ECLI:NL:RBROT:2024:3020

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 april 2024
Publicatiedatum
9 april 2024
Zaaknummer
C/10/657026 / FA RK 23-3214
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie en beoordeling van draagkracht van ouders in een familierechtelijke procedure

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, uitgesproken op 4 april 2024, is de wijziging van de kinderalimentatie aan de orde. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. J.H. Heerebout, heeft verzocht om een verhoging van de kinderalimentatie van € 209,- per kind per maand naar € 608,- per kind per maand, met terugwerkende kracht vanaf 1 maart 2022. De vader, vertegenwoordigd door mr. J.W. Aartsen, heeft dit verzoek betwist en verzocht om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen over hun twee minderjarige kinderen, geboren in 2011 en 2013.

De rechtbank heeft de financiële situatie van beide ouders beoordeeld, waarbij de vader een netto besteedbaar inkomen heeft van € 11.612,- per maand en de moeder een geschatte verdiencapaciteit van € 150.000,- per jaar. De rechtbank heeft de draagkracht van beide ouders berekend en vastgesteld dat de gezamenlijke draagkracht voldoende is om in de behoefte van de kinderen te voorzien. De rechtbank heeft de behoefte van de kinderen vastgesteld op € 1.591,- per maand, en heeft de alimentatie als volgt gewijzigd: € 488,- per kind per maand voor de periode van 1 januari 2022 tot en met 31 december 2022, € 505,- per kind per maand voor de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 mei 2023, € 299,- per kind per maand voor de periode van 1 juni 2023 tot en met 31 december 2023, en € 318,- per kind per maand vanaf 1 januari 2024. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de vader geen recht heeft op zorgkorting voor de periode waarin hij geen contact had met de kinderen.

De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de alimentatie moet worden betaald, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De proceskosten zijn voor beide partijen afzonderlijk. De beschikking kan worden aangevochten bij het gerechtshof in Den Haag binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Familierecht
Zaaknummer: C/10/657026 / FA RK 23-3214
Kinderalimentatie
Beschikking van 4 april 2024
in de zaak van:
[naam moeder],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. J.H. Heerebout,
e n
[naam vader],
wonende in [woonplaats]
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J.W. Aartsen.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
het verzoekschrift van de moeder met producties 1 tot en met 8, binnengekomen op 2 mei 2023;
het verweerschrift van de vader met producties 1 tot en met 4;
het bericht namens de moeder van 17 juli 2023 met producties 9 tot en met 12;
het bericht namens de vader van 15 augustus 2023;
het bericht namens de moeder van 4 september 2023 met producties 13 tot en met 18;
het bericht namens de vader van 5 september 2023;
het bericht namens de moeder van 5 september 2023;
et bericht namens de vader van 18 oktober 2023;
het bericht namens de moeder van 1 maart 2024 met producties 19 en 20, en
het bericht namens de vader van 5 maart 2024 met productie 5.
1.2.
Het verzoek en verweer zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van 11 maart 2024. Hiervan zijn aantekeningen gemaakt.
1.3.
Tijdens deze behandeling zijn via videobellen gehoord:
de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en
de vader, bijgestaan door zijn advocaat.
Waar gaat het over?
Wat staat vast?
2.1.
De vader en de moeder zijn de ouders van:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2011 in [geboorteplaats] , en
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2013 in [geboorteplaats] .
2.2.
[voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] staan ingeschreven op het adres van de moeder. De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over hen uit.
2.3.
Bij beschikking van 24 maart 2020 heeft de rechtbank beslist dat de vader een bedrag van € 209,- per kind per maand aan kinderalimentatie aan de moeder moet betalen.
Wat ligt voor?
2.4.
De moeder wil dat dit bedrag met ingang van 1 maart 2022 wordt gewijzigd in € 608,- per kind per maand. Ook wil zij dat de vader naar rato van 8/10e deel bijdraagt in de bijzondere kosten van de kinderen, bestaande uit de pianoles, de gymles, de kosten van de mobiele telefoon, de bijlessen voor school en de orthodontie. Volgens de moeder is de behoefte te laag vastgesteld en zijn de inkomens van de ouders gewijzigd.
2.5.
De vader is het niet eens met het verzoek. Hij wil dat de moeder niet-ontvankelijk wordt verklaard in het verzoek of dat het verzoek wordt afgewezen. Hierbij dient de moeder te worden veroordeeld in de kosten van het geding. Hij vindt dat er geen sprake is van een wijziging van omstandigheden waardoor de kinderalimentatie toe is aan een wijziging. De vader heeft niet ingestemd met de activiteiten waar de bijzondere kosten van de kinderen uit voortvloeien. Verder is het behoeftebedrag correct vastgesteld door de rechtbank en heeft de moeder aan haar zijde een te laag inkomen genomen in verdeling van de kosten van de kinderen.

3.De beoordeling

conclusie
3.1.
De rechtbank zal beslissen dat de vader vanaf 1 januari 2022 een kinderalimentatie van € 488,- per kind per maand, vanaf 1 januari 2023 € 505,- per kind per maand, vanaf 1 juni 2023 € 299,- per kind per maand en vanaf 1 januari 2024 € 318,- per kind per maand aan de moeder moet betalen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt, zijn als bijlagen aan deze beschikking gehecht. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
reden voor de wijziging (ontvankelijkheid)
3.2.
De moeder stelt dat de rechtbank de kinderalimentatie die de vader moet betalen niet goed heeft vastgesteld en dat ook sprake is van een wijziging van omstandigheden. Daarmee is de moeder ontvankelijk in haar verzoek. Hierna zal de rechtbank het verzoek inhoudelijk beoordelen. [1]
ingangsdatum
3.3.
De wet laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. [2] De rechter kan een bijdrage wijzigen over een periode in het verleden, maar moet daar terughoudend mee omgaan omdat dit flinke gevolgen voor partijen kan hebben.
3.4.
Hier hanteert de rechtbank 1 januari 2022 als ingangsdatum. Vanaf dat moment had de vader (tijdelijk) geen contact met de kinderen en verzilverde hij ten onrechte de zorgkorting.
behoefte van de kinderen
3.5.
De moeder stelt dat de rechtbank de behoefte van de kinderen te laag heeft vastgesteld. Destijds was de rechtbank uitgegaan van het maximum netto besteedbaar gezinsinkomen in de tabel kosten kinderen bij het Rapport alimentatienormen. De behoefte van de kinderen bedroeg op basis daarvan € 1.479,- per maand. Volgens de moeder heeft de rechtbank geen rekening gehouden met de feitelijke situatie van de kinderen en het welstandsniveau dat zij gewend waren toen de ouders nog bij elkaar waren.
3.6.
De rechtbank overweegt dat de ouders toen zij nog bij elkaar waren een hoger netto besteedbaar gezinsinkomen hadden dan € 6.000,- netto per maand. Volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad kan de behoefte van de kinderen bij ouders met een hoog inkomen hoger zijn dan het maximum bedrag in de tabel. Het is dan tegenover de betwisting door de vader aan de moeder om te onderbouwen dat de behoefte van de kinderen daadwerkelijk hoger is dan het tabelbedrag, bijvoorbeeld aan de hand van een behoeftelijstje met bewijsstukken. In het tabelbedrag zijn alle gebruikelijke kosten van een kind opgenomen. De moeder heeft dat bewijs niet geleverd. Verder overweegt de rechtbank dat, daargelaten of de kosten voor orthodontie al dan niet uit het tabelbedrag kunnen worden bekostigd, niet gebleken is dat deze kosten niet worden vergoed vanuit de ziektekostenverzekering. Onduidelijkheden over de door de moeder gestelde kosten daargelaten valt bij een behoefte van € 1.591,- per maand in 2022, zonder nadere toelichting, niet in te zien waarom die kosten niet uit het maximale tabelbedrag kunnen worden betaald.
3.7.
De rechtbank houdt om bovengenoemde redenen rekening met de eerder in de echtscheidingsbeschikking vastgestelde behoefte van € 1.479,- per maand in 2019. Gecorrigeerd voor inflatie (geïndexeerd) is dit € 1.591,- per maand in 2022 en € 1.645,- per maand in 2023. [3]
draagkracht ouders
3.8.
Bij de berekening van kinderalimentatie moet de rechtbank vervolgens vaststellen wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van de kinderen voorzien. [4]
3.9.
Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. Bij die methode kijkt de rechtbank naar wat er van het inkomen van een ouder overblijft nadat de noodzakelijke lasten zijn betaald. Aan de inkomstenkant rekent de rechtbank met het netto besteedbaar maandinkomen (NBI) van een ouder. Aan de uitgavenkant rekent zij met een woonbudget van 30% van het NBI en een forfaitair bedrag voor vaste lasten. Dat forfaitaire bedrag is gebaseerd op de bijstandsnorm. Daarnaast kan de rechtbank ook rekening houden met eventuele overige lasten. Die lasten moeten dan niet verwijtbaar en niet vermijdbaar zijn. Alle uitgaven vormen met elkaar het ‘draagkrachtloos inkomen’. Het NBI verminderd met het draagkrachtloos inkomen leidt tot de ‘draagkrachtruimte’. Van de draagkrachtruimte is 70% beschikbaar voor de kinderen. In dit geval ziet die berekening er – rekening houdend met de formule die geldt voor 2022 – als volgt uit: 70% [NBI – (NBI X 0,3 + 1020)].
draagkracht vader
3.10.
De vader is als zelfstandig ondernemer werkzaam als tandarts. Voor het bepalen van zijn draagkracht rekent de rechtbank op basis van de overgelegde jaarstukken van zijn eenmanszaak over het jaar 2022. Hierin is een winst uit onderneming genoemd van (afgerond) € 235.000,-. Het NBI is dan € 11.612,- per maand.
3.11.
Volgens de hiervoor vermelde methode heeft de vader een draagkracht van € 4.976,- per maand. [5]
draagkracht moeder
3.12.
Ook de moeder is werkzaam als zelfstandig tandarts. Zij stelt dat bij het berekenen van haar draagkracht moet worden gerekend met een winst uit onderneming van € 80.000,. De vader heeft gesteld dat de moeder als tandarts een aanzienlijk hogere verdiencapaciteit heeft. De rechtbank zal er rekening mee houden dat de moeder – gelet op de zorg voor de kinderen – niet full time kan werken en zal rekenen met een verdiencapaciteit € 150.000,- per jaar. Bij een dergelijk inkomen heeft de moeder geen recht op kindgebonden budget. Het NBI is dan € 7.850,- per maand.
3.13.
Volgens de hiervoor vermelde methode heeft de moeder een draagkracht van € 3.132,- per maand. [6]
verdeling kosten
3.14.
Als de ouders samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kind, dan moet de rechter berekenen wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dat wordt de ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd.
3.15.
De vader en de moeder hebben samen een draagkracht van € 8.108,- per maand. Dit is genoeg om alle kosten van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] te betalen, want die zijn € 1.591,- per maand. Dit betekent dat de vader van de behoefte van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] voor zijn rekening dient te nemen:
= € 976,- per maand, dus € 488,- per kind per maand,
en de moeder:
= € 615,- per maand, dus € 308,- per kind per maand.
zorgkorting
3.16.
De vader maakt op de dagen dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] bij hem verblijven kosten voor eten en drinken, energielasten en dergelijke: de verblijfskosten. Daarmee voldoet hij – deels – aan zijn onderhoudsverplichting. Voor zover daartegenover een besparing in die kosten van de moeder staat, verlaagt de rechtbank in beginsel de bijdrage van de vader met een percentage van de behoefte van de kinderen: de ‘zorgkorting’.
periode van 1 januari 2022 tot en met 31 mei 2023
3.17.
Vast staat dat de vader in deze periode geen contact heeft gehad met [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] . Aan de vader komt om die reden geen zorgkorting toe. Dit betekent dat de vader vanaf 1 januari 2022 een kinderalimentatie van € 488,- per kind per maand moet betalen aan de moeder. Geïndexeerd is deze kinderalimentatie voor de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 mei 2023 € 505,- per kind per maand. [7]
periode vanaf 1 juni 2023
3.18.
Vanaf 1 juni 2023 is de zorgregeling tussen de vader en de kinderen hersteld. De vader en de moeder zijn het erover eens dat aan de vader aanspraak maakt op een zorgkorting van 25% van de behoefte (€ 1.645,- per maand). Dit komt neer op € 412,- per maand voor beide kinderen. De vader moet vanaf 1 juni 2023 (505 -/- 206 =) € 299,- per kind per maand betalen aan de moeder voor de kosten van verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] . Omdat deze bijdrage ingaat op een datum gelegen voor 1 januari 2024 verhoogt de rechtbank de bijdrage per 1 januari 2024 met de wettelijke indexering van 6,2%. Dit betekent dat de vader vanaf 1 januari 2024 € 318,- per kind per maand aan kinderalimentatie moet betalen aan de moeder. [8]
bijzondere kosten
3.19.
De moeder stelt dat de vader naar rato van 8/10e moet bijdragen in de bijzondere kosten van de kinderen. Hier vallen volgens haar de kosten van de pianolessen, de gymlessen, de mobiele telefoon, de orthodontie en de bijlessen voor school onder. De vader is het hier niet mee eens en stelt dat hij geen inzage heeft in deze gemaakte kosten.
3.20.
Uitgangspunt in het Rapport alimentatienormen is dat de rechtbank op basis van de behoefte van de kinderen en de draagkracht van de ouders berekent welk bedrag de ene ouder aan de andere ouder moet betalen. In beginsel betaalt de ouder bij wie de kinderen hun hoofdverblijf hebben vervolgens alle verblijfsoverstijgende kosten. Zoals de rechtbank hiervoor in 3.6 heeft overwogen, heeft de moeder niet aangetoond dat genoemde kosten niet kunnen worden betaald uit het maximale tabelbedrag. De rechtbank zal het verzoek van de moeder afwijzen.
alimentatie vooruitbetalen
3.21.
De vader moet de kinderalimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand vooraf betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in die maand wordt betaald.
uitvoerbaar bij voorraad
3.22.
De rechtbank verklaart de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de kinderalimentatie betaald moet worden, ook al wordt er hoger beroep ingesteld.
proceskosten
3.23.
De vader en de moeder moeten allebei hun eigen proceskosten betalen, omdat zij elkaars ex-partners zijn.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijzigt de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie voor [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] , zoals die was vastgelegd in de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 24 maart 2020, en bepaalt dat deze kinderalimentatie:
  • voor de periode van 1 januari 2022 tot en met 31 december 2022 € 488,- per kind per maand;
  • voor de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 mei 2023 € 505,- per kind per maand;
  • voor de periode van 1 juni 2023 tot en met 31 december 2023 € 299,- per kind per maand, en
  • vanaf 1 januari 2024 € 318,- per kind per maand bedraagt;
4.2.
bepaalt dat de vader deze alimentatie wat de toekomstige termijnen betreft steeds vóór de eerste van de maand vooraf moet betalen;
4.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
bepaalt dat de vader en de moeder allebei hun eigen proceskosten moeten betalen;
4.5.
wijst de verzoeken voor het overige af.
Dit is de beslissing van rechter mr. K.M. Braun, tot stand gekomen in samenwerking met mr. T. Öztoprak, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 april 2024 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in Den Haag. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Bijlagen:
Bijlage 1: indexering van de behoefte van de kinderen
Bijlage 2: draagkracht van de vader
Bijlage 3: draagkracht van de moeder
Bijlage 4: indexering kinderalimentatie naar 2023
Bijlage 5: indexering kinderalimentatie naar 2024

Voetnoten

1.Artikel 1:401 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek
2.Artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek
3.Bijlage 1: indexering van de behoefte van de kinderen.
4.Artikel 1:397 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek
5.Bijlage 2: draagkracht van de vader
6.Bijlage 3: draagkracht van de moeder
7.Bijlage 4: indexering kinderalimentatie naar 2023
8.Bijlage 5: indexering kinderalimentatie naar 2024