ECLI:NL:RBROT:2024:3012

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
9 april 2024
Zaaknummer
C/10/674727 / KG ZA 24-167
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor inschrijving van een minderjarige op school en ouderschapsbemiddeling

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 26 maart 2024, is een kort geding aanhangig gemaakt door een vrouw (eiseres) tegen een man (gedaagde) met betrekking tot de vervangende toestemming voor de inschrijving van hun minderjarige kind op een school. De ouders zijn gescheiden en hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag over hun kind. De vrouw verzoekt om toestemming om hun kind in te schrijven op een bepaalde school, terwijl de man verzoekt om toestemming voor een andere school. De voorzieningenrechter oordeelt dat er een spoedeisend belang is, aangezien het kind binnenkort vier jaar wordt en recht heeft op onderwijs. De rechter wijst de vrouw de vervangende toestemming toe voor inschrijving op de school van haar keuze, omdat zij samen met de man een rondleiding heeft gehad op deze school en de man niet samen met de vrouw naar de andere school is gegaan.

Daarnaast is er gesproken over ouderschapsbemiddeling, waarbij de rechter de ouders aanmoedigt om met behulp van een hulpverleningstraject beter te communiceren en samen te werken in het belang van hun kind. De man krijgt ook toestemming om met het kind op vakantie te gaan in de zomervakantie van 2024, en de vrouw moet het identiteitsbewijs van het kind aan de man afgeven voor deze reis. De rechter compenseert de proceskosten tussen de partijen, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en de ouders worden aangespoord om constructief samen te werken voor de toekomst van hun kind.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
Zittingsplaats Rotterdam
zaaknummer / rolnummer: C/10/674727 / KG ZA 24-167
Vonnis in kort geding van 26 maart 2024
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaatsnaam 1],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. A.J. Broekhuizen-Termaat te Gorinchem,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaatsnaam 2],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. M.A.J. Beers te Hendrik-Ido-Ambacht.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 4 februari 2024 met producties;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie.
De zaak is behandeld op 12 maart 2024.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [naam].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Het huwelijk van partijen is op 13 december 2021 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 21 maart 2021 in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Partijen zijn de ouders van de minderjarige:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats].
2.3.
Partijen hebben een ouderschapsplan opgesteld, dat zij op respectievelijk
15 november 2021 en 12 november 2021 hebben ondertekend.
2.4.
Het ouderlijk gezag over de minderjarige wordt door de ouders gezamenlijk uitgeoefend.

3.Het geschil in conventie

3.1.
De vrouw vordert samengevat - haar vervangende toestemming te verlenen om de minderjarige in te schrijven op [naam school 1] te [plaatsnaam 3].
3.2.
De man voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
De man vordert samengevat - hem vervangende toestemming te verlenen om de minderjarige in te schrijven op [naam school 2] te [plaatsnaam 3].
Verder vordert de man:
  • te bepalen dat de minderjarige in de zomervakantie van 5 augustus 2024 tot en met 19 augustus 2024 bij de man zal verblijven;
  • hem vervangende toestemming te verlenen om in voornoemde periode met de minderjarige naar het buitenland te mogen reizen;
  • afgifte van de identiteitsbewijs van de minderjarige, ten behoeve van het reizen in de zomervakantie 2024;
  • wijziging van de in het ouderschapsplan overeengekomen regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling).
4.2.
De vrouw voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie en reconventie

Vervangende toestemming school
Spoedeisend belang
5.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat vervangende toestemming voor de inschrijving op een school zich in beginsel niet leent voor behandeling in kort geding en dat de aangewezen weg daarvoor is door indiening van een verzoekschrift op grond van artikel 1: 253a BW geschillenregeling gezamenlijk gezag. De vrouw en de man zijn eerder met elkaar over de schoolkeuze in overleg getreden, maar zijn daar samen niet uitgekomen. De minderjarige wordt binnenkort vier jaar en heeft dan het recht om naar school te gaan en om op een aantal momenten vóór zijn verjaardag te wennen op school.
De voorzieningenrechter oordeelt dat het in het belang van de minderjarige is dat er snel een beslissing komt over de school waar hij in ieder geval voorlopig naartoe zal gaan. Daarmee is het spoedeisend belang gegeven.
Inhoudelijke beoordeling
5.2.
Beide partijen hebben voor de voor hen zwaarwegende feiten en omstandigheden aangevoerd waarom de school van hun keuze het meest in het belang van de minderjarige is. Vast staat dat partijen in [plaatsnaam 3] hebben samengewoond. De vrouw woont nog steeds in [plaatsnaam 3]. De man woont thans in [plaatsnaam 2]. Na het uiteengaan van partijen is het wijkteam betrokken geweest in verband met de effecten van de echtscheiding, waarbij een orthopedagoog is ingesteld om de overdrachtsmomenten te begeleiden. Er is tussen partijen sprake van parallel-ouderschap, waarbinnen het hen lukt uitvoering te geven aan een uitgebreide zorgregeling. Partijen zijn het erover eens dat de minderjarige in [plaatsnaam 3] naar school zal gaan. Het lukt hen echter niet overeenstemming te krijgen over welke school. De schoolkeuze van partijen is vooral gebaseerd op wat zij bij de rondleiding hebben gezien en het gevoel dat zij over de school van hun keuze hebben.
5.3.
De twee scholen hebben veel overeenkomsten. Het grote verschil is dat de ene school een openbare school en de andere een christelijke school is. Dit is echter een zeer persoonlijke keuze. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er geen doorslaggevende redenen zijn aangevoerd om een definitieve beslissing te kunnen nemen over welke school het meest passend voor de minderjarige is. Daarvoor kent de voorzieningenrechter de minderjarige niet goed genoeg. Het kan niet anders dan dat de wijze waarop zijn ouders met elkaar omgaan zijn weerslag heeft op de minderjarige. Dat de orthopedagoog nog steeds betrokken is in verband met de overdrachtsmomenten zegt genoeg. Verder is echter niet gebleken dat er bij de minderjarige sprake is van kindgebonden problematiek op grond waarvan de ene school meer geschikt zou zijn dan de andere. Zoals eerder opgemerkt is de minderjarige bijna vier jaar en is het van belang dat hij op korte termijn naar school kan gaan. De voorzieningenrechter zal beslissen dat de minderjarige voorlopig zal worden ingeschreven op [naam school 1]. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat de ouders samen een rondleiding hebben gehad op deze school. Partijen hebben niet samen bij [naam school 2] gekeken. Het is van de man niet handig geweest, wetende dat de vrouw dan niet mee zou gaan, om met zijn partner naar de rondleiding van [naam school 2] te gaan. De schoolkeuze is immers iets tussen partijen samen.
De voorzieningenrechter neemt verder in aanmerking dat de vrouw alle scholen in [plaatsnaam 3] heeft vergeleken en op [naam school 1] is uitgekomen. Het is niet de school die het dichtst bij haar huis is, maar de school die naar haar mening het meest passend is voor de minderjarige. Omdat de voorzieningenrechter een beslissing moet nemen, geven deze aspecten de doorslag. Deze inschrijving zal gelden tot partijen anders zijn overeengekomen of in een bodemprocedure anders wordt beslist. Partijen kunnen mogelijk na de interventie van het uniform hulpaanbod in goed overleg tot een definitieve inschrijving komen als de minderjarige vijf jaar (de leerplichtige leeftijd) wordt. Tegen die tijd kunnen zij, gebaseerd op hun ervaringen met de school, een gemotiveerd standpunt innemen over wat het beste is voor de minderjarige. Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.
Ouderschapsbemiddeling
5.4.
Tijdens de mondelinge behandeling is met partijen besproken dat het niet in het belang van de minderjarige is dat zij de rechter moeten inschakelen om in een gezagsbeslissing de knoop door te hakken. Vanuit hun verantwoordelijkheid als ouder dienen zij ervoor zorg te dragen dat de minderjarige kan opgroeien zonder al te grote conflicten tussen de belangrijkste personen in zijn leven, namelijk zijn ouders. Ouders zijn het de minderjarige verplicht een weg te vinden om hun onderlinge communicatie beter vorm te geven. De voorzieningenrechter heeft voorgesteld dat partijen met behulp van het Uniform Hulpaanbod, geholpen kunnen worden in het verantwoord voortzetten van het gezamenlijk ouderschap. Partijen hebben verklaard dat zij gebruik willen maken van het traject Ouderschapsbemiddeling. Er zal sowieso door de rechter in een bodemzaak een beslissing moeten worden genomen over een gewenste aanpassing in de verdeling van de zorg- en opvoedtaken. Tijdens de mondelinge behandeling is afgesproken dat door een van partijen hierover een bodemzaak aanhangig zal worden gemaakt, zodat in dit vonnis voor het indienen van het ouderbemiddelingsverslag, kan worden verwezen naar deze bodemzaak.
1.1.2.
Omdat partijen tijdens de mondelinge behandeling hun bereidheid hebben uitgesproken om deel te nemen aan het hulpverleningstraject ouderschapsbemiddeling, zal de voorzieningenrechter hen in de gelegenheid stellen deel te nemen aan dit hulpverleningstraject, zoals is genoemd in het proces-verbaal dat partijen hebben ontvangen. Dit proces-verbaal is al verstuurd naar het routeringspunt voor aanmelding bij de betreffende uitvoerende hulpverleningsinstantie. De voorzieningenrechter zal ook dit vonnis versturen naar het routeringspunt.
1.1.3.
De voorzieningenrechter verzoekt de uitvoerende hulpverleningsinstantie om, zoals tijdens de mondelinge behandeling met partijen is besproken, het eindverslag over het verloop van het hulpverleningstraject in te dienen in de nog door partijen te starten bodemzaak.
Zomervakantie 2024
5.5.
Het spoedeisende belang vloeit voort uit de aard van de door de man de gevraagde voorziening. De voorzieningenrechter zal derhalve overgaan tot de materiële beoordeling.
5.6.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de vrouw geen bezwaar heeft tegen de door de man gewenste vakantieperiode. De vordering van de man op dit punt zal daarom worden toegewezen.
5.7.
Tijdens de mondelinge behandeling is verder besproken dat het voor de vrouw belangrijk is dat zij weet waar de minderjarige met de man naartoe zal gaan. De man heeft in dit kader toegezegd dat hij ruim vóór de vakantie een volledig ingevuld douaneformulier ‘toestemming reizen met minderjarige kind naar het buitenland’ aan de vrouw zal doen toekomen, zodat zij weet waar de vakantie naartoe zal gaan. De voorzieningenrechter gaat ervanuit dat de man deze toezegging zal nakomen. Gelet hierop zal de voorzieningenrechter deze vordering van de man toewijzen.
5.8.
Omdat de vrouw op zich geen bezwaar heeft tegen de vakantie van de minderjarige met de man, gaat de voorzieningenrechter er vanuit dat de vrouw het identiteitsbewijs van de minderjarige aan de man zal afgeven. Het identiteitsbewijs heeft de man immers nodig om met de minderjarige naar het buitenland te kunnen reizen. De voorzieningenrechter zal de vordering van de man op dit punt toewijzen.
Zorgregeling
5.9.
De man vordert wijziging van de overeengekomen de zorgregeling. Slechts indien sprake is van spoedeisende zaken waarin, gelet op de belangen van partijen en de minderjarigen, een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist, kan de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening treffen. Van spoedeisendheid kan worden gesproken wanneer enerzijds onverwijld handelen geboden is en anderzijds de loop van en de beslissing in een gewone procedure niet kan worden afgewacht. Deze vordering van de man is naar zijn aard niet spoedeisend, zeker niet omdat de zorgregeling goed verloopt en de minderjarige contact heeft met zijn beide ouders. Het is de taak van partijen als ouders van de minderjarige om samen te bezien welke zorgregeling het meest passend is als dat de minderjarige naar school gaat. De voorzieningenrechter zal de vordering dan ook afwijzen.
Proceskosten
5.10.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie en reconventie
6.1.
verleent de vrouw vervangende toestemming tot
voorlopigeinschrijving van de minderjarige op [naam school 1] te [plaatsnaam 3];
6.2.
bepaalt dat de in 6.1. genoemde vervangende toestemming strekt tot vervanging van de vereiste toestemming van de man;
6.3.
stelt vast dat de minderjarige in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken van 5 augustus 2024 tot en met 19 augustus 2024 bij de man zal verblijven;
6.4.
verleent de man vervangende toestemming om met de minderjarige:
in de periode van 5 augustus 2024 tot en met 19 augustus 2024 voor een vakantie naar Frankrijk dan wel Spanje te reizen;
6.5.
bepaalt dat de in 6.4. genoemde vervangende toestemming strekt tot vervanging van de vereiste toestemming van de vrouw;
6.6.
bepaalt dat de vrouw het identiteitsbewijs van de minderjarige aan de man zal afgeven voor de zomervakantie 2024 in de periode van 5 augustus 2024 tot en met 19 augustus 2024;
6.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.8.
stelt vast dat partijen, te weten:
[eiseres],
wonende te [adres 1],
en
[gedaagde],
wonende te [adres 2];
bij proces-verbaal van doorverwijzing zijn verwezen naar (De Rotterdamse ouderschapsbemiddeling voorziet blijkens haar folder in omgangsbegeleiding voor de duur van in beginsel maximaal zes maanden, overeenkomend met acht à negen contacten.) het hulpverleningstraject ouderschapsbemiddeling en dat het routeringspunt zorgt voor aanmelding bij de uitvoerende hulpverleningsinstantie;
6.9.
bepaalt dat partijen met behulp van dit hulpverleningstraject zullen bewerkstelligen dat zij op een constructieve manier met elkaar overleggen en samenwerken in het belang van de minderjarige;
6.10.
beveelt de griffier binnen twee dagen na heden een afschrift van deze beschikking te zenden naar:
Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond
t.a.v. het routeringspunt
[adres 3]
e-mailadres: [e-mailadres];
6.11.
bepaalt dat het routeringspunt het eindverslag van de hulpverleningsinstantie aan de rechtbank verzendt onder vermelding van het zaaknummer/rekestnummer van de bodemprocedure;
6.12.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.13.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C.A. de Groot en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2024. [1]

Voetnoten

1.291 / 2303