ECLI:NL:RBROT:2024:3041

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 maart 2024
Publicatiedatum
10 april 2024
Zaaknummer
C/10/667239 / HA RK 23-1020
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperking van aansprakelijkheid in de binnenvaart met betrekking tot zaakschade door het motortankschip ‘Piz Bernina’

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 maart 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot beperking van aansprakelijkheid door Fluvia HH GmbH en Fluvia AG, in verband met schade veroorzaakt door het motortankschip ‘Piz Bernina’. De rechtbank heeft kennisgenomen van verzoekschriften van Fluvia c.s. en Stolt-Nielsen c.s., waarbij Fluvia c.s. verzochten om hun aansprakelijkheid te beperken op grond van het CLNI 2012 en het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank heeft vastgesteld dat Fluvia HH gerechtigd is tot beperking van aansprakelijkheid en dat het verzoek om een algemeen zakenfonds te vormen, ter hoogte van SDR 1.376.967,40, toewijsbaar is. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat Stolt-Nielsen c.s. gerechtigd zijn om aan te haken bij het door Fluvia HH te vormen fonds. De rechtbank heeft de voeging van de procedures tot beperking van aansprakelijkheid goedgekeurd, aangezien deze betrekking hebben op hetzelfde voorval. De rechtbank heeft verder bepaald dat de kosten van de procedure door de betrokken partijen moeten worden gedekt, en heeft een rechter-commissaris en vereffenaar benoemd. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad en de betrokken partijen zijn verplicht om de benodigde fondsen te storten in de consignatiekas.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
Motortankschip ‘Piz Bernina’
zaaknummers / rekestnummers: C/10/667239 / HA RK 23-1020 en C/10/668915 / HA RK 23-1117
Beschikking van 25 maart 2024
in de zaken van
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht
FLUVIA HH GMBH,
gevestigd te Hamburg (Duitsland),
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht
FLUVIA AG,
gevestigd te Therwil (Zwitserland),
verzoeksters in de beperkingsprocedure,
hierna: Fluvia c.s.,
advocaat mr. J.J. van de Velde te Rotterdam
en
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STOLT-NIELSEN INLAND TANKER SERVICE B.V.,
gevestigd te Schiedam,
5. de rechtspersoon naar buitenlands recht
STOLT-NIELSEN SWITZERLAND AG,
gevestigd te Zug (Zwitserland),
verzoeksters in de aanhaakprocedure,
hierna: Stolt-Nielsen c.s.,
advocaat mr. R.C.A. van 't Zelfde te Rotterdam.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennis genomen van het op 18 oktober 2023 ontvangen verzoekschrift met bijlagen van Fluvia c.s., de vermindering van het verzoek van 24 oktober 2023 alsmede van de brief van 14 februari 2024 van Fluvia c.s. met een advies van [naam 1], en van het op 13 november 2023 ontvangen aanhaakverzoek van Stolt-Nielsen c.s.
1.2.
De rechtbank heeft een datum voor de mondelinge behandeling bepaald en de griffier heeft verzoeksters en de in de verzoekschriften genoemde belanghebbenden voor die mondelinge behandeling opgeroepen. Verzoeksters in de beperkingsprocedure hebben op 19 februari 2024 uittreksels van de Zwitserse en Duitse handelsregisters ingezonden alsmede op 21 februari 2024 bijlage 10. Verzoeksters in de aanhaakprocedure hebben op 22 februari 2024 hun eis verminderd.
1.3.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op de zitting van 26 februari 2024. Alle in het verzoekschrift genoemde belanghebbenden zijn daarbij verschenen, met uitzondering van SGS Nederland B.V. Zij is daartoe wel behoorlijk opgeroepen, maar heeft aan de rechtbank laten weten niet aanwezig te zullen zijn. Desgevraagd houdt de rechtbank SGS Nederland B.V. wel op de hoogte van beslissingen die worden genomen in deze zaken.
1.4.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het op 16 februari 2024 namens Eastman Chemical B.V. en Eastman Chemical Company (hierna: Eastman c.s.) ingediende verweerschrift door mr. Ten Bruggencate.
1.5.
Van het verhandelde op de zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
1.6.
Op de zitting is de datum van de beschikking bepaald op 25 maart 2024.

2.De beoordeling

2.1.
Het verzoek van Fluvia c.s. strekt tot het vaststellen van het bedrag waartoe de aansprakelijkheid van Fluvia HH GmbH (hierna: Fluvia HH) op grond van art. 1 e.v. van het Verdrag van Straatsburg inzake de beperking van aansprakelijkheid in de binnenvaart (hierna: CLNI 2012), dan wel art. 8:1060 e.v. BW ter zake van zaakschade voorshands is beperkt en tot het bevel dat tot een procedure ter verdeling van het te stellen fonds zal worden overgegaan, ter zake van het op 6 december 2022 en 7 december 2022 per abuis lossen vanuit het binnenschip de “Piz Bernina” van de lading Acetic Anhydride (hierna: AA) in één van de voor Propionic Acid (hierna: PA) bedoelde landtanks van de terminal Koole Tankstorage Botlek B.V., en het lossen van PA in één van de voor AA bedoelde landtanks aldaar (hierna: het voorval) met nevenvorderingen.
Fluvia AG verzoekt om het fonds dat door/namens Fluvia HH zal worden gesteld, aan te merken als ook door Fluvia AG te zijn gesteld.
Het toepasselijke recht en (internationale) bevoegdheid
2.2.
Verzoeksters zijn in Nederland, Duitsland en Zwitserland gevestigd. Zij worden door meerdere (buitenlandse) partijen aansprakelijk gehouden voor de geleden schade in verband met het voorval. De bevoegdheid van deze rechtbank om kennis te nemen van dit beperkings- en aanhaakverzoek is door geen enkele partij betwist. Ambtshalve oordeelt de rechtbank dat aannemende dat het verzoek als bedoeld in artikel 642a lid 1 Rv binnen de materiële reikwijdte van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: Brussel I bis-Vo) valt en de artikelen 4 tot en met 8 Brussel I bis-Vo zich lenen voor toepassing op onderhavige verzoeken, dan is deze rechtbank op grond van artikel 4, artikel 7 lid 2 en artikel 8 lid 1 Brussel I bis-Vo jo. artikel 642a lid 1 Rv, en de dienovereenkomstige bepalingen van het Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: EVEX II), bevoegd om kennis te nemen van het verzoek van verzoeksters. Derhalve wordt ook voldaan aan de eis van art. 12 CLNI 2012 omdat in Nederland een rechtsgeding aanhangig kan worden gemaakt met betrekking tot een voor beperking vatbare vordering.
2.3.
Ter zitting is de vraag aan de orde gekomen of het verzoek alleen beoordeeld dient te worden op grond van het CLNI-verdrag of (ook) op grond van Nederlandse wetgeving. De rechtbank overweegt dat het CLNI als verdrag voor gaat op nationale wetgeving en niets in de Nederlandse wetgeving dan ook in strijd kan zijn met het verdrag. Echter worden de regels betreffende de vorming (en de verdeling) van een beperkingsfonds, alsmede alle daarmee houdende procedureregels beheerst door in dit geval Nederlands recht omdat het CLNI 2012 dat niet regelt.
Het beperkingsverzoek van Fluvia c.s.
2.4.
Niet in geschil is dat Fluvia c.s. gerechtigd zijn tot het beperken van hun aansprakelijkheid.
Fluvia HH behoort als eigenaresse van het motortankschip “Piz Bernina” tot de kring van tot beperking van aansprakelijkheid gerechtigde personen in de zin van art. 1 lid 1 CLNI 2012 dan wel art. 8:1060 lid 1 BW. Dat Fluvia HH GmbH eigenaresse is van de “Piz Bernina” blijkt ook uit het door haar overgelegde uittreksel uit het Duitse register.
Fluvia AG behoort als rompbevrachter van de “Piz Bernina” tot de kring van tot beperking van aansprakelijkheid gerechtigde personen in de zin van art. 1 lid 1 jo lid 2 sub a CLNI 2012. Zij is op grond van art. 8:1060 BW medegerechtigd om haar aansprakelijkheid te beperken.
2.5.
Fluvia c.s. worden door de bekende belanghebbenden aansprakelijk gehouden voor vorderingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 sub a en/of c CLNI of artikel 8:1062 lid 1 sub a en/of c BW.
Kan Fluvia HH een algemeen zakenfonds stellen?
2.6.
Fluvia HH heeft verzocht om haar aansprakelijkheid te beperken door het stellen van een algemeen zakenfonds in de zin van art. 6 lid 1 onder b CLNI 2012 en art. 8:1065 BW jo art. 1 lid 1 sub c jo. art. 642a Rv jo art. 1 lid 1 sub b en sub a onder punt 2 van het Uitvoeringsbesluit art. 1065, Boek 8 BW. Het te stellen zakenfonds beloopt dan SDR 1.376.967,40. Zij heeft daartoe een advies van [naam 1] overgelegd waarin geconcludeerd wordt dat de schade niet is ontstaan door de gevaarlijke aard van de vervoerde goederen, maar door het onbedoeld vermengen van twee producten. Deze schade zou zich op dezelfde wijze hebben voorgedaan indien de producten die door de “Piz Bernina” vervoerd werden niet gevaarlijk zouden zijn geweest. Derhalve is volgens haar een algemeen zakenfonds geschikt voor alle door haar geleden schade.
2.7.
Eastman Chemical B.V. en Eastman Chemical Company (hierna: Eastman c.s.) hebben verweer gevoerd tegen het volgens Fluvia HH te stellen beperkingsbedrag. Volgens Eastman c.s. is de schade ontstaan door de gevaarlijke aard van de vervoerde stoffen en wordt de omvang van het fonds daarom niet bepaald door art. 6 CLNI 2012 jo. art. 1 sub c
Uitvoeringsbesluit, maar door art. 7 CLNI 2012 jo. art. 8:1065 BW jo. art. 3 Uitvoeringsbesluit 8:1065 BW. Het te stellen gevaarlijke stoffen fonds beloopt in dat geval conform art. 7 lid 1 sub b CLNI 2012 het minimum bedrag van 10 miljoen SDR.
Zij leggen hier, kort gezegd, aan ten grondslag dat Eastman c.s. een team heeft moeten samenstellen van interne productspecialisten en logistieke commerciële medewerkers om de risico’s in kaart te brengen, en de mogelijkheden om zich van het ontstane gevaarlijke mengsel AA/PA te ontdoen. AA en PA waren immers nog niet eerder gemengd. In het onderzoek en in (de voorbereiding van) het proces om zich ervan te ontdoen is veel tijd gaan zitten, en tijd kost nu eenmaal geld. Eastman c.s. lichten dit als volgt toe.
Het AA/PA mengsel had een laag vlampunt van 49 graden Celsius en had bovendien de status van ‘drug precursor’ (een stof die kan dienen als bestanddeel van drugs). Veel faciliteiten konden de stof dan ook niet ontvangen voor bewerking, omdat zij benodigde vergunning missen. Uiteindelijk is ervoor gekozen om het mengsel bij Monument Chemical BVBA in België door middel van hydrolyse en azeotrope destillatie te splitsen. Voor de opslag c.q. het vervoer naar België was een eigen gevaarlijke stoffen nummer (UN 2920) nodig en moest onder meer ontheffing worden gevraagd bij het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en bij de Belgische Vlaamse Waterweg. Vanwege de aard van het AA in het AA/PA mengsel was een registratie bij de Europese REACH richtlijn (Regulation on the registration, evaluation, authorisation and restriction of chemicals (EC 1907/2006)) vereist, alsmede een afnemersverklaring voor het Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten (FASS) vanwege de status van ‘drug precursor’. Het duurde ongeveer twee maanden voordat Eastman c.s. voor het beoogde proces van de in de REACH richtlijn bedoelde autoriteit toestemming kreeg. In totaal duurde het bewerkingsproces bij Monument Chemical van binnenkomst tot belading tweeëneenhalve maand. De totale schade van Eastman c.s. als gevolg van het voorval is ongeveer USD 8,7 miljoen en betreft allemaal schade als bedoeld in art. 7 CLNI 2012.
Ook indien er schade is die wel, en schade is die niet is veroorzaakt door de gevaarlijke aard van de stoffen, dan zouden
allevorderingen alsnog in één gevaarlijke stoffenfonds vallen, aldus Eastman c.s. Hiertoe verwijzen zij naar de NvT op Uitvoeringsbesluit ex art. 8:1065 BW 1997, Stb 1996, 587.
2.8.
Ter zitting hebben Fluvia c.s. hier tegenin gebracht dat zij enkel verzoeken om hun aansprakelijkheid te beperken middels een algemeen zakenfonds in de zin van art. 6 CLNI 2012 en dat dit verzoek slechts kan worden toe- of afgewezen. Zij kunnen niet tot het stellen van een gevaarlijke stoffenfonds verplicht worden. Uit de tekst van het CLNI volgt dat er meerdere fondsen tegelijk kunnen worden gesteld. Het is dus niet zo dat, zoals Eastman c.s. stellen, indien (een deel van) hun vordering toch in een gevaarlijke stoffenfonds blijkt thuis te horen,
allevorderingen in één fonds met een tot aan het gevaarlijke stoffenfonds verhoogde limiet komen te vallen. Volgens Fluvia c.s. is hoe dan ook geen sprake van schade die direct of indirect is veroorzaakt door de gevaarlijke aard van de lading. Maar indien Eastman c.s. – na het indienen van hun vordering – volharden in hun stelling dat dit wel zo is, moet in renvooi worden beoordeeld of een vordering in het algemene zakenfonds valt, dan wel deels of geheel buiten dat fonds valt.
2.9.
Stolt-Nielsen c.s. sluiten zich in grote lijnen aan bij hetgeen Fluvia c.s. naar voren hebben gebracht op dit punt. De andere verschenen belanghebbenden hebben ter zitting aangegeven zich te refereren aan het oordeel van de rechtbank.
2.10.
De rechtbank overweegt op dit punt als volgt. Het is aannemelijk dat de schade van Eastman c.s. voor een deel is veroorzaakt door de gevaarlijke aard van de stoffen die door de “Piz Bernina” vervoerd werden. Eastman c.s. heeft uitgebreid toegelicht welke stappen ondernomen zijn na het voorval. Alleen al het aanvragen van een eigen gevaarlijke stoffen nummer, daarmee verband houdende vergunningen, de REACH registratie en het regelen van een ontheffing voor het vervoer van het onbekende gevaarlijke mengsel heeft tijd en geld gekost. Zoals [naam 1] ook vermeld in zijn advies onder punt 10 moeten bij de behandeling van gevaarlijke producten meer voorzorgen en maatregelen genomen worden dan bij de behandeling van ‘gewone’ producten. Een voorval met een schip dat is beladen met gevaarlijke stoffen brengt nu eenmaal hogere financiële risico’s met zich mee dan als er geen gevaarlijke stoffen in het spel zijn. Alleen de bijkomende schade die hierdoor ontstaat is dan veroorzaakt door de gevaarlijke aard van de vervoerde producten. Dat dat hier deels aan de orde is acht de rechtbank aannemelijk. Voor zover dr. Stevens stelt dat het incident zelf moet zijn veroorzaakt door de gevaarlijke aard van de goederen wordt dat niet door de rechtbank gedeeld. In het verdrag noch in de ontstaansgeschiedenis is daarvoor een grondslag te vinden.
2.11.
Het verzoek van Fluvia c.s. strekt echter tot het vaststellen van het bedrag waartoe de aansprakelijkheid van Fluvia HH ter zake van (algemene)
zaakschadevoorshands is beperkt. Fluvia c.s. worden door de bekende belanghebbenden aansprakelijk gehouden voor vorderingen als bedoeld in art. 2 lid 1 CLNI 2012. Art. 6 CLNI 2012 geeft de berekening van de aansprakelijkheidsgrenzen voor andere vorderingen dan die genoemd in art. 7 CLNI 2012 en die voortkomen uit eenzelfde gebeurtenis. De rechtbank volgt Eastman c.s. niet in haar stelling dat, indien een deel van hun schade is veroorzaakt door de gevaarlijke aard van de vervoerde producten, het te stellen fonds ter zake van zaakschade ook tot de limiet van SDR 10 miljoen ex art. 7 CLNI 2012 beloopt. De NvT op het oude Uitvoeringsbesluit waarnaar zij verwijzen is na herziening van het CLNI in 2012 gedateerd. In de MvT [1] bij de Wijziging van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de uitvoering van het Verdrag van Straatsburg van 2012 inzake de beperking van aansprakelijkheid in de binnenvaart (CLNI 2012) (Trb. 2013, 72) staat onder meer het volgende vermeld:
“In het CLNI 2012 is voor hetzelfde systeem als in Nederland gekozen. De aansprakelijkheidsgrenzen in artikel 7 CLNI 2012 zijn tweemaal zo hoog als de algemene aansprakelijkheidsgrenzen (zie artikel 6 CLNI 2012). Verschil is dat er nu op grond van het CLNI 2012 een apart fonds moet worden gevormd. Verder is er een minimumbedrag toegevoegd van 10 miljoen rekeneenheden.”
Hieruit kan de bedoeling van de wetgever worden afgeleid dat voor de beperking van aansprakelijkheid ter zake van schade veroorzaakt door de gevaarlijke aard van stoffen een apart fonds ex art. 7 CLNI 2012 gevormd moet worden. Ook de tekst van het CLNI 2012 en met name van het Uitvoeringsbesluit ex artikel 8:1965 BW sluiten hierop aan. Ten aanzien van andere vorderingen – dan die onder het aparte gevaarlijke stoffenfonds vallen – worden de aansprakelijkheidsgrenzen conform art. 6 CLNI 2012 berekend. Op grond van het besprokene tijdens de mondelinge behandeling acht de rechtbank aannemelijk dat er in dit geval ook algemene zaakschade is geleden.
2.12.
Fluvia c.s. stellen dat het laadvermogen van het motortankschip “Piz Bernina” 2.768,837 ton is en dat het voortstuwingsvermogen 1.176 kW bedraagt. Deze gegevens worden bevestigd in de door Fluvia c.s. overgelegde meetbrief van het motortankschip. Fluvia c.s. stellen dat hun aansprakelijkheid voor vorderingen op grond van art. 6 lid 1 sub b jo art. 6 lid 1 sub a (ii) CLNI 2012 en art. 8:1065 BW jo art. 1 lid 1 sub c jo. art. 642a Rv jo art. 1 lid 1 sub b en sub a onder punt 2 van het Uitvoeringsbesluit art. 8:1065 BW, kan worden beperkt tot SDR 1.376.967,40.
2.13.
Naast het hierboven behandelde en afgewezen verweer hebben de verschenen belanghebbenden geen verweer gevoerd tegen het verzoek van Fluvia c.s. met betrekking tot de beperking van aansprakelijkheid voor het voorval. Evenmin is verweer gevoerd tegen de berekening van het te stellen zakenfonds zoals opgenomen in het verzoekschrift.
2.14.
Het bedrag waartoe de aansprakelijkheid voor vorderingen waarvoor beperking wordt verzocht op grond van de artikelen 6 lid 1 aanhef onder b CLNI jo. 8:1060 e.v. BW en 642a e.v. Rv juncto artikel 1 lid 1 sub a en sub c van het Besluit voorshands is beperkt, te weten het zakenfonds, beloopt derhalve SDR 1.376.967,40, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de dag volgende op de dag van het voorval, derhalve 8 december 2022, tot en met de dag volgende op de dag waarop het fonds zal zijn gesteld. De genoemde rekeneenheid SDR is het bijzondere trekkingsrecht, zoals dat is omschreven door het Internationale Monetaire Fonds (IMF), naar de koers van de dag van het stellen van het fonds om te rekenen in euro’s volgens de waarderingsmethode die door het IMF op de dag van omrekening wordt toegepast voor zijn eigen verrichtingen en transacties.
2.15.
Fluvia c.s. hebben in het verzoekschrift aangegeven het zakenfonds te willen vormen door storting op een bankrekening ten name van de vereffenaar en de rechter-commissaris, dan wel in de consignatiekas. De rechtbank merkt op dat storting op een bankrekening niet of nauwelijks meer mogelijk is in beperkingsprocedures omdat banken terughoudend zijn geworden bij verzoeken tot het openen van een dergelijke rekening. Voor zover dat al mogelijk zou zijn wil ook de rechtbank zelf niet langer gebruik maken van deze niet op de wet gebaseerde mogelijkheid. Fondsvorming zal dan ook plaatsvinden middels storting in de consignatiekas.
Fluvia HH dient bij storting in de consignatiekas een kopie van deze beschikking te sturen aan:
Ministerie van Financiën
t.a.v. de Consignatiekas
[postadres]
e-mail:
[e-mailadres 2]
Fluvia HH zal in de begeleidende brief bij deze beschikking worden geïnformeerd over de praktische afhandeling.
2.16.
Tot zover voldoen de verzoeken aan de wettelijke vereisten. Daarom zal de rechtbank bepalen dat Fluvia HH fonds dient te stellen tot het in 2.14 bedoelde totaal beloop en dat dit zakenfonds wordt geacht mede te zijn gesteld door Fluvia AG. Voorts zal de rechtbank bepalen dat Fluvia c.s. fonds dienen te stellen ter bestrijding van de kosten van de procedure zoals hierna te vermelden. Deze kosten zijn door de vereffenaar voorlopig begroot op € 5.000,00. Verder zal de rechtbank een rechter-commissaris aanwijzen en een vereffenaar benoemen.
Aanhaakverzoek van Stolt-Nielsen c.s.
2.17.
Niet in geschil is dat ook Stolt-Nielsen c.s. in beginsel gerechtigd zijn tot het beperken van hun aansprakelijkheid.
Stolt-Nielsen Switzerland AG (hierna: SNAG) heeft met Fluvia AG een overeenkomst van tijdbevrachting gesloten en behoort als tijdbevrachter van de “Piz Bernina” tot de kring van tot beperking van aansprakelijkheid gerechtigde personen in de zin van art. 1 lid 1 jo lid 1 sub a CLNI 2012.
Stolt-Nielsen Inland Tanker Services B.V. (hierna: SNITS) heeft met Stolt-Nielsen Switzerland AG een exploitatie overeenkomst gesloten en behoort als exploitant van de “Piz Bernina” tot de kring van tot beperking van aansprakelijkheid gerechtigde personen in de zin van art. 1 lid 1 jo lid 1 sub a CLNI 2012.
2.18.
Stolt-Nielsen c.s. worden door de bekende belanghebbenden aansprakelijk gehouden voor vorderingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 sub a CLNI.
2.19.
Ter zitting hebben Stolt-Nielsen c.s. toegelicht dat zij een zelfstandig verzoek doen onder het regime van het CLNI 2012 om aansprakelijkheid te beperken door aan te haken bij het door Fluvia HH te stellen fonds. Zij stellen dat bij toepasselijkheid van het CLNI 2012 niet wordt gekeken naar Nederlandse nationale regelingen.
2.20.
Eastman c.s. en mr. Wattel hebben hier ter zitting tegenin gebracht dat het te stellen fonds door Fluvia HH op zowel het CLNI 2012 als op Nederlandse regelgeving is gebaseerd – wat door Fluvia c.s. ter zitting is bevestigd – en dat Stolt-Nielsen c.s. niet ‘half’ kunnen aanhaken.
2.21.
De rechtbank acht het in dit kader van belang dat het verzoek van Stolt-Nielsen c.s. een aanhaakverzoek betreft. De grondslag voor het mogen aanhaken bij het door Fluvia HH te stellen fonds komt voort uit artikel 12 lid 3 CLNI 2012, waarin is bepaald dat een beperkingsfonds dat is gevormd door (de verzekeraar van) een van de tot beperking van aansprakelijkheid gerechtigde personen wordt geacht te zijn gevormd door al zodanige personen. Het nationale recht is alleen dan van toepassing als materie niet wordt geregeld door het CLNI 2012, waaronder ten aanzien van regels betreffende de vorming (en de verdeling) van een beperkingsfonds, alsmede alle daarmee houdende procedureregels. Door de belanghebbenden is geen concrete reden naar voren gebracht waarom in dit geval Nederlandse wetgeving noodzakelijk is. Hiervoor is reeds bepaald dat Fluvia HH een zakenfonds kan vormen voor vorderingen – andere dan die onder het aparte gevaarlijke stoffenfonds vallen – waarvoor de aansprakelijkheidsgrenzen conform artikel 6 CLNI 2012 worden berekend. De rechtbank kan vervolgens op grond van het CLNI 2012 bepalen dat dit zakenfonds wordt geacht te zijn gesteld door Stolt-Nielsen c.s.
2.22.
De rechtbank wijst het aanhaakverzoek van Stolt-Nielsen c.s. dan ook toe en bepaalt dat het zakenfonds, zoals te stellen door Fluvia HH ter uitvoering van deze beschikking, wordt geacht te zijn gesteld door Stolt-Nielsen c.s.
De eventuele aansprakelijkheid van ieder van hen en Fluvia HH tezamen voor het voorval is voorshands beperkt tot het in deze beschikking bepaalde bedrag.
Voeging
2.23.
Het verzoek tot voeging van de onderhavige procedure met de
beperkingsprocedure die Fluvia c.s. aanhangig hebben gemaakt, is ingevolge artikel 642b Rv toewijsbaar. Het verzoekschrift van verzoekers betreft hetzelfde voorval en geen van de in het verzoekschrift vermelde belanghebbenden heeft bezwaar gemaakt tegen de verzochte voeging.
2.24.
De verzoekschriftprocedures hebben betrekking op hetzelfde incident met de
‘Piz Bernina’. Het zijn gedeeltelijk dezelfde vorderingen die tegen de verschillende aansprakelijk gestelde partijen worden ingediend. Daarom ligt het in de rede om die procedures
gezamenlijk te behandelen. Het ligt voor de hand dat vorderingen tegen de ‘aanhakende’
personen door dezelfde vereffenaar worden behandeld en ten overstaan van dezelfde
rechter-commissaris. Daarmee worden de vorderingen van alle schuldeisers binnen
hetzelfde beperkingsfonds op efficiënte, gelijk(vormig)e en proceseconomische wijze
behandeld. Voeging van de procedures tot beperking van aansprakelijkheid ligt daarom in
de rede. Geen verdragsrechtelijke of wettelijke regeling verzet zich tegen voeging van een
verzoek tot ‘aanhaken’ bij een lopende procedure tot beperking van aansprakelijkheid. De
rechtbank zal daarom de voeging bevelen.
2.25.
Omdat de behandeling van vorderingen tegen de aanhakende partijen kosten (van onder meer de vereffenaar) meebrengen, dienen deze partijen naast Fluvia c.s. zekerheid te stellen voor die kosten.
Daarom zal de rechtbank bepalen dat Stolt-Nielsen c.s. genoegzame zekerheid dienen te stellen ten bedrage van in totaal € 5.000,00 ter bestrijding van de kosten van de procedure. Gelet op het hiervoor onder 2.15 overwogene zal de rechtbank ook Stolt-Nielsen c.s. bevelen dit bedrag te storten in de consignatiekas.
Stolt-Nielsen c.s. dienen bij storting in de consignatiekas een kopie van deze beschikking te sturen aan:
Ministerie van Financiën
t.a.v. de Consignatiekas
[postadres]
e-mail:
[e-mailadres 2]
Stolt-Nielsen c.s. zullen in de begeleidende brief bij deze beschikking worden geïnformeerd over de praktische afhandeling.
2.26.
Ingevolge art. 642c lid 5 Rv is deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
bepaalt het bedrag waartoe de aansprakelijkheid van Fluvia HH ter zake van de zaakschade in verband met het in 2.1 bedoelde voorval voorshands is beperkt op SDR 1.376.967,40 om te rekenen in euro’s naar de koers van de dag van het stellen van het fonds volgens de waarderingsmethode die door het IMF op de dag van omrekening wordt toegepast voor zijn eigen verrichtingen en transacties, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover te berekenen vanaf de dag volgende op de dag van het voorval, derhalve 8 december 2022, tot de dag volgende op de dag van het stellen van het fonds;
3.2.
bepaalt dat Fluvia c.s. uiterlijk op 6 mei 2024 fonds dienen te stellen tot het beloop van het in 3.1 bedoelde bedrag aan hoofdsom en rente, te vermeerderen met € 5.000,00 ter bestrijding van de kosten van de procedure, en wel door storting van dit totale bedrag in de consignatiekas op naam van de rechter-commissaris en de vereffenaar;
3.3.
bepaalt dat het door Fluvia HH te stellen zakenfonds ter uitvoering van deze beschikking mede wordt geacht te zijn gesteld door Fluvia AG;
3.4.
bepaalt dat het door Fluvia HH te stellen zakenfonds ter uitvoering van deze beschikking mede wordt geacht te zijn gesteld door Stolt-Nielsen Switzerland AG en Stolt-Nielsen Inland Tanker Services B.V.;
3.5.
stelt vast dat de eventuele aansprakelijkheid van ieder van verzoeksters en Fluvia HH
tezamen voor het voorval voorshands is beperkt tot het in deze beschikking bepaalde bedrag;
3.6.
bepaalt dat Stolt-Nielsen c.s. uiterlijk op 6 mei 2024 het bedrag van € 5.000,00 ter bestrijding van de kosten van de procedure dienen te storten in de consignatiekas op naam van de rechter-commissaris en de vereffenaar;
3.7.
benoemt tot vereffenaar van het fonds [naam 2], [adres]),
[e-mailadres 1];
3.8.
beveelt de voeging van de procedure die door Stolt-Nielsen c.s. aanhangig is gemaakt onder C/10/668915 / HA RK 23-1117 met de door Fluvia c.s. ingeleide procedure tot beperking van aansprakelijkheid onder C/10/667239 / HA RK 23-1020;
3.9.
wijst aan als rechter-commissaris ter vaststelling van de staat van verdeling van het fonds mr. P.C. Santema;
3.10.
houdt alle verdere beslissingen aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.C. Santema en in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2024.
3597/32

Voetnoten

1.Tweede Kamer, vergaderjaar 2016-2017, 34 622, nr. 3