ECLI:NL:RBROT:2024:3102

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 april 2024
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
ROT 24/2608
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een winkelpand wegens overtreding van de Opiumwet door verkoop van lachgas en andere verboden middelen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 8 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een supermarkt en de burgemeester van Rotterdam. De burgemeester had op 4 maart 2024 besloten om het winkelpand van de supermarkt voor een periode van drie maanden te sluiten, omdat er tijdens een controle op 30 november 2023 lachgas en andere verboden middelen waren aangetroffen. De supermarkt, vertegenwoordigd door mr. J.C. Kotteman, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening om de sluiting te voorkomen. De voorzieningenrechter heeft op 12 maart 2024 het bestreden besluit geschorst, maar heeft de zaak op 25 maart 2024 inhoudelijk behandeld.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de burgemeester bevoegd was om het pand te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet, gezien de aanwezigheid van een handelshoeveelheid lachgas in de winkel. De rechter heeft ook overwogen dat de sluiting noodzakelijk was om de openbare orde te herstellen, vooral gezien de locatie van de supermarkt nabij scholen en de ernst van de overtredingen. De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk geoordeeld dat de sluiting van drie maanden gerechtvaardigd was en heeft de eerder getroffen voorlopige voorziening opgeheven. De uitspraak is gedaan in het openbaar en er is geen mogelijkheid voor hoger beroep of verzet.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/2608

uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 april 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] h.o.d.n. [naam supermarkt], uit [plaatsnaam], verzoeker,

(gemachtigde: mr. J.C. Kotteman),
en

de burgemeester van de gemeente Rotterdam

(gemachtigde: mr. C.W. de Jong),
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[naam 2](pandeigenaar), (gemachtigde: mr. R. Sekeris).

Inleiding

procesverloop
1.1.
Met het bestreden besluit van 4 maart 2024 heeft de burgemeester de sluiting
voor een periode van drie maanden bevolen van het winkelpand aan [adres] waarin verzoeker [naam supermarkt] (hierna: de supermarkt) exploiteert.
1.2.
Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter op 12 maart 2024 verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.3.
Op 12 maart 2024 heeft de voorzieningenrechter bij wijze van ordemaatregel het bestreden besluit geschorst.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 25 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker en zijn gemachtigde, diens kantoorgenoot mr. T. Peters, de gemachtigde van verweerder en [naam 1]. Namens de pandeigenaar is niemand verschenen.
Wat is er gebeurd?
2. Volgens het uittreksel van de Kamer van Koophandel is verzoeker sinds 7 oktober 2022 eigenaar (eenmanszaak) van de voornoemde supermarkt. Op 30 november 2023 vond in de supermarkt een multidisciplinaire controle plaats. Uit de politierapportage van 24 januari 2024 volgt dat daar toen 6 dozen met lachgaspatronen zijn aangetroffen (in totaal 297 lachgaspatronen). De netto inhoud per patroon was 7,5 gram. In totaal was er netto 2227,5 gram lachgas aanwezig. Enkele van de dozen stonden in het zicht uitgestald op de toonbank. De overige dozen stonden onder de counter. Bij de controle werden ook 301 doosjes snus-tabak aangetroffen. Op grond van het Warenwetbesluit is de verkoop daarvan verboden. Een aantal doosjes met snus-tabak lag onder de toonbank. De rest werd in de voorraadruimte aangetroffen. Eén van de aanwezige politiemedewerkers hoorde bij de controle dat een scholier riep;
‘wij willen snus’.Verder werd een plastic tas met meerdere strips Viagra-pillen aangetroffen. De verkoop van dergelijke pillen in een supermarkt is eveneens verboden.
Verzoeker was niet aanwezig bij de controle. De aanwezige medewerker verklaarde dat hij pas enkele dagen in de winkel werkte, hij niet wist dat lachgas niet verkocht mocht worden, hij dit zelf nooit verkocht had en hij wel snus-tabak verkocht had. Verder komt uit de rapportage van 24 januari 2024 naar voren dat eerder controles hebben plaatsgevonden in de winkel. Bij een controle op 30 maart 2023 werden in de winkel onder de counter twee volle plastic zakken met lachgaspatronen aangetroffen. In de opslagruimte stonden 8 lachgastanks. Er lagen ook 15 strips pillen Kamagra. Bij die controle is verzoeker gewaarschuwd voor de aanwezigheid van en de handel in lachgas. Hij is erop gewezen dat lachgas strafbaar is gesteld in de Opiumwet. Bij een controle op 26 mei 2023 werden voor bezoekers zichtbare vapes aangetroffen. Daarvoor is een waarschuwing gegeven.
De supermarkt is gelegen in een drukbezochte winkelstraat. In de omgeving zijn
meerdere scholen, waaronder voor voortgezet onderwijs. De leerlingen gaan in de pauzes en na schooltijd vaak naar de [straatnaam] om eten te kopen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. Naar aanleiding van de rapportage heeft de burgemeester besloten om het pand te sluiten voor drie maanden. Verzoeker is het niet eens met dit besluit. Hij wil met het verzoek om een voorlopige voorziening bereiken dat zijn winkel open blijft. Door de getroffen ordemaatregel mag het pand voorlopig open blijven. De voorzieningenrechter dient in deze procedure daarom te beoordelen of er aanleiding bestaat om de getroffen voorlopige voorziening te handhaven, op te heffen of te wijzigen.
4. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen, of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Ook de betrokken belangen en de onverwijlde spoed kunnen aanleiding zijn om het bestreden besluit te schorsen. De voorzieningenrechter zal dit beoordelen aan de hand van de gronden van verzoeker.
Spoedeisend belang?
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker tot aan de behandeling van het verzoek op de zitting, niet met concrete gegevens heeft onderbouwd wat zijn spoedeisende belang is. Nu verzoeker ter zitting heeft toegelicht dat hij een schuld van 10.000 euro bij de energieleverancier heeft, daarnaast nog andere schulden heeft en hij 2300 euro huur per maand moet betalen, ziet de voorzieningenrechter wel in dat de winkelsluiting, mede gelet op de duur, een grote impact op de financiële lasten van verzoeker zal hebben en zal zij verzoeker het voordeel van de twijfel geven omtrent de ernst van verzoekers financiële situatie en een spoedeisend belang aannemen. De voorzieningenrechter zal dan ook de zaak inhoudelijk beoordelen.
6. De voorzieningenrechter heft de bij uitspraak van 14 maart 2024 getroffen voorlopige voorziening op. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Is er een bevoegdheid om het pand te sluiten?
7. Op grond van artikel 3 Opiumwet is het verboden om een middel dat op lijst II behorend bij de Opiumwet staat (voor zover hier van belang) te verkopen, af te leveren, te verstrekken of aanwezig te hebben.
Op grond van artikel 13b, eerste lid, onder a, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien (voor zover hier van belang) in een lokaal een middel als bedoeld in lijst II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
Ingevolge de artikelen II III van het Besluit van 17 november 2022, houdende wijziging van het Opiumwetbesluit en lijst II, behorende bij de Opiumwet, in verband met plaatsing van distikstofmonoxide (lachgas) op deze lijst (Lachgasbesluit), is per 1 januari 2023 distofmonoxide (lachgas) opgenomen in lijst II bij de Opiumwet.
Ook is ingevolge het Lachgasbesluit (artikel I) in artikel 15a van het Opiumwetbesluit (Besluit van 9 december 2002, houdende uitvoeringsvoorschriften krachtens de Opiumwet) opgenomen dat het verbod van artikel 3 van de Opiumwet ten aanzien van lachgas niet van toepassing is wanneer het lachgas bestemd is voor technische doeleinden of als voedingsadditief.
Detaillisten met SBI-code 47.5 (winkels in overige huishoudelijke artikelen), 47.59 (winkels in meubels, verlichting en overige huishoudelijke artikelen), 47.59.5 (winkels in glas-, porselein- en aardewerk), 47.59.6 (winkels gespecialiseerd in overige huishoudelijke artikelen) en 47.59.7 (winkels in huishoudelijke artikelen algemeen assortiment), zoals genoemd in bijlage II van het Lachgasbesluit, zijn uitgezonderd van de verboden handelingen met lachgas als bedoeld in artikel 3 van de Opiumwet.
In de Nota van Toelichting bij het Lachgasbesluit is opgenomen dat deze SBI-codes in de huidige praktijk de bedrijven zijn die lachgas toepassen zoals oorspronkelijk bedoeld in de toepassing als voedingsadditief. Hierbij moet worden gedacht aan lachgas als drijfmiddel voor het opspuiten van voedingsmiddelen zoals slagroom.
8. Uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt dat verzoekers supermarkt SBI-code 4711 heeft. Verzoeker stelt allereerst dat hij gelet op die code, die begint met 47, ook onder de uitgezonderde codes in bijlage II valt. De voorzieningenrechter volgt verzoeker hierin niet omdat in de bijlage expliciet codes zijn genoemd en de code van verzoeker 4711 daarin niet is opgenomen.
9. Gelet op het voorgaande geldt voor verzoekers supermarkt het verbod van artikel 3 van de Opiumwet.
10. Voor zover verzoeker heeft betoogd dat hij gelet op een overgelegde brochure van de overheid erop mocht vertrouwen dat hij lachgas (als voedingsadditief) mocht verkopen, omdat hij aan de genoemde criteria in de brochure voldeed, kan de voorzieningenrechter verzoeker hierin niet volgen. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld in de uitspraak van 26 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1239, is voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de kant van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of het bestuursorgaan een bepaalde bevoegdheid zou uitoefenen en zo ja hoe. Verder is vereist dat de toezegging, andere uitlating of gedraging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Dat is het geval als betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht veronderstellen dat degene die de uitlating deed of de gedraging verrichtte, de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkte.
11. De genoemde brochure is een algemene brochure en niet door verweerder uitgegeven. Verzoeker heeft na het lezen van (algemene) informatie op internet zelf conclusies getrokken. Er zijn geen uitlatingen door verweerder gedaan en bij verweerder zijn conclusies evenmin geverifieerd. In de brochure zijn, evenals in de onder 7 genoemde bijlage II, specifieke codes opgenomen voor detaillisten voor wie het verbod van artikel 3 Opiumwet niet geldt. Code 4711 wordt daarin niet genoemd. Los daarvan is niet voldaan aan het in de brochure en bijlage II genoemde criterium dat verpakkingen met ampullen lachgas uit het zicht geplaatst moeten worden. Een deel van de verpakkingen lag namelijk in het zicht op de toonbank. Bovendien had verzoeker kunnen weten op grond van een eerdere waarschuwing dat lachgas niet in zijn supermarkt verkocht mocht worden. Bij de eerdere waarschuwing was ook een zak met lachgaspatronen ingenomen door de politie. Het lag dan ook op de weg van verzoeker om goed na te gaan of hij lachgaspatronen in zijn winkel mocht hebben en verkopen. Dat verzoeker niet op de hoogte was van het verbod en nog maar kort in Nederland was, maakt dit niet anders. Verzoeker hoort zich op de hoogte te stellen van de wet- en regelgeving omtrent hetgeen hij in zijn supermarkt verkoopt.
12. Gelet op het voorgaande was het in de supermarkt aanwezige lachgas niet bestemd voor de legale toepassing als voedingsadditief en is het verbod van artikel 3 Opiumwet overtreden. De aanwezigheid van netto 2227,5 gram (een handelshoeveelheid) verdovende middelen in het winkelpand betekent dat verweerder bevoegd was om het pand op grond van artikel 13b van de Opiumwet te sluiten. Op grond van de Beleidslijn bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet Rotterdam 2022 kan verweerder het winkelpand sluiten voor de duur van drie maanden. Verweerder kan bezien of er aanleiding is om te volstaan met een minder zware maatregel of een waarschuwing.
Is er een noodzaak om het pand te sluiten?
13. Als de burgmeester bevoegd is om een bedrijfspand te sluiten, is de volgende vraag of er ook een noodzaak is om een pand te sluiten. Daarbij is van belang of de burgemeester met een minder ingrijpend middel dan een sluiting had kunnen en moeten volstaan omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding wordt beoordeeld of sluiting noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde.
14. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen, en dit is ook in de Nota van Toelichting bij het Lachgasbesluit opgenomen, dat lachgas als roesmiddel voornamelijk wordt gebruikt door jongeren en jongvolwassenen, welk gebruik een gevaar oplevert voor de volksgezondheid, de verkeersveiligheid en de samenleving in het algemeen in de vorm van overlast. Gelet op de ernstige problemen en de negatieve maatschappelijke gevolgen die het gebruik van lachgas als roesmiddel met zich meebrengen, waardoor de landelijke wetgever zich genoodzaakt zag lachgas te plaatsen op lijst II van de Opiumwet, ligt in de rede dat tegen lachgas op een zelfde wijze handhavend wordt opgetreden als tegen de overige middelen vermeld op lijst II. Met verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat sprake is van een ernstig geval, ook gelet op de grote hoeveelheid lachgaspatronen die is aangetroffen en de omstandigheid dat die patronen deels in het zicht op de toonbank lagen, zodat aannemelijk is dat het lachgas in de winkel werd verkocht. Dit terwijl de winkel gelegen is in een omgeving waarin meerdere scholen gelegen zijn en leerlingen na schooltijd vaak naar de Crooswijkseweg gaan waar verzoekers supermarkt gelegen is.
15. Verzoeker stelt dat onvoldoende is aangetoond dat het lachgas is verkocht. Volgens verzoeker zijn de doosjes die op de toonbank stonden slechts gebruikt als verhoging om andere producten op te zetten. Dit volgt de voorzieningenrechter niet. Uit de opgestelde rapportage blijkt dat er een aangebroken doosje is aangetroffen. Het is dan ook aannemelijk dat er patronen verkocht zijn, nu niet is aangetoond dat verzoeker zelf patronen heeft gebruikt.
16. Verweerder heeft verder van belang mogen achten dat er een gevaar is voor herhaling, nu verzoeker bij een controle op 30 maart 2023 is gewezen op de verboden aanwezigheid van en handel in lachgas in zijn winkel en er op 30 november 2023 weer lachgas in de winkel is aangetroffen. Aannemelijk is dat de winkel bekend is als locatie waar lachgas wordt verkocht. Naast lachgas zijn er ook andere verboden middelen (snus en Viagrapillen) aangetroffen. Bovendien is het gebied Crooswijk, waarin het winkelpand is gelegen, aangewezen als veiligheidsrisicogebied.
17. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat sprake is van een ernstig geval en dat een sluiting van drie maanden noodzakelijk is om de openbare orde te herstellen en herhaling te voorkomen en de bekendheid van de winkel als locatie waar lachgas wordt verkocht, te doorbreken. Tevens wordt met de sluiting een signaal afgegeven aan de omgeving dat tegen drugslocaties wordt opgetreden.
Is de sluiting evenwichtig?
18. Bij de beoordeling van de evenwichtigheid zijn verschillende omstandigheden van belang, zoals de mate van verwijtbaarheid van de aangeschreven persoon, de bijzondere binding met het pand en de mogelijkheid om weer van het pand gebruik te kunnen maken. De nadelige gevolgen van de sluiting moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig. De burgemeester moet zich ervan vergewissen dat de duur van de sluiting evenwichtig is, ook als de duur in overeenstemming is met de duur die volgt uit een beleidsregel.
19. Dat verzoeker als gevolg van de sluiting zijn bedrijf niet kan uitoefenen, heeft niet tot gevolg dat de sluiting onevenredig is. Dat verzoeker het pand niet kan betreden en niet op normale wijze kan gebruiken, is onlosmakelijk verbonden met de sluiting. Dit is geen omstandigheid om een sluiting onevenwichtig te vinden. Het is aannemelijk dat de sluiting een grote (financiële) wissel trekt op het bedrijf van verzoeker, maar afgezet tegen de ernst van de situatie maakt dit niet dat het besluit daarmee onevenwichtig is. De voorzieningenrechter weegt mee dat verzoeker eerder gewaarschuwd is voor de aanwezigheid/verkoop van lachgaspatronen in zijn winkel, zodat hem een verwijt valt te maken.

Conclusie en gevolgen

20. Verweerder heeft mogen besluiten om het pand voor drie maanden te sluiten. Verzoeker krijgt dus geen gelijk. De eerder getroffen ordemaatregel waarbij het bestreden besluit is geschorst, wordt opgeheven, zodat verweerder alsnog tot de feitelijke sluiting mag overgaan.
21. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De voorzieningenrechter heft de bij uitspraak van 14 maart 2024 getroffen voorlopige voorziening op
.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.V. van Baaren, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H. de Vries, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 april 2024.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/2608
uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 april 2024 ter verbetering van de uitspraak van 8 april 2024, zaaknummer ROT 24/2608 in de zaak tussen

[verzoeker] h.o.d.n. [naam supermarkt], uit [plaatsnaam], verzoeker,

(gemachtigde: mr. J.C. Kotteman),
en

de burgemeester van de gemeente Rotterdam

(gemachtigde: mr. C.W. de Jong),
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[naam 2](pandeigenaar), (gemachtigde: mr. R. Sekeris).

Overwegingen

De rechtbank stelt vast dat haar uitspraak van 8 april 2024 een kennelijke misslag bevat die zich voor eenvoudig herstel leent. Die misslag heeft betrekking op rechtsoverweging 6 en de beslissing. De voorzieningenrechter ziet aanleiding de verschrijving in rechtsoverweging 6 en de beslissing zoals hieronder weergegeven aan te passen.

Beslissing

De voorzieningnerechter verbetert haar uitspraak van 8 april 2024, ROT 24/2608 als volgt:
Rechtsoverweging 6:
De voorzieningenrechter heft de bij uitspraak van
12 maart 2024getroffen voorlopige voorziening op.
In plaats van: De voorzieningenrechter heft de bij uitspraak van
14 maart 2024getroffen voorlopige voorziening op.
Beslissing:
De voorzieningenrechter heft de bij uitspraak van
12 maart 2024getroffen voorlopige voorziening op.
In plaats van: De voorzieningenrechter heft de bij uitspraak van
14 maart 2024getroffen voorlopige voorziening op.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.V. van Baaren, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H. de Vries, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 april 2024.
De voorzieningenrechter is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen.
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: