In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 15 maart 2024 uitspraak gedaan in een huurgeschil tussen [eiser] en de gedaagden [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Quispel, vorderde onder andere ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woonruimte vanwege een huurachterstand van vier maanden. De huurprijs bedroeg € 535,00 per maand en de totale huurachterstand werd vastgesteld op € 2.140,00. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagden weliswaar de huurachterstand moeten betalen, maar dat de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning niet kon worden toegewezen. Dit was te wijten aan het feit dat de eiser niet had voldaan aan zijn verplichtingen als verhuurder, zoals vastgelegd in het Besluit Gemeentelijke Schuldhulpverlening. De kantonrechter oordeelde dat de eiser niet had aangetoond dat hij de gedaagden schriftelijk had herinnerd aan de huurachterstand en dat hij niet had aangeboden om hun contactgegevens aan de gemeente door te geven.
Daarnaast wees de kantonrechter de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten af, omdat de bepalingen in de huurovereenkomst als oneerlijk werden beschouwd. De kantonrechter concludeerde dat de eiser niet aan de wettelijke voorwaarden voldeed om deze kosten te kunnen vorderen. De rente over de huurachterstand werd wel toegewezen, omdat deze door de eiser was onderbouwd en niet was betwist door de gedaagden. De proceskosten werden toegewezen aan de eiser, waarbij de gedaagden hoofdelijk aansprakelijk werden gesteld voor een deel van deze kosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de gedaagden direct aan de uitspraak moesten voldoen, ondanks eventuele hoger beroep mogelijkheden.