspraak is openbaar gedaan door mr. B.A. Cnossen, rechter, in aanwezigheid van griffier C. van der Velde.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer]
uitspraakdatum: 21 maart 2024
[verzoeker],
wonende te [adres]
[plaatsnaam],
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 1 maart 2024, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 1 maart 2024 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 14 maart 2024.
Ter zitting van 14 maart 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw A.E.H Hallema, werkzaam bij Aabell Budgetbegeleiding en Bewindvoering (hierna: beschermingsbewindvoerder);
  • mevrouw mr. M. Raaijmakers, advocaat van verzoeker;
  • mevrouw M. Brandenhof en mevrouw E. Husicic, beiden werkzaam bij Stichting Ouderenhuisvesting Rotterdam (hierna: verweerster).
De advocaat van verzoeker heeft op 13 maart 2024 nog aanvullende stukken aan de rechtbank toegezonden, te weten een afschrift van het minnelijk voorstel van de beschermingsbewindvoerder aan verhuurder, een kopie van de verklaring van Antes en diverse jurisprudentie.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam (hierna: de kantonrechter) van 31 januari 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat hij een roerige periode achter de rug heeft. Hij is ernstig ziek geweest. Hij heeft last van stress en paniekaanvallen. Om de stress te verlichten heeft verzoeker regelmatig alcohol genuttigd. Hij heeft zich in december 2023 vrijwillig laten opnemen bij Antes om aan zijn probleem met middelengebruik te werken. Verzoeker geeft aan dat dit probleem onder controle is. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is voorts gebleken dat er een ophoging van de WMO-indicatie zal worden aangevraagd, om verzoeker nog meer te begeleiden. Daarnaast staat verzoeker op de wachtlijst voor ambulante begeleiding voor zijn psychische problematiek. Verzoeker heeft daarnaast ter zitting verklaard dat er in het verleden wel eens situaties zijn voorgevallen met betrekking tot overlast. Hij geeft aan dat er nu geen sprake meer is van overlast. Verzoeker is geschrokken van de officiële waarschuwing die hij heeft ontvangen.
De beschermingsbewindvoerder heeft ter zitting verklaard dat de huur over de maanden november 2023 tot en met maart 2024 is voldaan. De beschermingsbewindvoerder kon pas vanaf november 2023 over het inkomen van verzoeker beschikken, omdat het inkomen naar een verkeerd rekeningnummer werd overgemaakt. Het inkomen is stabiel en de beschermingsbewindvoerder heeft ter zitting verklaard dat de lopende huurtermijnen kunnen en zullen worden voldaan.
De advocaat van verzoeker heeft ter zitting meegedeeld dat in de procedure bij de kantonrechter aan verzoeker verstek is verleend. Niet de beschermingsbewindvoerder maar verzoeker zelf was gedagvaard, waardoor de belangen van verzoeker niet goed behartigd konden worden. Inmiddels is er een verzetprocedure aanhangig gemaakt. De verzetdagvaarding heeft de advocaat overgelegd.

3.Het verweer

De huurachterstand bedraagt op dit moment € 1.508,33. De huur over de maanden november tot en met maart 2024 is weliswaar voldaan, maar de kantonrechter heeft in haar vonnis van 31 januari 2024 de huurovereenkomst eveneens ontbonden vanwege overlast. Verweerster heeft onlangs een buurtonderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat flatbewoners nog steeds overlast door verzoeker en zijn bezoek ervaren. Bewoners voelen zich niet veilig in het complex. Verweerster komt op voor het belang van de bewoners en stelt zich op het standpunt dat het verzoek moet worden afgewezen.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam van 31 januari 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 15 februari 2024 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 4 maart 2024 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 31 januari 2024 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. De beschermingsbewindvoerder heeft ter zitting verklaard dat de huur over de maanden november 2023 tot en met maart 2024 is voldaan. Verweerster heeft dit ter zitting bevestigd. Verzoeker beschikt over voldoende inkomsten om de lopende huurtermijnen te voldoen. De financiële situatie van verzoeker is stabiel.
In het ontruimingsvonnis van 31 januari 2024 heeft de kantonrechter geoordeeld dat zowel de huurachterstand als de overlast ontbinding en veroordeling tot ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt. Aan verzoeker is in die procedure bij de kantonrechter verstek verleend. Inmiddels is een verzetprocedure aanhangig gemaakt. Het vonnis van de kantonrechter van 31 januari 2024 is daarmee nog niet onherroepelijk geworden. Het staat dus niet onherroepelijk vast dat verzoeker vanwege overlast zijn woning uit moet. In de onderhavige procedure – waarin verzoeker en verweerster van mening verschillen over de vraag of er nu nog steeds sprake is van overlast – wil de rechtbank niet op de beslissing in de verzetprocedure vooruit lopen.
Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoeker zwaarder te wegen dan het belang van verweerster. De rechtbank ziet aanleiding om af te wijken van de verzochte termijn van zes maanden. De rechtbank zal het moratorium toewijzen voor vier maanden. De rechtbank neemt hierbij in overweging dat er binnen die termijn mogelijk meer duidelijkheid zal bestaan over de uitkomst van de verzetprocedure.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 31 januari 2024 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker gelegen aan [adres], voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van vier maanden vanaf 1 maart 2024;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoeker de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.A. Cnossen, rechter, en in aanwezigheid van
C. van der Velde, griffier, in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2024.