Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
hierna: Stolt-Nielsen c.s.,
1.De procedure
2.De beoordeling
Het AA/PA mengsel had een laag vlampunt van 49 graden Celsius en had bovendien de status van ‘drug precursor’ (een stof die kan dienen als bestanddeel van drugs). Veel faciliteiten konden de stof dan ook niet ontvangen voor bewerking, omdat zij benodigde vergunning missen. Uiteindelijk is ervoor gekozen om het mengsel bij Monument Chemical BVBA in België door middel van hydrolyse en azeotrope destillatie te splitsen. Voor de opslag c.q. het vervoer naar België was een eigen gevaarlijke stoffen nummer (UN 2920) nodig en moest onder meer ontheffing worden gevraagd bij het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en bij de Belgische Vlaamse Waterweg. Vanwege de aard van het AA in het AA/PA mengsel was een registratie bij de Europese REACH richtlijn (Regulation on the registration, evaluation, authorisation and restriction of chemicals (EC 1907/2006)) vereist, alsmede een afnemersverklaring voor het Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten (FASS) vanwege de status van ‘drug precursor’. Het duurde ongeveer twee maanden voordat Eastman c.s. voor het beoogde proces van de in de REACH richtlijn bedoelde autoriteit toestemming kreeg. In totaal duurde het bewerkingsproces bij Monument Chemical van binnenkomst tot belading tweeëneenhalve maand. De totale schade van Eastman c.s. als gevolg van het voorval is ongeveer USD 8,7 miljoen en betreft allemaal schade als bedoeld in art. 7 CLNI 2012.
Ook indien er schade is die wel, en schade is die niet is veroorzaakt door de gevaarlijke aard van de stoffen, dan zouden
allevorderingen alsnog in één gevaarlijke stoffenfonds vallen, aldus Eastman c.s. Hiertoe verwijzen zij naar de NvT op Uitvoeringsbesluit ex art. 8:1065 BW 1997, Stb 1996, 587.
allevorderingen in één fonds met een tot aan het gevaarlijke stoffenfonds verhoogde limiet komen te vallen. Volgens Fluvia c.s. is hoe dan ook geen sprake van schade die direct of indirect is veroorzaakt door de gevaarlijke aard van de lading. Maar indien Eastman c.s. – na het indienen van hun vordering – volharden in hun stelling dat dit wel zo is, moet in renvooi worden beoordeeld of een vordering in het algemene zakenfonds valt, dan wel deels of geheel buiten dat fonds valt.
zaakschadevoorshands is beperkt. Fluvia c.s. worden door de bekende belanghebbenden aansprakelijk gehouden voor vorderingen als bedoeld in art. 2 lid 1 CLNI 2012. Art. 6 CLNI 2012 geeft de berekening van de aansprakelijkheidsgrenzen voor andere vorderingen dan die genoemd in art. 7 CLNI 2012 en die voortkomen uit eenzelfde gebeurtenis. De rechtbank volgt Eastman c.s. niet in haar stelling dat, indien een deel van hun schade is veroorzaakt door de gevaarlijke aard van de vervoerde producten, het te stellen fonds ter zake van zaakschade ook tot de limiet van SDR 10 miljoen ex art. 7 CLNI 2012 beloopt. De NvT op het oude Uitvoeringsbesluit waarnaar zij verwijzen is na herziening van het CLNI in 2012 gedateerd. In de MvT [1] bij de Wijziging van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de uitvoering van het Verdrag van Straatsburg van 2012 inzake de beperking van aansprakelijkheid in de binnenvaart (CLNI 2012) (Trb. 2013, 72) staat onder meer het volgende vermeld:
[e-mailadres 2]
De eventuele aansprakelijkheid van ieder van hen en Fluvia HH tezamen voor het voorval is voorshands beperkt tot het in deze beschikking bepaalde bedrag.
Daarom zal de rechtbank bepalen dat Stolt-Nielsen c.s. genoegzame zekerheid dienen te stellen ten bedrage van in totaal € 5.000,00 ter bestrijding van de kosten van de procedure. Gelet op het hiervoor onder 2.15 overwogene zal de rechtbank ook Stolt-Nielsen c.s. bevelen dit bedrag te storten in de consignatiekas.
[e-mailadres 2]
3.De beslissing
[e-mailadres 1];