ECLI:NL:RBROT:2024:3107

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 april 2024
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
10-002041-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen van invoer van cocaïne en deelname aan criminele organisatie; bewezenverklaring van voorbereidings- en bevorderingshandelingen met betrekking tot invoer en vervoer van cocaïne

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 april 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1999, die werd beschuldigd van het medeplegen van de invoer van ongeveer 540 kilogram cocaïne, deelname aan een criminele organisatie en wederrechtelijk verblijf op een haventerrein. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het medeplegen van de invoer van cocaïne en deelname aan een criminele organisatie, maar heeft bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan voorbereidings- en bevorderingshandelingen met betrekking tot de invoer en het vervoer van cocaïne, evenals het wederrechtelijk verblijf op het haventerrein van Hutchison Ports ECT Delta in Rotterdam. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met anderen, handelingen heeft verricht die verband houden met de invoer van de drugs, en dat zijn aanwezigheid op het haventerrein niet toevallig was, maar onderdeel uitmaakte van een georganiseerde aanpak van drugshandel. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden en een locatieverbod voor de containerhavens Maasvlakte en Waalhaven voor de duur van 2 jaar, met onmiddellijke uitvoerbaarheid van de maatregel.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10-002041-23
Datum uitspraak: 4 april 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] [woonplaats] ,
raadsman mr. G.A.J. Purperhart, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 6 maart 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Kort gezegd wordt de verdachte verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
1. het medeplegen van de invoer van ongeveer 540 kilogram cocaïne, subsidiair het medeplegen van voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen daartoe;
2. het wederrechtelijk verblijven op een haventerrein;
3. deelname aan een criminele organisatie.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. B.J.G. Leeuw heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het medeplegen van invoer en deelname aan een criminele organisatie (onder 1 primair en 3 ten laste gelegd);
  • bewezenverklaring van voorbereidings- en bevorderingshandelingen met betrekking tot invoer van ongeveer 540 kilogram cocaïne en het wederrechtelijk verblijf op een haventerrein (onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegd);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest;
  • oplegging van een maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, te weten een locatieverbod voor het havengebied van Rotterdam en Vlissingen voor 5 jaar, met vervangende hechtenis voor de duur van 2 weken per overtreding.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering feit 1 primair (medeplegen verlengde invoer) en feit 3 (deelname criminele organisatie)
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de onder 1 primair en 3 ten laste gelegde feiten niet wettig en overtuigend zijn bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering feit 1 subsidiair (voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen invoer) en feit 2 (wederrechtelijk verblijven op haventerrein)
4.2.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte ook wordt vrijgesproken van het medeplegen van de tenlastegelegde voorbereidings- en bevorderingshandelingen (feit 1 subsidiair) vanwege het ontbreken van overtuigend bewijs. Er kan geen link worden gelegd tussen de aanwezigheid van de verdachte op het terrein en de container met verdovende middelen. Evenmin kan worden bewezen dat hij opzet had op de voorbereidingshandelingen gericht op verdovende middelen, nu er ook andere zaken uit containers kunnen worden gehaald. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op het haventerrein was, omdat hij op zoek was naar apparatuur, zoals IPhones en laptops.
Ten aanzien van de illegale aanwezigheid op het Rotterdamse haventerrein (feit 2) heeft de raadsman partiële vrijspraak bepleit voor wat betreft het medeplegen, omdat niet uit de onderliggende stukken kan worden opgemaakt dat sprake was van enige samenwerking met de medeverdachten. De enkele aanwezigheid van de verdachte op het terrein is onvoldoende om te kunnen zeggen dat de verdachten steeds dezelfde handelingen hebben verricht en steeds in elkaars nabijheid hebben verkeerd.
4.2.2.
Beoordeling
Vaststaande feiten
Op zondag 1 januari 2023, om 03:03 uur, surveilleerden ambtenaren van de douane in de Rotterdamse zeehaven, op het terrein van de Hutchison Ports ECT Delta op de DDN landzijde. De nummering van de – voor deze zaak relevante – stacks op dit terrein begint bij 135, dan volgt 136 en dan 101, 102, enzovoorts. Ter hoogte van laan 19 zagen de verbalisanten een lichtschijnsel en vier personen, in het donker gekleed en met de rug naar hen toe, bij een open container in stack 136. Eén van de vier personen scheen op de open container met een zaklamp. De verbalisanten zagen dat de containerdeur openstond. Vervolgens zagen zij in dezelfde laan nog een open container. Later bleek dat in deze container ( [containernummer 1] ; zie hierna) verdovende middelen zaten. De personen verplaatsten zich vervolgens richting stack 101. De douaneambtenaren en de beveiligers van de ECT hebben toen zichtlijnen genomen aan de landzijde van stack 135 tot en met stack 109, waardoor het onmogelijk was voor personen om deze stacks via de zijkanten en/of de landzijde ongezien te verlaten.
Omstreeks 03:50 uur is het Team Bijzondere Bijstand een systematische zoekslag begonnen in de containerstacks die door middel van de zichtlijnen waren afgezet. De verbalisanten troffen de volgende containers aan:
  • een container waarvan de deur open stond, in stack 136, begane grond, met containernummer [containernummer 1] (hierna te noemen: de drugscontainer). Hierin werden twee soorten ladingen aangetroffen, te weten oranje met wit gekleurde dozen, die werden aangemerkt als de reguliere lading, en vijftien dozen die qua vorm en grootte afweken van de reguliere lading. Uit onderzoek is gebleken dat de inhoud van de afwijkende dozen bestond uit 540,41 kilogram cocaïne;
  • een container waarvan de deur open stond, in stack 136, begane grond, met containernummer [containernummer 2] (hierna te noemen: de switchcontainer). In deze container stonden qua uiterlijk dezelfde dozen als de dozen die als reguliere lading van de drugscontainer waren aangemerkt;
  • een container waarvan de deur open stond, in stack 101, begane grond, met containernummer [containernummer 3] (hierna te noemen: de hotelcontainer). In deze container lagen diverse goederen, waaronder zes zwarte sporttassen van hetzelfde merk met bijna identieke inhoud (onder andere powerbanks, toiletpapier, tandenborstels, tandpasta, brood, beleg, stanleymesjes, handschoenen van hetzelfde merk en doorzichtige lege seal tassen), slaapzakken en gereedschap, waaronder een betonschaar en kniptangen.
Om 04:16 uur troffen de verbalisanten van het Team Bijzondere Bijstand de verdachten [verdachte] en [medeverdachte 1] aan in de omgeving van stack 109 en 110. Bij de fouillering van de verdachte [medeverdachte 1] werd een nieuw penlood (barrier seal) met nummer [nummer 1] aangetroffen.
Rond 9:00 uur zagen de verbalisanten van de douane in stack 109 een container met nummer [containernummer 4] (hierna te noemen: de aanhoudingscontainer), op één hoog, waarvan de deur op een kier stond. In deze container werden de vier verdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] aangetroffen. In de aanhoudingscontainer werden ook drie barrier seals met nummers [nummer 2] , [nummer 3] en [nummer 4] aangetroffen.
Op verschillende sigarettenpeuken in de hotelcontainer is DNA aangetroffen van de verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] . Op flesjes AA Drink uit deze container zijn dactyloscopische sporen gevonden van de verdachten [verdachte] en [medeverdachte 3] en op een sigarettenpakje zijn dactyloscopische sporen aangetroffen van de verdachte [medeverdachte 3] .
Het verband tussen de verdachten onderling
De rechtbank stelt vast dat de zes verdachten [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] gezamenlijk zijn opgetrokken. Zij overweegt daartoe als volgt.
[verdachte] en [medeverdachte 1] zijn samen aangetroffen en aangehouden, en ook [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] zijn samen aangetroffen en aangehouden. Beide groepen verdachten kunnen worden verbonden met de hotelcontainer en met elkaar. In de hotelcontainer zijn immers zes sporttassen aangetroffen die bijna identiek gevuld waren, en op voorwerpen in de hotelcontainer zijn DNA en vingerafdrukken aangetroffen van personen uit beide groepen ( [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 3] ). De twee groepen kunnen bovendien met elkaar worden verbonden doordat [medeverdachte 1] en [verdachte] zijn aangehouden bij dezelfde stack als die waarin de aanhoudingscontainer met de vier overige verdachten zich bevond (stack 109 en 110) en doordat het nummer van de barrier seal die is aangetroffen bij [medeverdachte 1] ( [nummer 1] ) past in de nummerreeks van de barrier seals die zijn aangetroffen in de aanhoudingscontainer ( [nummer 2] , [nummer 3] en [nummer 4] ).
De rechtbank verwerpt het verweer dat de verdachte niet met [medeverdachte 1] was toen hij werd aangehouden. Dat de verdachte op het moment van zijn aanhouding op 50 tot 100 meter afstand van [medeverdachte 1] stond, zoals hij ter terechtzitting heeft aangevoerd, blijkt niet uit de op ambtseed opgemaakte processen-verbaal, en zelfs als dat zo is geweest, is dat enkele feit van onvoldoende gewicht om aan voormelde conclusie te kunnen afdoen.
Het verband tussen de verdachten en de ten laste gelegde gedragingen
De rechtbank is van oordeel dat de handelingen van de verdachten kunnen worden aangemerkt als de tenlastegelegde voorbereidingshandelingen op de invoer van ongeveer 540 kilo cocaïne. Zij overweegt daartoe als volgt.
De verdachten zijn aangehouden op 1 januari 2023 omstreeks 04:00 uur respectievelijk omstreeks 09:00 uur. Het bedrijfsproces op het haventerrein lag in die nacht stil vanwege de jaarwisseling, tot 1 januari 2023 om 15.00 uur. Dat betekent dat uitsluitend douanemedewerkers in de stacks aanwezig zouden moeten zijn geweest. Om 03:03 uur zijn echter vier andere personen gezien bij de drugs- en switchcontainer. Die personen hebben zich vervolgens verplaatst in de richting van de hotelcontainer, waarvan hiervoor is vastgesteld dat alle zes verdachten hierin hebben verbleven. De hotelcontainer stond op korte afstand van de drugs- en switchcontainer, namelijk in dezelfde laan in tegenover elkaar gelegen stacks (laan 19, stacks 101 en 136). Stacks 135 tot en met 109 zijn toen afgezet door middel van zichtlijnen, waardoor niemand dat gebied ongezien heeft kunnen verlaten. Vervolgens zijn alle zes verdachten in de buurt van ( [verdachte] en [medeverdachte 1] ) of ín de aanhoudingscontainer ( [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] ) aangehouden. De aanhoudingscontainer bevond zich op een eenvoudig te overbruggen afstand van de drugs- en switchcontainer (stack 109, ongeveer 400 meter verderop). Er zijn die nacht geen andere personen op het terrein gezien.
De rechtbank betrekt ook het volgende bij haar conclusie dat de zes verdachten gelinkt kunnen worden aan de drugscontainer. Zij zijn aangetroffen op een deel van de haven waar overslag van zeecontainers afkomstig uit het buitenland plaatsvindt. Die zeecontainers komen onder andere uit Zuid-Amerikaanse landen, bekend om de productie van harddrugs, met name cocaïne. De feiten en omstandigheden waaronder de verdachten zijn aangetroffen passen bij een in de Rotterdamse haven inmiddels algemeen bekende methode van het uithalen van die drugs, zoals die uit andere zaken bij de rechtbank bekend is. Daarbij wordt gebruik gemaakt van uithalers die zich voor langere tijd op het haventerrein kunnen ophouden omdat zij gebruik maken van hotelcontainers die zijn uitgerust met levensmiddelen, powerbanks en slaapzakken. De containers die gelost zijn op dat terrein en waarin de drugs verstopt zijn, worden vervolgens in etappes leeggehaald. Daarbij wordt gebruik gemaakt van gereedschap om een container te kunnen openen (betonschaar, kniptang), materiaal om de container opnieuw te kunnen verzegelen (barrier seals) en eventueel van een switchcontainer.
De omstandigheden waaronder de verdachte is aangehouden passen hier naadloos in. Zijn verklaring dat hij op die plek was op zoek naar apparatuur vindt de rechtbank in dat licht bezien ongeloofwaardig.
Van een verdachte, die wordt aangetroffen in een dergelijke situatie - die zo past bij drugsuithalen - mag bovendien een meer concrete en te verifiëren andere verklaring voor zijn aanwezigheid worden verwacht. De enkele verklaring van de verdachte dat hij daar was op zoek naar apparatuur kan niet als een dergelijke verklaring worden aangemerkt.
Gelet op het voorgaande kan wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereidings- en bevorderingshandelingen gericht op de invoer en het vervoeren van 540 kilo cocaïne en daarmee ook dat hij tezamen en in vereniging wederrechtelijk met anderen heeft verbleven op het haventerrein.
4.2.3.
Conclusie
De onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten zijn wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan op die wijze dat:
1. subsidiair,
hij, op 1 januari 2023, te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
voor te bereiden en te bevorderen, te weten
- het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen,
waaronder zoals bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, en
- het opzettelijk vervoeren van 540 kilogram cocaïne, een middel als bedoeld
in de bij de Opiumwet behorende lijst 1
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van
dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen,
voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en)
dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, door
- zich (onbevoegd) te begeven tussen de containerstacks op het (besloten) terrein
van Hutchison Ports ECT Delta, gelegen aan de Europaweg te Rotterdam en
- zich aldaar (onbevoegd) in een container te begeven en
- één of meerdere slaapzak(ken) en/of kniptang(en) en/of betonscha(a)r(en) enstanleymesje(s) en bivakmuts(en) en zegel(s) (barrier seal(s)) en/of
penlo(o)d(en) en sporttas(sen) voorzien van diverse
levensmiddelen, doorzichtige sealtas(sen), hoofdlampje(s), handschoen(en) en/of
powerbank(s) voorhanden te hebben;
2
hij, op 1 januari 2023, te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met anderen,
wederrechtelijk heeft verbleven op een in een haven
gelegen besloten plaats voor distributie, opslag en overslag van goederen, te
weten het besloten terrein van Hutchison Ports ECT Delta, gelegen aan de
Europaweg;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1 subsidiair
medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, het zich of een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
2.
wederrechtelijk verblijven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie,
opslag of overslag van goederen, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer
verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte is een zogenoemde uithaler. Hij heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan voorbereidings- en bevorderingshandelingen voor de invoer en het vervoeren van cocaïne. Daarbij heeft hij zich illegaal op het Rotterdamse haventerrein en in een container begeven. Met zijn handelen heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan de grootscheepse internationale drugshandel. Niet alleen zijn harddrugs schadelijk voor de volksgezondheid maar de handel er in gaat gepaard met – niet zelden ernstige – geweldscriminaliteit. Daarnaast gaan er enorme hoeveelheden crimineel geld in om met ontwrichtende gevolgen voor de samenleving zoals corruptie en besmetting van het legale financiële verkeer. De verdachte heeft zich hier niet om bekommerd en heeft zich kennelijk alleen laten leiden door zijn eigen financiële voordeel van het meedoen aan deze handel. Wat de exacte beweegredenen zijn geweest van de verdachte is onbekend gebleven, omdat hij geen openheid van zaken heeft willen geven. De rol van de uithaler is in de keten van de harddrugsinvoer weliswaar een enigszins beperkte maar niettemin een onmisbare. De rechtbank rekent deze bijdrage de verdachte fors aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Uit het strafblad van de verdachte blijkt dat hij eerder is veroordeeld, maar niet voor soortgelijke strafbare feiten.
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering (hierna: de reclassering) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 29 februari 2024. Dit rapport houdt het volgende in.
Door de ontkennende houding van de verdachte is het voor de reclassering niet mogelijk een goed beeld te krijgen van de verdachte en kan zij geen verbanden leggen met het eventuele delict. Zij ziet wel problemen op diverse leefgebieden. De verdachte houdt zich formeel aan de schorsingsvoorwaarden, maar dit heeft niet gezorgd voor meer inzicht in zijn persoonlijk functioneren en gerichtere ondersteuning of hulpverlening. De verdachte heeft aangegeven dat hij geen meerwaarde ziet in een continuering van het toezicht. Indien de verdachte schuldig wordt bevonden aan het tenlastegelegde dan kan een toezicht en bijzondere voorwaarden een bijdrage leveren aan het afnemen van recidiverisico's. Hierbij is het wel van belang dat de verdachte tijdens de zitting aangeeft of hij hieraan wil meewerken.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur daarvan heeft de rechtbank ook acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met het geringe strafblad van de verdachte en met zijn betrekkelijk jonge leeftijd. Gelet hierop komt de rechtbank tot een gevangenisstraf van kortere duur dan door de officier van justitie is gevorderd.
Nu de verdachte ook op de terechtzitting heeft aangegeven dat hij geen meerwaarde ziet in het reclasseringstoezicht, ziet de rechtbank geen aanleiding om bijzondere voorwaarden op te leggen. Zij acht daarbij ook van belang dat de verdachte vanuit het ondersteuningsteam toeslagenaffaire van de VNG (Vereniging Nederlandse Gemeente) wordt ondersteund door een procesbegeleider en dat dit traject goed verloopt en zal blijven doorlopen. Het is dus niet noodzakelijk om dit als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel op te leggen. Bijzondere voorwaarden vormen dus geen reden voor een voorwaardelijk strafdeel en de rechtbank ziet daar evenmin andere aanleiding toe.
Ter voorkoming van strafbare feiten ziet de rechtbank wel aanleiding om de door de officier geëiste vrijheidsbeperkende maatregel, inhoudende een gebiedsverbod voor de containerhavens Maasvlakte en Waalhaven, zoals aangegeven op de aan dit vonnis als bijlage III aangehechte kaart, aan de verdachte op te leggen. De duur daarvan zal de rechtbank, in afwijking van de eis, stellen op 2 jaar en zij zal in dat gebiedsverbod niet ook de haven van Vlissingen betrekken. De officier van justitie heeft zijn vordering op die onderdelen niet nader gemotiveerd en de rechtbank ziet daarvoor ook anderszins geen aanknopingspunten.
Nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen zal de rechtbank bepalen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregel passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 38v, 38w, 47, 57, 63 en 138aa van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10a van de Opiumwet.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 20 (twintig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de veroordeelde op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de
duur van 2 (twee) jaren,inhoudende dat de veroordeelde wordt bevolen:
- zich niet op te houden in de containerhavens Maasvlakte en Waalhaven, zoals aangegeven op de aan dit vonnis als bijlage III aangehechte kaart;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde niet aan de maatregel voldoet, vervangende hechtenis zal worden toegepast;
bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van
2 (twee) weken;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op en zal in totaal ten hoogste 6 (zes) maanden bedragen;
beveelt dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.G. van de Kragt, voorzitter,
en mrs. H.J. de Kraker en I. Tillema, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Hoeff, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij, op of omstreeks 1 januari 2023, te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, waaronder zoals bedoeld in
artikel 1 lid 4 van de Opiumwet,
ongeveer 540 kilogram,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
( art 10 lid 5 Opiumwet, art 2 ahf/ond A Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek
van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 1 januari 2023, te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
voor te bereiden en/ of te bevorderen,
te weten
- het opzettelijk binnen en/ of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
waaronder zoals bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, en/ of
- het opzettelijk afleveren, verstrekken en/ of vervoeren
van 540 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een middel als bedoeld
in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a,
vijfde lid van de Opiumwet
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te
plegen en/ of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/ of om daartoe
gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van
dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/ of andere betaalmiddelen
voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en)
of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen
van dat feit,
door
- zich (onbevoegd) te begeven tussen de containerstacks op het (besloten) terrein
van Hutchison Ports ECT Delta, gelegen aan de Europaweg te Rotterdam en/of
- zich aldaar (onbevoegd) in een container te begeven en/of
- één of meerdere slaapzak(ken) en/of kniptang(en) en/of betonscha(a)r(en) en/of
stanleymesje(s) en/of bivakmuts(en) en/of zegel(s) (barrier seal(s)) en/of
penlo(o)d(en) en/of één of meerdere sporttas(sen) voorzien van diverse
levensmiddelen, doorzichtige sealtas(sen), hoofdlampje(s), handschoen(en) en/of
powerbank(s) voorhanden te hebben;
( art 10a lid 1 ahf/sub 1 Opiumwet, art 10a lid 1 ahf/sub 2 Opiumwet, art 10a lid 1
ahf/sub 3 Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij, op of omstreeks 1 januari 2023, te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
wederrechtelijk
heeft verbleven op een in een haven, luchthaven en/ of spoorwegemplacement
gelegen besloten plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen, te
weten het besloten terrein van Hutchison Ports ECT Delta, gelegen aan de
Europaweg;
( art 138aa lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 138aa lid 3 ahf/ond b Wetboek van
Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij, op of omstreeks 1 januari 2023, te Rotterdam, althans in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie,
bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen,
te weten (onder andere) medeverdachte(n) [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 4] en/of
[medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 2] en/of onbekend gebleven
personen,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het
opzettelijk binnen en/ of buiten het grondgebied van Nederland brengen en/ of het
opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken en/ of vervoeren van ( een)
hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval (een)
hoeveelhe(i)d(en) van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst
I;
( art 10 lid 5 Opiumwet, art 11b lid 1 Opiumwet, art 2 ahf/ond A Opiumwet )